Ministerie van Defensie


---

Brieven aan de Kamer
---

Snelle reactiemacht van de Navo (NATO Response Force)

02-10-2003

De regeringsleiders van de Navo-lidstaten hebben tijdens de Top van Praag in november 2002 ingestemd met de oprichting van de NATO Response Force (NRF). De Tweede Kamer is hierover in december jl. per brief geïnformeerd (kamerstuk 28676, nummer 5). In de Prinsjesdagbrief van 16 september jl. heeft het kabinet een brief toegezegd over het besluitvormingsproces voor de inzet van de NRF en over de bijdrage die Nederland aan de NRF zal leveren.

Het concept van de NRF is sinds Praag voortvarend uitgewerkt. De NRF heeft een omvang van ongeveer 20.000 man en kan binnen korte tijd (uiterlijk dertig dagen) worden ingezet in geval van bondgenootschappelijke verdediging, in de beginfase van crisisbeheersings-operaties of bij een onverwachte escalatie van een conflict. De vulling van deze strijdmacht geschiedt op basis van een roulatiemechanisme, waarin landen voor een periode van zes maanden eenheden beschikbaar stellen. In het daaraan voorafgaand half jaar worden de desbetreffende eenheden getraind en gecertificeerd. De NRF is niet alleen een snelle en kwalitatief hoogwaardige reactiemacht, maar moet tevens de technische en conceptuele modernisering van vooral de Europese Navo-strijdkrachten bevorderen. Ook Nederland zal een kwalitatief hoogwaardige bijdrage aan de NRF leveren. Het in de Prinsjesdagbrief herziene ambitieniveau bepaalt onder meer dat de krijgsmacht als geheel tot een dergelijke bijdrage in staat moet zijn.

Voortgang van het bondgenootschappelijk overleg De NRF dient met ingang van oktober 2004 operationeel te zijn, hoewel dan nog niet alle onderdelen een gezamenlijk opleidingstraject zullen hebben doorlopen. Uiterlijk in 2006 zal de NRF over zijn volledige operationele capaciteit moeten beschikken. Om de operationele inzetbaarheid van de NRF per oktober 2004 te waarborgen, is voor de periode tussen oktober 2003 en juni 2004 in een Implementation NRF (INRF) van beperkte omvang voorzien. De INRF heeft als doel het NRF-concept verder te ontwikkelen, maar moet ook in staat zijn zonodig reeds een deel van de taken uit te voeren die voor de NRF worden voorzien. In de implementatiefase zullen onder meer de onderwerpen doctrine, organisatie, training, certificatieprocedures, commando-voering en ondersteuning verder worden uitgewerkt, geoefend en getest. Tijdens de informele bijeenkomst voor Navo-ministers van Defensie op 8 en 9 oktober a.s. te Colorado Springs (Verenigde Staten) wordt een simulatieoefening gehouden waarin de besluitvormingsprocedures worden doorlopen.

De Nederlandse bijdrage aan de NRF Op 16 juli jl. heeft de Navo een Force Generation Conference gehouden, die u in de brief van 23 juni 2003 over de vergadering van de Navo-ministers van Defensie op 12 en 13 juni jl. is aangekondigd (kamerstuk 28676, nr. 7). Tijdens de conferentie zijn de bijdragen van de lidstaten voor de INRF (zijnde de eerste twee rotaties van de NRF) vastgesteld. Uitgangspunt is zoveel mogelijk lidstaten te betrekken bij de INRF om ervaring met het concept op te doen. Het gevolg is dat de omvang van de bijdrage per land beperkt is. Met uitzondering van Luxemburg en IJsland zullen alle Navo-landen (inclusief Frankrijk) een bijdrage leveren. Nederland neemt aan NRF1 (oktober-december 2003) deel met één fregat, een aantal stafofficieren en mogelijk enige logistieke ondersteuning. De bijdrage in NRF2 (eerste helft 2004) is dezelfde, zij het dat deze wordt aangevuld met zes F16s. De eventuele inzet van NRF1 en 2 zal worden geleid door het Navo-hoofdkwartier in Brunssum (Nederland).

Naast de vulling van de INRF (NRF1 en 2) zijn voor de eerste zes rotaties van de NRF de binnen de Navo beschikbare High Readiness Force Headquarters aangewezen. Turkije zal het brigadehoofdkwartier voor NRF 1 en 2 leiden. Aan het Duits-Nederlandse hoofdkwartier is de vierde rotatie toegewezen, die in de eerste helft van 2005 valt. Uit het oogpunt van operationele effectiviteit heeft de Navo tevens besloten dat een koppeling tussen de nationaliteiten van het hoofdkwartier en de militaire eenheden gewenst is. Derhalve zijn voor NRF 4 ook eenheden van de Duits-Nederlandse landstrijdkrachten voorzien, hetgeen in een latere fase zal worden uitgewerkt.

De regering is voornemens doorlopend een kwalitatief hoogwaardige bijdrage aan de NRF te leveren van wisselende samenstelling en omvang. Overigens zullen bij iedere inzet vrijwel zeker Nederlandse militairen zijn betrokken, omdat zij geplaatst zijn bij Navo-hoofdkwartieren en AWACS-vliegtuigen die standaard deel uitmaken van de NRF.

Relatie met de EU In het kader van de Helsinki Headline Goal wordt in EU-verband het Rapid Response concept uitgewerkt. De EU en de Navo streven in dit kader beide een gelijksoortige doelstelling na, maar er zijn ook duidelijke verschillen. De NRF zal zich meer richten op snelle inzet binnen het hele geweldsspectrum (met inbegrip van artikel 5 operaties en vredesafdwinging), terwijl de EU Rapid Response capaciteit zich in het kader van de Petersbergtaken wat betreft de snelle inzet vooral zal richten op evacuatie-operaties en humanitaire ondersteuning en voorts, in het geval van kleinere crises, op initial entry-operaties (de beginfase van een crisisbeheersingsoperatie gericht op het zonodig gewapenderhand verkrijgen van toegang tot een gebied) en conflictpreventie. Daarnaast zullen de Verenigde Staten wel deelnemen aan de NRF, maar uiteraard niet aan een te ontwikkelen Europese capaciteit op het terrein van Rapid Response. Tenslotte is de NRF een gezamenlijk getrainde eenheid, terwijl in het EU-concept vooralsnog wordt uitgegaan van een pool van High Readiness Forces, waarop als daartoe aanleiding bestaat, een beroep kan worden gedaan. Vele landen, en ook Nederland, houden hun krijgsmacht gereed voor inzet door beide organisaties, wat een intensieve afstemming vereist. De Nederlandse inzet binnen de Navo en de EU is gericht op samenwerking van beide internationale organisaties en op een nauwe aansluiting van de beide initiatieven. Er is binnen de EU en de Navo overigens voldoende capaciteit beschikbaar om aan beide Rapid Response behoeften te voldoen.

Besluitvorming binnen de Navo De NRF dient snel inzetbaar te zijn. Hoewel de reactietijden nog niet geheel zijn uitgewerkt, zal de verkenningseenheid van de NRF binnen vijf dagen na een besluit gereed moeten zijn voor vertrek en de hoofdmacht na uiterlijk dertig dagen. De besluitvorming over de inzet van de NRF zal in grote lijnen dezelfde zijn als de besluitvorming ten behoeve van andere Navo-operaties. Vooral de doelstelling dat de NRF snel inzetbaar moet kunnen zijn, stelt echter bijzondere eisen aan de besluitvorming over de inzet van de NRF. Een besluit in de Noord-Atlantische Raad (NAR) wordt uiteraard in de Navo-landen nationaal voorbereid. In een aantal lidstaten (waaronder Nederland) dient het parlement voorafgaand aan de uitzending van militaire eenheden voor een crisisbeheersingsoperatie te worden geïnformeerd of is formele goedkeuring van het parlement vereist. Een besluit tot inzet van de NRF voor een niet-artikel 5 situatie kan dus niet op stel en sprong worden genomen, maar mag anderzijds ook niet teveel tijd kosten. In ieder geval zal in beginsel een aantal dagen nodig zijn om te kunnen voldoen aan de nationale besluitvormingsprocedures. Het terugtrekken van beschikbaar gestelde eenheden uit de NRF is gelet op het karakter van de NRF alleen voorstelbaar in uitzonderlijke omstandigheden. Omtrent een eventuele reguliere reservecapaciteit ter vervanging van teruggetrokken eenheden moet nog verdere besluitvorming plaatsvinden.

Besluitvorming in Nederland Artikel 100 van de Grondwet verplicht de regering de Staten-Generaal vooraf in te lichten over de inzet of het ter beschikking stellen van de krijgsmacht ter handhaving of bevordering van de internationale rechtsorde. Lid 2 van hetzelfde artikel biedt de regering de mogelijkheid om bij dwingende redenen de informatie achteraf te verschaffen. Op basis van het Toetsingskader en het debat naar aanleiding van het rapport van de Tijdelijke Commissie Besluitvorming Uitzendingen (TCBU) kan de nationale besluitvormings-procedure op grond van artikel 100 lid 1 van de Grondwet als volgt worden samengevat:

De regering stelt het parlement in kennis van haar voornemen te onderzoeken of een Nederlandse bijdrage aan een internationale crisisbeheersingsoperatie of een hulp-verlenings-operatie in een gewapend conflict wenselijk en mogelijk is.

Op basis van de uitkomsten van het onderzoek neemt de regering een besluit. In geval van een positief besluit informeert de regering het parlement aan de hand van de aandachtspunten uit het Toetsingskader over het besluit tot deelneming, met inbegrip van de eventueel daaraan verbonden voorwaarden.

Na overleg met het parlement deelt de regering de organisatie of het samen-werkings-verband dat de operatie aanstuurt schriftelijk mede, welke militaire eenheden onder welke voorwaarden worden aangeboden. De reactie op het aanbod wordt aan het parlement meegedeeld. Op zichzelf is de toewijzing van Nederlandse militairen aan de NRF in het kader van een roulatieschema niet onderworpen aan het Toetsingskader. Het gaat immers niet om het uitzenden van eenheden voor de deelneming aan operaties, maar slechts om de beschikbaarstelling. Anderzijds is de toewijzing van militaire eenheden aan de NRF niet vrijblijvend. Een positief besluit in de NAR om een crisisbeheersingsoperatie uit te voeren kan de inzet van de NRF met de daaraan toegewezen eenheden, het materieel en het personeel impliceren. Het terugtrekken van beschikbaar gestelde eenheden uit de NRF bij de besluitvorming tot inzet is, gelet op het karakter van de NRF, alleen in uitzonderlijke omstandigheden voorstelbaar. De regering zal de voorgenomen Nederlandse bijdrage aan de NRF jaarlijks in de begroting bekend maken.

Ondanks het niet vrijblijvende karakter van een bijdrage aan de NRF blijft de inzet van Nederlandse militairen als onderdeel van de NRF in niet-artikel 5 operaties uiteraard onderworpen aan de procedures van het Toetsingskader. Door de aard van de NRF zal over enkele militaire aandachtspunten van het Toetsingskader, zoals commandostructuur, geschiktheid en beschikbaarheid van eenheden, reeds van tevoren duidelijkheid bestaan. De NRF is immers tevoren samengesteld en geoefend en per missie worden eenheden uit de NRF geselecteerd op basis van de operationele behoefte.

Om aan de doelstelling van snelle inzetbaarheid te kunnen voldoen kan het nodig zijn de huidige besluitvormingsprocedure versneld uit te voeren dan wel deze aan te passen. Mede gelet op de snelle besluitvorming die in eerdere gevallen (waaronder ISAF, december 2001) mogelijk bleek, gaat de regering er voorshands van uit dat de huidige besluitvormingsprocedure inzake de NRF voor de interimperiode tot oktober 2004 toereikend is. Na afloop van de interimperiode, in oktober 2004, kan op basis van eventuele ervaring met (inzet van) de INRF, de nationale besluitvormingsprocedure opnieuw worden bezien. De AIV stelt in zijn laatste advies aan de regering dat de deelneming aan de NRF mogelijk op gespannen voet staat met de nationale besluitvormingsprocedures in zake de uitzending van militaire eenheden, aangezien de Navo moet kunnen rekenen op de inzet van de eenheden die hiervoor zijn aangemeld en die samen hebben geoefend. In een aanvullend advies over crisisbeheersingsoperaties zal de AIV worden gevraagd in te gaan op de vraag of de deelneming van de Nederlandse krijgsmacht aan internationale operationele samenwerkingsverbanden aanleiding vormt het Toetsingskader aan te passen of dat de bestaande procedures toereikend zijn.

Samenvatting De Navo werkt voortvarend aan de vorming van de NRF. In dat kader is in oktober aanstaande een simulatie-oefening gepland en wordt voor de periode oktober 2003 en juni 2004 een "Implementation NRF" (INRF) opgericht om gedetailleerde modaliteiten uit te werken en ervaring op te doen met procedures. Het parlement zal op de hoogte worden gehouden van de ontwikkelingen op dit gebied. De regering is voornemens doorlopend een bijdrage aan de NRF te leveren. De voorgenomen Nederlandse bijdrage zal jaarlijks in de begroting bekend worden gemaakt. Voordat tot feitelijke inzet in geval van niet-artikel 5 taken wordt overgegaan, zal de regering het parlement conform artikel 100 van de Grondwet inlichten. Wel kan de beschikbare tijd voor overleg krap zijn. Mede op basis van het advies van de AIV zal de regering gaarne met de Kamer ter zake verder overleggen.

De Minister van Defensie

H. G. J. Kamp

De Minister van Buitenlandse Zaken

Mr. J. G. de Hoop Scheffer