De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA Den Haag
uw brief van
uw kenmerk
ons kenmerk
INH. 2003/858
datum
02-10-2003
onderwerp
Beleidslijn coëxistentie van gg-gewassen, conventionele en biologische
gewassen
TRC 2003/7486
bijlagen
---
Geachte Voorzitter,
Conform de toezegging in de brief van 23 juni 2003 (TK stukken,
2002-2003, 21 501-32, nr. 38) informeer ik u, mede namens de minister
van EZ en de staatssecretarissen van VROM en Europese Zaken over de
beleidslijn voor de coëxistentie van genetische gemodificeerde (gg-)
gewassen, conventionele en biologische gewassen tijdens de teelt (van
zaaizaad tot levering van geoogst product).
Sinds de eerste marktintroducties van gg-gewassen in de Europese Unie
vormt coëxistentie van verschillende typen teelten een essentieel
onderdeel van de maatschappelijke en politieke discussie in Nederland
en in Europa. Een belangrijke rol in de discussie spelen het
beleidsuitgangspunt van de keuzevrijheid van de consument en de
producent, de mogelijkheden om ketens te scheiden en de
aansprakelijkheid voor economische schade.
De discussie gaat over het in harmonie naast elkaar bestaan van
ggo-teelt naast conventionele en biologische landbouw. De teelt van
gg-gewassen kan door mogelijke vermenging en uitkruising leiden tot
contaminatie van niet-ggo-teelt en hun producten. De gevolgen hiervan
kunnen van economische aard zijn, maar in de discussie spelen
ethisch-maatschappelijke en juridische aspecten ook een rol. Risico's
voor mens, dier en milieu zijn nadrukkelijk niet aan de orde in de
discussie over coëxistentie. De teelt van gg-gewassen betreft namelijk
slechts die gewassen die op die punten positief zijn beoordeeld.
Op dit moment is er in Nederland geen commerciële teelt van
gg-gewassen. Ook zijn er slechts een beperkt aantal kleinschalige
veldproeven.
Met het recentelijk vaststellen van de twee nieuwe EU-verordeningen
inzake de toelating, traceerbaarheid en etikettering van ggo's,
gg-diervoeders en gg-levensmiddelen is echter de verwachting dat op
korte termijn de markttoelating van gg-gewassen in Europa zal worden
hervat. Deze verordeningen stellen tevens drempelwaarden vast,
waarboven producten moeten voldoen aan etiketterings- en
traceerbaarheidseisen.
Deze brief gaat eerst in op het huidige beleidskader in Nederland en
de Europese Unie. Daarbij worden de technisch-wetenschappelijke kant
van de coëxistentiekwestie, het hoofdlijnenakkoord van het
kabinet-Balkenende II en de opvattingen van betrokken maatschappelijke
organisaties en bedrijfsleven mee in ogenschouw genomen. Vervolgens
wordt de Nederlandse beleidslijn gepresenteerd.
datum
02-10-2003
kenmerk
INH. 2003/858
bijlage
Het huidige beleidskader, technisch wetenschappelijke aspecten en
maatschappelijk opvattingen
Hieronder wordt coëxistentie van gg-gewassen, conventionele en
biologische gewassen geschetst binnen de context van het huidige
biotechnologiebeleid, het beleid voor de biologische landbouw en de
regelgeving in Nederland en in de Europese Unie.
In bijlage 1 bij deze brief wordt uitvoeriger beschrijving van het
beleidskader gegeven in relatie tot maatschappelijke aspecten.
Naast het Nederlandse en Europese beleid en de regelgeving hebben nog
drie andere onderwerpen onze beleidslijn mede bepaald.
Deze zijn:
* Hoofdlijnenakkoord 'Meedoen, meer werk, minder regels' van het
kabinet-Balkenende II;
* Technisch-wetenschappelijke kant van de coëxistentiekwestie;
* Opvattingen van betrokken maatschappelijke organisaties en
bedrijfsleven.
Nederland
In het huidige Nederlandse biotechnologiebeleid, dat wordt
gekarakteriseerd door het motto 'Kansen verantwoord en zorgvuldig
benutten', wordt ervan uitgegaan dat gg-gewassen in principe kunnen
worden geteeld naast conventionele en biologische gewassen op basis
van het uitgangspunt van keuzevrijheid (Handelingen TK 2000-2001, 27
428 nr. 2, handelingen TK 2001-2002, 27 428, nr. 10 en 33).
Toepassingen van biotechnologie, zoals gg-gewassen, mogen echter pas
op de markt worden toegelaten, als een wetenschappelijke
risicobeoordeling heeft aangetoond dat deze toepassingen veilig zijn
voor mens, dier en milieu. Afhankelijk van de voorwaarden die zijn
gesteld bij de toelating, mogen toegelaten gewassen in de Europese
Unie worden geteeld en verhandeld. Daarnaast streeft het kabinet naar
een zo groot mogelijke keuzevrijheid voor consument en producent. Zo
is bijvoorbeeld met de hieronder genoemde verordeningen voor ggo's,
gg-diervoeders en gg-levensmiddelen de etiketteringsplicht uitgebreid.
Wel is het zo dat het aan de markt is om te voorzien in de
verschillende producten van gg-gewassen, conventionele en biologische
gewassen. De vraag van de consument is hierbij de bepalende factor
(brief van de minister van LNV aan de Tweede Kamer d.d. 20 maart 1998,
Kamerstukken II 1997/98, 25 126, nr. 5).
Daarnaast is het Nederlandse beleid in het algemeen steeds gericht op
het bevorderen van duurzame en milieuvriendelijke productiemethoden.
Naast bestaande methoden als geïntegreerde en biologische landbouw
kunnen nieuwe (bio)technologieën, waaronder genetische modificatie,
hieraan bijdragen.
In haar beleid stimuleert de overheid zowel onderzoek van nieuwe
(bio)technologieën en hun toepassingsmogelijkheden als de opschaling
van de biologische productie.
Een apart onderwerp vormt de aansprakelijkheid voor economische
schade.
Dit type aansprakelijkheid is niet Europees geregeld, maar is een
nationale aangelegenheid. In Nederland kennen we hiervoor de
aansprakelijkheid uit hoofde van onrechtmatige daad, zoals geregeld in
het Burgerlijk Wetboek. Zowel de ggo-teler als de conventionele of
biologische teler kunnen hierop in beginsel een beroep doen. De
rechter oordeelt vervolgens van geval tot geval of aan de voorwaarden
voor aansprakelijkheid op grond van de onrechtmatige daad is voldaan.
Daarbij is met name van belang of er een causaal verband kan worden
aangetoond tussen de opgetreden schade en het handelen of nalaten van
de aangesproken partij.
Europese Unie
Het biotechnologiebeleid in de Europese Unie ligt in dezelfde lijn als
het hierboven geschetste Nederlandse beleid (Biowetenschappen en
biotechnologie - Een strategie voor Europa (COM(2002) 27)).
Voor coëxistentie van gg-gewassen, conventionele en biologische
gewassen tijdens de teelt (van zaaizaad tot levering van geoogst
product) is het onlangs overeengekomen pakket van Europese regelgeving
voor toelating, traceerbaarheid en etikettering van ggo's,
gg-diervoeders en gg-levensmiddelen een belangrijke stap. In dit kader
is een nieuw artikel opgenomen in richtlijn EG/2001/18, dat bepaalt
dat lidstaten maatregelen kunnen treffen op nationaal niveau om
onbedoelde vermenging van conventionele en biologische gewassen met
genetisch gemodificeerde organismen (ggo's) te voorkomen.
Voorts heeft de Europese Commissie de taak zorg te dragen voor
richtsnoeren op basis van onderzoeksgegevens op nationaal en
Gemeenschapsniveau. Een aanbeveling over richtsnoeren voor de
ontwikkeling van nationale strategieën en beste werkwijzen ter
waarborging van de coëxistentie van gg-gewassen met conventionele en
biologische landbouw heeft de Commissie op 23 juli 2003 uitgebracht
(C(2003)2624 def).
Belangrijke uitgangspunten in de aanbeveling zijn onder andere:
* Geen enkele vorm van landbouw, of het nu gaat om conventionele,
biologische of gg-gewassen, mag worden uitgesloten in de Europese
Unie;
* De instandhouding van deze vormen van landbouw is belangrijk voor
de keuzevrijheid van consument en producent;
* De richtsnoeren, die niet-bindende aanbevelingen bevatten, hebben
betrekking op mogelijk economisch verlies, het effect van
vermenging van gg-gewassen en niet-gg-gewassen en de meest
geschikte beheersmaatregelen om vermenging te minimaliseren;
* Mogelijke coëxistentiemaatregelen ter bescherming van mens en
milieu zijn opgenomen in de definitieve toestemming volgens de
procedure van richtlijn EG/2001/18, waarbij een wettelijke
verplichting bestaat voor de toepassing;
* De lidstaten moeten zelf strategieën en werkwijzen voor
coëxistentie ontwikkelen op nationaal of regionaal niveau en
toepassen met de medewerking van de telers en andere
belanghebbenden, waarbij rekening wordt gehouden met nationale en
regionale factoren. De Commissie beveelt aan om hierbij de
richtsnoeren te volgen.
* Twee jaar na de bekendmaking van de aanbeveling voor de
richtsnoeren in het Publicatieblad zal de Commissie, op basis van
informatie uit de lidstaten, verslag uitbrengen aan de Raad en het
Europees Parlement over de in de lidstaten opgedane ervaring met
toepassing van coëxistentiemaatregelen, eventueel met inbegrip van
evaluatie en beoordeling van alle maatregelen die kunnen of moeten
worden genomen.
Kortom, coëxistentie van gg-gewassen, conventionele en biologische
gewassen heeft geen betrekking op veiligheid van mens en milieu, maar
is voornamelijk een economische aangelegenheid die op nationaal niveau
moet worden opgelost. Het aspect van keuzevrijheid voor consument en
producent speelt hierbij een belangrijke rol.
De aanbeveling van de Commissie wordt in het najaar 2003 nader
besproken in de Landbouwraad.
De Commissie is overigens van mening dat regelgeving op Europees
niveau ongewenst is, maar dat het de lidstaten vrij staat om al dan
niet nationale maatregelen te treffen. De standpunten en acties van de
lidstaten zijn nog niet uitgekristalliseerd. Op basis van de
informatie vanaf mei jongstleden is een indicatie te geven welke
landen de aanpak van de Commissie steunen (Frankrijk, Finland,
Ierland, Nederland, Polen, Spanje, Verenigd Koninkrijk en Zweden) en
welke landen bindende Europese maatregelen wensen (België, Denemarken,
Griekenland, Italië, Luxemburg, Oostenrijk en Portugal). De positie
van Duitsland is onduidelijk.
Wat betreft mogelijke nationale initiatieven is alleen bekend, dat
Denemarken in het najaar met nationale, wettelijke maatregelen wil
komen.
In de discussie die de komende tijd in Brussel zal worden gevoerd over
de coëxistentieproblematiek, zal meer zicht worden verkregen op de
standpunten en nationale initiatieven van de verschillende lidstaten.
De biologische sector mag volgens Europese verordening EG/2092/91 geen
ggo's of daarvan afgeleide producten gebruiken (gentechvrije
productie). Een drempelwaarde voor onbedoelde vermenging met ggo's
ontbreekt in deze verordening. Dit neemt niet weg dat ook de
biologische ketens en (eind- of consumenten)producten moeten voldoen
aan de drempelwaarde in de regelgeving voor traceerbaarheid,
etikettering van gg-levensmiddelen en gg-diervoeders (0,9%). In de
praktijk hanteert de biologische landbouw een nultolerantie voor
vermenging met gg-materiaal. Daarbij wordt rekening gehouden met een
detectiegrens die bij de huidige technische mogelijkheden neerkomt op
een drempelwaarde van 0,1%.
Hoofdlijnenakkoord 'Meedoen, meer werk, minder regels' van het
kabinet-Balkenende II
Een van de belangrijke invalshoeken van het kabinet-Balkenende II,
'minder regels', is essentieel bij de coëxistentieproblematiek.
'Minder regels' is een uitgangspunt om te zoeken naar praktische
oplossingen op nationaal niveau opdat nieuwe extra administratieve
lastendruk, verhoging van productiekosten en kosten voor controle en
handhaving voor alle partijen achterwege kunnen blijven.
Technisch-wetenschappelijke kant van de coëxistentiekwestie
De mogelijkheden van coëxistentie van gg-gewassen, conventionele en
biologische gewassen worden beïnvloed door een groot aantal factoren.
Een belangrijke factor is het type gewas (kruisbestuiver,
zelfbevruchter, vegetatief vermeerderd gewas). Kruisbestuivende
gewassen kunnen de grootste problemen geven omdat bij deze gewassen de
kans het grootst is, dat ze vermenging met ggo's in conventionele en
biologische gewassen veroorzaken. Voor Nederland gaat het om een
beperkt aantal gewassen zoals maïs, koolzaad, grassen, appel (pitten
in de vrucht) en aardbeien (pitjes op de vrucht). Van deze gewassen is
tot op heden één maïsras voor de teelt toegelaten, maar deze wordt
(nog) niet geteeld in Nederland.
Bij de andere typen gewassen kan zich slechts in (zeer) geringe mate,
onder bepaalde milieuomstandigheden, uitkruising voordoen.
Naast het type gewas zijn de teeltomstandigheden van grote invloed op
de mate van uitkruising van ggo's. Zo zijn het type ras binnen een
gewas, het al dan niet gelijktijdig bloeien van verschillende rassen,
de wijze van bestuiving (wind, insect), vorming van opslag, de
levensvatbaarheid van het stuifmeel, klimatologische omstandigheden
(windrichting, luchtvochtigheid, temperatuur), grootte en ruimtelijke
ligging van de teeltoppervlakten, vruchtwisselingsystemen,
bouwplannen, onder andere factoren waarmee ook rekening moet worden
gehouden bij de beoordeling van de ernst van de problematiek.
Een en ander is samengevat in bijlage 2, die is gebaseerd op
conclusies uit twee studies van het Centrum voor Landbouw en Milieu
(CLM), die in opdracht van het ministerie van LNV zijn uitgevoerd en
2001 en 2002.
Voorts kan vermenging van genetisch gemodificeerd materiaal met
conventioneel/ biologisch materiaal optreden tijdens verwerking en
transport in verschillende schakels in de productieketen. Hiertegen
kunnen maatregelen worden getroffen, maar vermenging is niet uit te
sluiten en is minstens zo belangrijk als uitkruising van ggo's tijdens
de teelt.
De vermenging tijdens verwerking en transport valt overigens buiten de
reikwijdte van de beleidslijn in deze brief. Deze problematiek maakt
deel uit van de beide verordeningen voor toelating, traceerbaarheid en
etikettering van ggo's, gg-diervoeders en gg-levensmiddelen, waarvoor
de Europese lidstaten op nationaal niveau nadere uitvoeringstrajecten
moeten implementeren.
Opvattingen van betrokken maatschappelijke organisaties en
bedrijfsleven
Het ministerie van LNV heeft de afgelopen jaren twee bijeenkomsten
georganiseerd met de betrokken maatschappelijke organisaties en
bedrijfsleven om de verschillende standpunten van betrokkenen te
bespreken en te verhelderen. De standpunten en oplossingen die zijn
aangedragen door de betrokken maatschappelijke organisaties en
bedrijfsleven liggen ver uiteen.
Tijdens de laatste bijeenkomst van 1 juli 2003 bleek de discrepantie
tussen de verschillende groeperingen nog steeds groot. Dit komt ook
tot uitdrukking in hun voorkeur voor de zes opties die zijn
voorgelegd.
De zes opties zijn:
1. Geen nadere regelgeving, niet nationaal en niet in de EU;
2. Afspraken tussen telers in een regio op vrijwillige basis;
3. Wijziging van de toelating van gg-gewassen in EU-richtlijn
2001/18/EG met generiek verbod op uitkruisbare gg-gewassen;
4. Gewasspecifieke maatregelen in Nederlandse regelgeving:
maatregelen opleggen aan de ggo-teler;
5. Gewasspecifieke maatregelen in Nederlandse regelgeving:
maatregelen opleggen aan ggo-teler èn ggovrije teler;
6. Aanwijzen van ggovrije regio's.
Enerzijds is er de groep van de biologische sector (Platform Biologica
en de biologische boeren in LTO Nederland), de milieuorganisaties
(Greenpeace, Milieudefensie/Friends of the Earth, Stichting Natuur &
Milieu), anderzijds het biotechnologiebedrijfsleven (Niaba), het
bedrijfsleven voor plantaardig uitgangsmateriaal en primaire productie
(Plantum NL, LTO Nederland) en productschappen (Margarine, Vetten en
Oliën, Granen, Peulvruchten en Zaden, en Diervoeders, verenigd in
Projectgroep biotechnologie productschappen) die te maken hebben met
biotechproducten.
De biologische sector en de milieuorganisaties willen dat er geen
gg-gewassen worden geteeld als niet kan worden gegarandeerd dat deze
niet uitkruisen (nultolerantie). Als er maatregelen moeten worden
getroffen moeten deze worden gelegd bij de ggo-teler, die ook alle
kosten voor zijn rekening moet nemen ten behoeve van een ggovrije
teelt; dit volgens het principe 'de vervuiler betaalt'.
De maatregelen moeten bindend zijn via regelgeving, die bij voorkeur
op EU-niveau voor alle lidstaten geharmoniseerd wordt opgesteld.
Aansprakelijkheid moet, ook bij voorkeur op EU-niveau, duidelijk
worden geregeld. De huidige wetgeving op dit gebied via het Burgerlijk
Wetboek vindt men onvoldoende. Onzekerheid dienaangaande door
specifieke juridische processen bij de rechter met een niet van te
voren voorspelbare uitkomst moet worden vermeden.
Het biotechnologiebedrijfsleven, productschappen en bedrijfsleven voor
plantaardig uitgangsmateriaal benadrukken onder andere de kansen van
biotechnologie en het feit dat we in Nederland en Europa niet op een
eiland zitten. De ontwikkelingen en productie van gg-gewassen gaat in
andere delen van de wereld volop door. Voor hen is het uitgangspunt zo
min mogelijk regelgeving en reële drempelwaarden voor vermenging met
ggo's. Alle gewassen, ggo of niet, moeten gelijkwaardig worden
behandeld. Nultolerantie voor vermenging/uitkruising met ggo's is een
onhaalbare zaak.
Een belangrijk aspect hierbij is het signaal van een aantal
organisaties, zoals LTO Nederland, Plantum NL, Stichting Consument &
Biotechnologie, om in de praktijk te zoeken naar praktische
oplossingen en niet in door de overheid, van bovenaf, opgelegde
maatregelen.
Het verslag van de bijeenkomst met de beschrijving van de opties is
opgenomen in bijlage 3.
De Nederlandse beleidslijn voor de coëxistentie van gg-gewassen,
conventionele en biologische gewassen tijdens de teelt (van zaaizaad
tot levering van geoogst product)
Overwegende dat:
* Veiligheid voor mens, dier en milieu geen onderwerp is van de
coëxistentieproblematiek;
* Keuzevrijheid van de consument en producent moet worden
gewaarborgd door middel van monitoring;
* Coëxistentie van gg-gewassen, conventionele en biologische
gewassen een economische aangelegenheid is, waarbij de
verantwoordelijkheid ligt bij de marktpartijen;
* Aansprakelijkheid voor economische schade in Nederland wettelijk
is geregeld;
* 'Minder regels' een van de belangrijke peilers is van het
kabinetsbeleid;
* Er de wens en de bereidheid bestaan bij een aantal betrokken
partijen om te komen tot praktische oplossingen;
doe ik een appèl op de rechtstreeks belanghebbenden om in de komende
tijd met elkaar om tafel te gaan zitten om onderling naar praktische
oplossingen te zoeken en afspraken te maken over de teelt van
gg-gewassen naast conventionele en biologische gewassen.
De overheid zal hierbij de partijen ondersteunen als 'meedenker en
stimulator'.
Zelfregulering door belanghebbende partijen staat echter voorop.
De aanbeveling over de richtsnoeren van de Europese Commissie kan een
belangrijk hulpmiddel zijn bij de analyse van knelpunten en het maken
van afspraken. Dit geldt ook voor praktijkgegevens van
zaaizaadproducenten, veredelaars en de keuringsinstellingen,
onderzoeksgegevens, entameren van nieuw onderzoek (bijvoorbeeld in het
Europese Zesde Kaderprogramma) en gegevens die worden verkregen uit
toekomstige teelten van gg-gewassen naast conventionele of biologische
gewassen.
Partijen worden hiertoe in de gelegenheid gesteld tot 1 juli 2004.
Dan maakt de overheid de balans op: zijn partijen met elkaar om de
tafel gaan zitten, zijn er reeds afspraken gemaakt of bestaat er
redelijke kans dat er afspraken komen en zo ja, hoe willen partijen de
afspraken uitvoeren? Kortom, is perspectief aanwezig voor een
bevredigende wijze van zelfregulering.
Afhankelijk van de stand van zaken zal de overheid nagaan of op de weg
van zelfregulering kan worden doorgegaan. Indien dit niet het geval
blijkt te zijn, zal worden onderzocht welke middelen of maatregelen
het meest geschikt zijn voor effectieve en efficiënte oplossingen
inzake de coëxistentieproblematiek.
Daarnaast zal de Nederlandse overheid de Europese Commissie over twee
jaar informeren over de opgedane ervaring, zoals voorgesteld in de
aanbeveling over richtsnoeren.
De minister van Landbouw, Natuurbeheer
en Visserij,
dr. C.P. Veerman
Bijlage:
Huidig beleid en regelgeving met betrekking tot de
coëxistentieproblematiek van genetisch gemodificeerde gewassen
(PDF-formaat, 59 Kb)
Voor downloaden van PDF-bestanden:
Zie het origineel
http://www.minlnv.nl/infomart...2003/par03279.htm
Verslag bijeenkomst overheid met maatschappelijke organisaties en
bedrijfsleven (PDF-formaat, 130 Kb)
Samenvatting CLM-rapporten (PDF-formaat, 51 Kb)
---
Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit