Economisch Instituut voor de Bouwnijverheid
Persbericht
De oudere werknemer in de bouw
---
Toenemende vergrijzing in de bouw vraagt om maatregelen
Het aandeel oudere bouwplaatsmedewerkers bij bouwbedrijven wordt steeds groter. Van 1996 tot 2001 is het aandeel 55-plussers bijna verdubbeld van 6 naar 10 procent van het totale arbeidsbestand. Dat blijkt uit het rapport De oudere werknemer in de bouw van het Economisch Instituut voor de Bouwnijverheid (EIB). De verwachting is dat deze stijging zich in de toekomst door zal zetten.
De vergrijzing heeft een aantal gevolgen. Het ziekteverzuim neemt toe en er zal meer gebruik worden gemaakt van de WAO. Daarnaast verdwijnt via het prepensioen een omvangrijk arbeidspotentieel. Hiermee gaat bovendien veel kennis en ervaring verloren, die niet een, twee, drie aangevuld kunnen worden.
In het rapport wordt een vijftal maatregelen besproken voor het behoud van oudere werknemers in de bouw. Ten eerste kunnen er maatregelen genomen worden om de werknemers zo lang mogelijk inzetbaar te houden. Dit kan door werknemers om- of bij te scholen voor andere functies. Uit het onderzoek blijkt echter dat zowel werknemers als werkgevers hier niet om zitten te springen. Daarnaast kan de inzetbaarheid vergroot worden door deeltijdwerk aan te bieden aan de bouwvakwerknemers. Op deze manier hoeven werknemers gedurende kortere tijd (fysiek zwaar) werk te leveren. Hierbij moet opgemerkt worden dat de werknemers aangeven wel in deeltijd te willen werken, maar dat het er in de praktijk vaak niet van komt (slechts 2,5 procent van de werknemers uit de leeftijdsgroep 45 tot 55 jaar werkt in deeltijd). Verder kunnen de arbeidsomstandigheden verbeterd worden, zodat de belastbaarheid van de werknemers verlaagd wordt. Als tweede maatregel voor het behoud van ouderen kan aanscherping van de uittredingsregels genoemd worden. Het gaat hierbij om regelingen die uittreding via de WAO of WW moeilijker maken, bijvoorbeeld betere controles voor de instroom in de WAO.
Ten derde kunnen de pensioenregelingen (verder) aangepast worden. In de bouw is de VUT grotendeels omgezet in een (pre)pensioenregeling waarin de uittreedleeftijd hoger komt te liggen dan bij de VUT. Het verder opschroeven van de pensioenleeftijd roept echter grote weerstand op bij de bouwplaatsmedewerkers die, zo blijkt uit het onderzoek, de bouw het liefst al voor hun zestigste verlaten. Als vierde maatregel kan de herintreding van bouwvakkers gestimuleerd worden. Voor de bouw zijn de mogelijkheden hiervan echter beperkt, omdat de meeste werknemers definitief uittreden; hetzij via de VUT/(pre)pensioen, hetzij via de WAO.
Tot slot wordt een mentaliteitsverandering van zowel werkgevers als werknemers genoemd als maatregel om ouderen langer voor het arbeidsproces te behouden.
Werkgevers moeten inzien dat de vergrijzing, en daarmee het verdwijnen van kennis en ervaring, in de toekomst alleen maar zal toenemen. De werknemers op hun beurt moeten inzien dat de ruime VUT-regelingen van vroeger vandaag de dag niet meer haalbaar zijn en de leeftijd van uittreding hoger komt te liggen. Hierbij moet echter niet voorbijgegaan worden aan de vraag in hoeverre het voor de mensen die fysiek zware arbeid verrichten mogelijk is tot op latere leeftijd door te werken.
Zie publicatie: De oudere werknemer in de bouw