Speech van Staatssecretaris Van Geel van VROM op de workshop over de
implementatie van de richtlijn biobrandstoffen op woensdag 1 oktober
2003
Dames en heren,
De Europese richtlijn biobrandstoffen komt eraan. De centrale vraag
van deze workshop is hoe Nederland de richtlijn het beste kan
implementeren. Eén optie hebben we daarbij wat mij betreft in elk
geval niet: de richtlijn niet invoeren. In theorie kan dat namelijk
wel, want de richtlijn geeft lidstaten de kans om niet aan de normen
te voldoen. Ze hoeven dan dus niet 2 procent biobrandstof bij te laten
mengen in 2005, en 5,75 procent in 2010. Daarvoor moeten ze dan wel
goede redenen hebben.
Nederland heeft die niet. Technisch zijn er geen problemen. In
Duitsland, de VS en Brazilië rijden al miljoenen auto's op
biobrandstof. We hebben ook voldoende grondstoffen voor de productie
van bio-ethanol, en koolzaadolie voor biodiesel kunnen we importeren.
Dat is maar goed ook. Ik denk namelijk dat de invoering van
biobrandstoffen van groot belang is, en dat we dus geen excuses moeten
gaan zoeken voor uitstel.
Het verlagen van de emissies van CO2 door het verkeer is te
belangrijk. Alleen personenauto's verbranden jaarlijks al 8 miljard
liter brandstof. De emissies namen sinds 1990 met ruim 20% toe. Dat is
des te wranger als je bedenkt dat de uitstoot door vrijwel alle andere
sectoren bijna stabiel bleef. Ongeveer 20 procent van de totale
CO2-emissies in Nederland is toe te schrijven aan het verkeer.
Waarschijnlijk zal dat aandeel de komende jaren nog verder toenemen.
Die negatieve ontwikkeling moet worden omgebogen.
De emissies door het verkeer zijn afhankelijk van vier factoren: het
aantal gereden kilometers, het verbruik van het voertuig, het
rijgedrag en het soort brandstof. De eerste factor, het aantal gereden
kilometers, telt zwaar mee, maar is moeilijk te beïnvloeden. Daarom
zet het kabinet ook in op de ontwikkeling van zuinige motoren en de
introductie van klimaatneutrale brandstoffen.
De auto-industrie werkt in het kader van een convenant aan de reductie
van broeikasgasemissies. Dat lijkt zijn vruchten af te gaan werpen, en
daarvoor heb ik grote waardering.
Ook het energielabel voor nieuwe personenauto's, en het programma het
Nieuwe Rijden, dat tips geeft om zuinig te rijden, verminderen de
uitstoot van CO2. In de toekomst komt daar mogelijk de verplichte
cruise control bij.
De verwachting is echter dat dat onvoldoende zal zijn om de toename
van de emissies om te buigen. Vandaar mijn wens om aan de richtlijn
van de EU te voldoen en zo snel mogelijk biobrandstoffen bij te gaan
mengen.
Niet iedereen loopt daar warm voor. De critici vinden biobrandstoffen
te duur. Preciezer gezegd: de kosten per vermeden ton CO2-uitstoot
zouden te hoog liggen.
In feite zullen de kosten voor het halen van de tweeprocentsnorm in
2005 meevallen. De extra kosten per liter gemengde brandstof zullen
waarschijnlijk 1 eurocent of minder zijn. Normale prijswisselingen
zijn meestal groter.
Ook de totale kosten vallen mee. Bij 2 procent biobrandstoffen gaat
het om ruim 100 miljoen euro per jaar. Voor het stimuleren van LPG
telt de staat jaarlijks ruim twee keer zoveel neer. Bovendien valt te
verwachten dat de productieprijs van biobrandstoffen zal dalen, door
nieuwe productieprocessen. Als we met biobrandstoffen beginnen,
vergemakkelijkt dat de ontwikkeling van goedkopere technieken.
Nog afgezien daarvan is het ook niet reëel om biobrandstoffen sec met
fossiele brandstoffen te vergelijken. De toegevoegde waarde van
biobrandstoffen is immers hoger; het gaat om de transitie naar
duurzamer verkeer. Innovatie kost nu eenmaal geld.
Uit onderzoek blijkt dat het gebruik van biobrandstoffen op de korte
termijn kan leiden tot waardevolle CO2-reducties. Bio-ethanol uit
restproducten uit de suikerindustrie levert ten opzichte van benzine
een CO2-reductie op van zo'n 75 tot 80 procent en biodiesel
veroorzaakt ongeveer 50 procent minder emissies dan gewone diesel.
Waar we naartoe moeten is dat al het verkeer 80 procent minder CO2
uitstoot. Dat is dan wel op de lange termijn, want daarvoor moet de
energievoorziening van het verkeer structureel duurzamer vorm krijgen.
De crux van die transitie is dat motoren gaan draaien op waterstof,
elektriciteit en biobrandstoffen. Het gebruik op grote schaal van
waterstof en elektriciteit is echter voorlopig nog niet haalbaar,
terwijl we met biobrandstoffen nu kunnen beginnen.
Omdat biobrandstoffen dus in de transitie naar duurzaam vervoer
passen, wil ik de inzet ervan nu al stimuleren. Daarmee zetten we een
belangrijke eerste stap op de weg naar duurzaam vervoer.
Daarom vraag ik u, als marktpartijen, mee te werken aan de introductie
van de biobrandstoffen. Zonder uw inzet zal het niet lukken.
Uiteraard zal ik me van mijn kant inzetten voor goed flankerend
beleid. Ik besef dat enige steun voor u noodzakelijk is om
biobrandstof als een commercieel product in de markt te kunnen zetten.
De meest voor de hand liggende methode om dat te doen is compensatie
van de extra kosten van biobrandstof uit de opbrengsten van de accijns
op reguliere brandstof. Ik zal het daarover met mijn collega van het
ministerie van Financiën hebben.
Ik zou het op prijs stellen als u suggesties doet om de implementatie
van de richtlijn te vergemakkelijken. In het bijzonder zou u kunnen
ingaan op:
· De termijn waarop u verwacht dat biobrandstoffen op de markt
gebracht kunnen worden.
· De hoogte van het percentage biobrandstoffen.
· De vormgeving van de accijnscompensatie.
· En op welke manier de ontwikkeling van nóg betere biobrandstoffen
voor de lange termijn gestimuleerd kan worden.
Er is dus genoeg werk te doen op deze workshop, die bij deze geopend
is. Ik dank u voor de aandacht.
Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer