Uitspraak Rechtbank Amsterdam in zaak AL2121 Zaaknr: AWB 03/3833 GEMWT Bron: Rechtbank Amsterdam
Datum uitspraak: 26-09-2003
Datum publicatie: 26-09-2003
Soort zaak: bestuursrecht - bestuursrecht overig Soort procedure: kort geding

Rechtbank te Amsterdam
Sector Bestuursrecht Algemeen
voorlopige voorzieningen

UITSPRAAK

in het geding met reg. nr. AWB 03/3833 GEMWT

van:

M. Sterker en C.H. Boersma, h.o.d.n. v.o.f. Old Style, gevestigd te Amsterdam,
verzoekers,
vertegenwoordigd door mr. drs. C.L. Broekhoff, advocaat te Amsterdam,

tegen:
De burgemeester van de gemeente Amsterdam, verweerder, vertegenwoordigd door mr. C.J. Wijker en P.J. van Sloten.


1. PROCESVERLOOP

De rechtbank heeft op 29 juli 2003 een beroepschrift ontvangen gericht tegen het besluit van verweerder van 18 juni 2003 (hierna: het bestreden besluit).

Op 26 augustus 2003 heeft de voorzieningenrechter (de rechter) het verzoek ontvangen om een voorlopige voorziening te treffen hangende de behandeling van voornoemd beroepschrift.

Het onderzoek is gesloten ter zitting van 15 september 2003.


2. OVERWEGINGEN

Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de rechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, het treffen van een voorlopige voorziening vereist. Bij de vereiste belangenafweging gaat het om een afweging van enerzijds het belang van verzoekster dat een onverwijlde voorziening wordt getroffen en anderzijds het door de onmiddellijke uitvoering van het besluit te dienen belang.

Verzoekers exploiteren aan de Martelaarsgracht 24 te Amsterdam een hash-café, 'Café-Coffeeshop Old Style', dat op last van verweerder op 6 februari 2003 is gesloten. Blijkens verweerders besluit van 6 februari 2003 is de sluiting gebaseerd op artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet. In dat artikel is bepaald dat de burgemeester bevoegd is tot toepassing van bestuursdwang indien in een voor het publiek toegankelijk lokaal en daarbij behorende erven een middel als bedoeld in artikel 2 of 3 van de Opiumwet wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is.

Met betrekking tot de vraag wiens belang het zwaarst dient te wegen, waaronder begrepen de vraag naar de aanwezigheid van onverwijlde spoed, pleegt (mede) als oriëntatiepunt te gelden wat naar het oordeel van de rechter de te verwachten uitkomst van de bodemzaak zal zijn en of die uitkomst van het beroep kan worden afgewacht.

In het onderhavige geval heeft de voorzieningenrechter bij haar uitspraak van 20 maart 2003 het primaire besluit van 6 februari 2003 geschorst tot 6 weken na de beslissing op het bezwaarschrift. De schorsing is gebaseerd op het oordeel dat het primaire besluit bij heroverweging niet in stand zou kunnen blijven omdat de rechter de conclusie dat sprake is van een handelshoeveelheid bij de aangehouden persoon onvoldoende onderbouwd achtte. De rechter was van oordeel dat artikel 13b van de Opiumwet een onvoldoende grondslag bood voor de maatregel omdat niet was gebleken dat de aangehouden persoon de cocaïne in het hash-café verkocht, afleverde of verstrekte, of de deze persoon de harddrugs daartoe, dat wil zeggen ten behoeve van de verkoop, aflevering of verstrekking aanwezig had. Een dergelijk oordeel in het kader van de procedure ex artikel 8:81 van de Awb is naar zijn aard voorlopig van aard.

Verweerder heeft vervolgens op 18 juni 2003 de beslissing op het bezwaarschrift genomen met dezelfde strekking als het primaire besluit, waarbij verweerder in de motivering van de beslissing op bezwaarschrift heeft aangegeven het niet eens te zijn met de overwegingen van de rechter in de uitspraak van 20 maart 2003.

De rechter zal in dit geval harerzijds niet (andermaal) een uitspraak doen of naar haar

- voorlopig - oordeel de beslissing op bezwaarschrift - welke stoelt op nagenoeg dezelfde feiten en omstandigheden als het primaire besluit in de bodemprocedure - in stand zal kunnen blijven. De rechter zal niet op het oordeel van de bodemrechter vooruitlopen nu er reeds terzake een voorlopig rechterlijk oordeel ligt en een tweede oordeel - ditmaal in verband met de te verwachten uitkomst van de bodemprocedure
- niet bijdraagt tot de oplossing van het geschil tussen partijen. De rechter neemt daarbij in aanmerking dat het oordeel in de voorlopige voorzieningenprocedure niet vatbaar is voor hoger beroep en acht bovendien de voorlopige voorzieningenprocedure minder geschikt voor de beantwoording van de principiële rechtsvraag die hier aan de orde is. Gelet op de motivering van het besluit spitst die vraag zich immers toe op de overweging dat bij het aantreffen van 1,4 gram cocaïne verpakt in 9 bolletjes er (steeds) sprake is van een handelshoeveelheid zodat in de visie van verweerder kan worden aangenomen dat bij de aangehouden persoon deze hoeveelheid "daartoe", te weten in verband met de verkoop, aflevering of verstrekking aanwezig was. Tenslotte heeft verzoekster aangekondigd dat zij eventueel door middel van getuigen het bewijs wil leveren dat de situatie als bedoeld in artikel 13 b van de Opiumwet zich niet heeft voorgedaan. Voor een dergelijke bewijslevering leent de voorlopige voorzieningenprocedure zich niet.

Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat de rechter zich zal beperken tot een belangenafweging tussen partijen, welke inhoudt of gelet op de aan de orde zijnde belangen de uitkomst van de bodemprocedure kan worden afgewacht.
In het onderhavige geval stelt verweerder zich op het standpunt dat de openbare orde wordt gediend door de besluiten van 6 februari 2003 en 18 juni 2003 en dat dit zwaarwegend belang - mede gelet op het door hem terzake gevoerde beleid - zich verzet tegen schorsing. In het onderhavige geval is café-coffeeshop Old Style gesloten op 6 februari 2003 en als gevolg van de uitspraak van de rechter van 20 maart 2003 kort daarna heropend. Sedertdien wordt de coffeeshop geëxploiteerd, zonder dat van (verdere) verstoring van de openbare orde is gebleken.

Verzoekers hebben gewezen op de exploitatieschade die zij, als het hash-café thans wederom moet sluiten, onnodig zullen hebben geleden, indien de bodemprocedure tot een voor hen gunstig resultaat leidt.

Onder deze omstandigheden dient naar het oordeel van de rechter het belang van verzoekers te prevaleren boven het belang dat verweerder heeft bij onmiddellijke uitvoering van het besluit. De rechter heeft bij dit oordeel betrokken dat de behandeling van de bodemzaak inmiddels is bepaald op de zitting van de meervoudige kamer van de rechtbank van 27 november 2003, waarvoor partijen een uitnodiging hebben ontvangen. Ingevolge artikel 8:85, tweede lid sub c, van de Awb vervalt de voorlopige voorziening als de rechtbank uitspraak heeft gedaan. De besluiten zullen worden geschorst.

Er bestaat aanleiding om verweerder te veroordelen in de kosten die verzoekers in verband met de behandeling van het verzoek redelijkerwijs hebben moeten maken, welke onder toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht forfaitair zijn vastgesteld op EUR 644,--
(2 punten -voor het verzoekschrift en het verschijnen ter zitting- x factor 1 x EUR 322,--), als kosten van verleende rechtsbijstand. Eveneens bestaat aanleiding om te bepalen dat het griffierecht dient te worden vergoed.

Beslist wordt als volgt.


3. BESLISSING

De voorzieningenrechter,


- wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening toe;

- schorst het besluit van de burgemeester van Amsterdam van 6 februari 2003 en het besluit van 18 juni 2003, voorzover daarbij het besluit van 6 februari 2003 is gehandhaafd;

- veroordeelt verweerder in de kosten van het geding, aan de zijde van verzoekers begroot op EUR 622,-- (zegge: zeshonderd en tweeëntwintig euro) te betalen door de gemeente Amsterdam aan verzoekers;
- bepaalt dat de gemeente Amsterdam het door verzoekers gestorte griffierecht ad
EUR 232,-- (zegge: tweehonderd en tweeëndertig euro) aan hen vergoedt.

Gewezen door mr. M. de Rooij, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van
mr. J. dos Santos, griffier, en
openbaar gemaakt op:

de griffier, de voorzieningenrechter,

Afschrift verzonden op:
Coll.:
D: C


---
reg.nr. AWB 03/3833 GEMWT
(transparant.gif)