Uitspraak Hoge Raad LJN-nummer: AL2119 Zaaknr: 38585
Bron: Hoge Raad der Nederlanden 's-Gravenhage
Datum uitspraak: 26-09-2003
Datum publicatie: 26-09-2003
Soort zaak: belasting -
Soort procedure: cassatie
Nr. 38.585
26 september 2003
AF
gewezen op het beroep in cassatie van X B.V. te Z tegen de uitspraak
van het Gerechtshof te Amsterdam van 4 juni 2002, nr. P01/01650,
betreffende na te melden aanslag in de vennootschapsbelasting.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende is voor het jaar 1996 een aanslag in de
vennootschapsbelasting opgelegd naar een belastbaar bedrag van f
620.990, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak
van de Inspecteur is gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de
Inspecteur vernietigd en de aanslag verminderd tot een berekend naar
een belastbaar bedrag van f 575.671.
De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie
ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en
maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
3. Beoordeling van het middel
Het middel berust op de opvatting dat het niet-verstrekken van
inlichtingen die zijn gevraagd ten behoeve van de beslissing op het
bezwaar tegen een aanslag, niet kan leiden tot de sancties bedoeld in
de artikelen 25, lid 6, en 27e van de Algemene wet inzake
rijksbelastingen (hierna: AWR).
Het middel faalt. Ook tijdens de bezwaarfase is de inspecteur
gerechtigd gebruik te maken van de mogelijkheden die artikel 47, lid
1, AWR hem biedt, aangezien ook van inlichtingen die worden gevraagd
met het oog op de beslissing op een bezwaar tegen een aanslag, geldt
dat zij van belang kunnen zijn voor de belastingheffing. De wet heeft
de in het middel genoemde sancties verbonden aan het niet volledig
voldoen aan de verplichtingen ingevolge laatstgenoemd artikel. Die
sancties kunnen derhalve ook in de bezwaarfase, nadat de aanslag is
opgelegd, worden toegepast (vgl. HR 10 februari 1988, nr. 23925, BNB
1988/160).
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de
proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.E.M. van der
Putt-Lauwers als voorzitter, en de raadsheren F.W.G.M. van Brunschot,
D.G. van Vliet, P. Lourens en J.W. van den Berge, in tegenwoordigheid
van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar
uitgesproken op 26 september 2003.
Hoge Raad der Nederlanden