Uitspraak Hoge Raad LJN-nummer: AF8756 Zaaknr: 01927/02
Bron: Hoge Raad der Nederlanden 's-Gravenhage
Datum uitspraak: 23-09-2003
Datum publicatie: 25-09-2003
Soort zaak: straf -
Soort procedure: cassatie
23 september 2003
Strafkamer
nr. 01927/02
LR/IV
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te
Arnhem van 19 maart 2002, nummer 21/002515-01, in de strafzaak tegen:
, geboren te (Kongo Kinshasa) op
1966, wonende te .
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de
Politierechter in de Arrondissementsrechtbank te Zwolle van 3 juli
2001 - de verdachte ter zake van "poging tot diefstal, vergezeld van
geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal
gemakkelijk te maken" veroordeeld tot drie weken gevangenisstraf
voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
2. Geding in cassatie
2.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr.
M.I. Pul, advocaat te Doetinchem, bij schriftuur middelen van cassatie
voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan
deel uit.
De Advocaat-Generaal Jörg heeft geconcludeerd tot verwerping van het
beroep.
2.2. De Hoge Raad heeft kennis genomen van het schriftelijk commentaar
van de raadsman op de conclusie van de Advocaat-Generaal.
3. Beoordeling van het eerste middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81
RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording
van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de
rechtsontwikkeling.
4. Beoordeling van het tweede middel
4.1. Het middel komt met rechts- en motiveringsklachten onder meer op
tegen het oordeel van het Hof dat de verdachte met het oogmerk van
wederrechtelijke toeëigening heeft gehandeld, omdat, aldus de
toelichting op het middel, de verdachte de enige rechthebbende is op
het medisch dossier.
4.2. Het proces-verbaal van de terechtzitting van het Hof van 5 maart
2002 houdt in dat aldaar het volgende verweer is gevoerd:
"Mijn cliënt is van mening dat de toedracht van de gebeurtenis van 7
april 1999 verkeerd op papier terecht is gekomen. De principiële vraag
die is deze zaak rijst is de vraag aan wie een medisch dossier
toebehoort. Mijn cliënt is van mening dat het dossier aan hem
toebehoorde. De officier van justitie heeft in eerste aanleg te kennen
gegeven dat hij van mening is dat de gegevens die in het dossier staan
van mijn cliënt zijn, maar dat het papier en dus het dossier niet van
mijn cliënt is. Ik vind deze gedachtengang kortzichtig. Het papier is
inderdaad eigendom van het AZC te Zeewolde. In het onderhavige geval
gaat het echter niet om het stelen van papier, maar het betreft hier
de gegevens die op het papier staan. Medische gegevens zijn geen
goederen die je kunt stelen. Ze zijn niet overdraagbaar en het betreft
ook niet een vermogensrecht. Ik verwijs hierbij naar het bekende
elektriciteits-arrest.
Het gaat hier om diefstal van een dossier. Op de kaft van het dossier
staan de medische gegevens van mijn cliënt. De verdediging is van
mening dat de rechten die voortvloeien uit deze gegevens alleen aan
cliënt toebehoren. Het AZC beheerde de gegevens alleen en kan er mijns
inziens geen rechten aan ontlenen. Heeft mijn cliënt een grondrecht op
het bezit van zijn medisch dossier? Ik meen dat deze vraag bevestigend
dient te worden beantwoord. Ik beroep mij hierbij op artikel 10 van de
Grondwet, alsmede op artikel 8 van het Europese Verdrag tot
bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
Het AZC had geen grondslag om de gegevens te behouden.
De advocaat-generaal heeft te kennen gegeven dat mijn cliënt op grond
van de Wet inzake de geneeskundige behandelingsovereenkomst recht
heeft op inzage in zijn dossier. Echter, de mensen van het AZC hadden
geen behandelingsovereenkomst met mijn cliënt gesloten. Derhalve zijn
de bepalingen van deze wet in deze zaak niet aan de orde. Mijn cliënt
had het AZC gemachtigd om de gegevens te beheren, maar deze machtiging
geldt niet voor eeuwig. Mijn cliënt wilde het dossier terug hebben en
aan dat verzoek had het AZC dienen te voldoen. Daar er in het
onderhavige geval geen goed is weggenomen dat aan een ander
toebehoorde dient er een vrijspraak te volgen. Voorts meen ik dat de
redactie van de tenlastelegging onjuist is. Mijns inziens is een
medisch dossier geen goed en dient reeds om die reden vrijspraak te
volgen."
Daarop heeft de Advocaat-Generaal bij het Hof als volgt geantwoord:
"Het begin van deze zaak ligt bij het moment waarop verdachte medische
hulp gaat zoeken. De artsen zijn in zo'n geval verplicht om een
medisch dossier aan te leggen. Deze gegevens worden op schrift gezet
en op dat moment ontstaat een goed in de zin van artikel 310 juncto
artikel 312 van het Wetboek van Strafrecht. Verdachte heeft wel een
recht op inzage, maar heeft geen eigendomsrecht. Het verkrijgen van de
beschikking over het dossier mag nimmer gepaard gaan met geweld."
4.3. Het Hof heeft bewezenverklaard dat de verdachte:
"op 07 april 1999 in de gemeente Zeewolde ter uitvoering van het door
verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke
toeëigening weg te nemen een (medisch) dossier, toebehorende aan een
ander of anderen dan aan verdachte aan dat dossier, dat zich in de
handen van bevond, heeft getrokken, terwijl de
uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid, welke poging
tot diefstal werd vergezeld van geweld tegen ,
gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, welk
geweld hierin bestond dat
- hij, verdachte, die met zijn armen heeft vastgeklem
en/of vastgehouden en/of (vervolgens)
- hij, verdachte, die in een hoek heeft vastgedrukt."
4.4. In de aanvulling op zijn arrest heeft het Hof nog overwogen:
"Het hof overweegt dat blijkens de Memorie van Antwoord (Tweede Kamer,
vergaderjaar 1990-1991, 21 561, nr. 6, blz. 46) bij de "Wijziging van
het Burgerlijk Wetboek en enige andere wetten in verband met de
opneming van bepalingen omtrent de overeenkomst tot het verrichten van
handelingen op het gebied van de geneeskunst" het eigendomsrecht van
medisch dossiers bij de hulpverlener berust."
4.5. In cassatie staat vast dat het hier gaat om een medisch dossier
betreffende een asielzoeker.
4.6. Een dergelijk medisch dossier is een persoonsregistratie in de
zin van art. 1.2 van het Reglement Persoonsregistratie Overdracht
Medische Gegevens (Stcrt. 1996, 227). De art. 1.2, 1.4, 1.6, 1.7 en
1.9 van dat reglement luiden als volgt:
"1.2 Persoonsregistratie: het systeem registratie en overdracht
medische gegevens (COSMOS), een geautomatiseerd registratiesysteem en
dossiers, bevattende persoonsgegevens, waaronder medische en
psychologische gegevens, verzameld in het kader van de medische
zorgverlening aan asielzoekers / vluchtelingen in de centrale opvang.
1.4 Medische of psychologische gegevens: persoonsgegevens, direct of
indirect betrekking hebbend op de lichamelijke of geestelijke
gesteldheid van geregistreerden, verzameld door een beroepsbeoefenaar
op het gebied van de gezondheidszorg in het kader van zijn
beroepsuitoefening.
1.6 Houder: het Bestuur van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers
(COA) of diens rechtsopvolger.
1.7 Beheerder: het hoofd van de afdeling Medische Opvang binnen het
COA.
1.9 Gebruikers: gebruikers zijn de medewerkers van de afdelingen
Medische Opvang in de centra waar de asielzoekers, vluchtelingen of
ontheemden verblijven, alsmede behandelend artsen."
4.7. Dit reglement houdt voorts regelingen in over de gegevens die in
de persoonsregistratie mogen worden opgenomen, over de vernietiging,
de verbetering, de aanvulling en de verwijdering van gegevens op
verzoek van de geregistreerde of diens wettelijke vertegenwoordiger,
over de verstrekking van gegevens, over de toegang daartoe en over het
recht van de geregistreerde of diens wettelijke vertegenwoordiger
kennis te nemen van de op zijn persoon betrekking hebbende gegevens.
4.8. Uit dit reglement kan niet anders worden afgeleid dan dat een
medisch dossier betreffende een asielzoeker als waarvan hier sprake
is, toebehoort aan het Centraal Orgaan Asielzoekers. Dat strookt ook
met hetgeen naar burgerlijk recht geldt (zie art. 7:454 BW in
verbinding met art. 7:464 BW).
4.9. Dat brengt mee dat een dergelijk dossier, anders dan door de
steller van het middel wordt betoogd, voorwerp van diefstal door de
geregistreerde kan zijn. Het dienovereenkomstige oordeel van het Hof
is dus juist. Het middel faalt in zoverre.
4.10. Het middel kan ook voor het overige niet tot cassatie leiden.
Dat behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel
in zoverre niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang
van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
5. Slotsom
Nu geen van de middelen tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad
ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak
ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden
verworpen.
6. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.J.M. Davids als
voorzitter, en de raadsheren G.J.M. Corstens en B.C. de Savornin
Lohman, in bijzijn van de waarnemend-griffier L.J.J. Okker-Braber, en
uitgesproken op 23 september 2003.
*** Conclusie ***
Nr.01927/02
Mr. Jörg
Zitting 13 mei 2003
Conclusie inzake:
1. Verzoeker is door het gerechtshof te Arnhem bij arrest van 19 maart
2002 wegens poging tot diefstal met geweld veroordeeld tot een
gevangenisstraf van drie weken voorwaardelijk, met een proeftijd van
twee jaar.
2. Namens verzoeker heeft mr. M.I. Pul, advocaat te Doetinchem, bij
schriftuur twee middelen van cassatie voorgesteld.
3. In het eerste middel wordt erover geklaagd dat het hof de grondslag
van de tenlastelegging heeft verlaten.
4. Aan verzoeker is tenlastegelegd dat:
"hij op of omstreeks 07 april 1999 in de gemeente Zeewolde ter
uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het
oogmerk van wederrechtelijke toeëigening weg te nemen een (medisch)
dossier, geheel of ten dele toebehorende aan Medische Opvang
Asielzoekers, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid,
welke poging tot diefstal werd vergezeld en/of gevolgd van geweld
en/of bedreiging met geweld tegen , gepleegd met het
oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping
op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij
het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of
bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat
- hij, verdachte, die met zijn armen heeft vastgeklem(d)
en/of vastgehouden en/of (vervolgens)
- hij, verdachte, die in een hoek heeft vastgedrukt
en/of (vervolgens)
- hij, verdachte, opzettelijk gewelddadig aan het dossier (welke zich
in de handen van die bevond) heeft getrokken."
5. Blijkens het arrest van 19 maart 2002 heeft het hof ten aanzien van
de tenlastelegging het volgende overwogen:
"In de telastelegging zijn de uitvoeringshandelingen naar het oordeel
van het hof ten onrechte geplaatst in het kader van de omschrijving
van het geweld. Het hof leest de telastelegging verbeterd in die zin
dat achter het woordje "verdachte" in de vijfde regel van de
telastelegging de uitvoeringshandelingen aldus worden gelezen: "aan
dat dossier, dat zich in de handen van bevond, heeft
getrokken".
6. Het hof heeft vervolgens ten laste van verzoeker bewezenverklaard
dat
"hij op 07 april 1999 in de gemeente Zeewolde ter uitvoering van het
door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van
wederechtelijke toeëigening weg te nemen een (medisch) dossier,
toebehorende aan een ander of anderen dan aan verdachte aan dat
dossier, dat zich in de handen van bevond, heeft
getrokken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is
voltooid, welke poging tot diefstal werd vergezeld van geweld tegen
, gepleegd met het oogmerk om die diefstal
gemakkelijk te maken, welk geweld hierin bestond(en) dat
- hij, verdachte, die met zijn armen heeft vastgeklem
en/of vastgehouden en/of (vervolgens)
- hij, verdachte, die in een hoek heeft vastgedrukt."
7. Volgens het middel heeft het hof, door de omschrijving van het
bijkomende geweld als uitvoeringshandeling aan te merken, de grondslag
van de tenlastelegging verlaten. Van een kennelijke misslag die
verbeterd kon worden gelezen is geen sprake, aldus het middel.
Verzoeker is door de wijziging in zijn belang geschaad nu het hof
verzoeker bij ongewijzigde tenlastelegging had moeten vrijspreken
wegens het niet of onvoldoende omschreven zijn van de
uitvoeringshandelingen in de tenlastelegging.
8. Vooropgesteld zij dat volgens vaste jurisprudentie de rechter de
(juiste) inhoud van de tenlastelegging vaststelt, en deze dus moet
interpreteren. Daarnaast eerbiedigt volgens vaste jurisprudentie de
Hoge Raad iedere door de feitenrechter aan de tenlastelegging gegeven
uitleg die niet onverenigbaar is met haar bewoordingen.
9. De feitenrechter is bij de interpretatie van de tenlastelegging
gebonden aan haar feitelijke en strafrechtelijke grenzen. Dat houdt in
dat hij niet een wezenlijk ander feitelijk gebeuren dan tenlastegelegd
mag bewezenverklaren, en dat de uit de tenlastelegging naar voren
komende strafrechtelijke betekenis van het aan een verdachte gemaakte
verwijt niet wezenlijk mag worden veranderd (Melai, art. 261 Sv, aant.
6.9). Tot slot wijs ik erop dat een tenlastelegging als één geheel
moet worden gelezen.
10. Blijkens de in de oorspronkelijke tenlastelegging opgenomen
wetsartikelen heeft het openbaar ministerie bedoeld poging tot
diefstal, met geweld, ten laste te leggen. Door de verbeterde lezing
van het hof is derhalve de strafrechtelijke betekenis van het aan
verzoeker gemaakte verwijt niet veranderd.
11. Ook de feitelijke grenzen van de tenlastelegging zijn niet
overschreden door de verbeterde lezing. De feiten zoals tenlastegelegd
houden in dat verzoeker heeft vastgeklemd en
vastgehouden, in een hoek heeft gedrukt en heeft getrokken aan het
dossier dat zij vasthield. De interpretatie van het hof, dat de poging
tot diefstal van het medisch dossier erin bestond dat verzoeker aan
het dossier, dat blijkens de bewijsmiddelen stevig
voor haar borst onder haar armen klemde, trok, waarbij hij geweld
gebruikte dat eruit bestond dat hij haar vastklemde en in een hoek
drukte, houdt dus niet een andere feitelijke toedracht in.
12. Door voormelde uitleg van de tenlastelegging en de daarmee
samenhangende verbeterde lezing daarvan heeft het hof derhalve aan de
oorspronkelijke tenlastelegging geen andere betekenis gegeven. Dat de
verbeterde lezing ten nadele van verzoeker strekt is nogal wiedes:
anders begon het hof er niet aan. Het belang van verzoeker bij een
onjuiste tenlastelegging verdient rechtens evenwel geen bescherming
13. Het eerste middel faalt dan ook.
14. Het tweede middel klaagt erover dat het hof ten onrechte tot een
bewezenverklaring is gekomen, nu het dossier niet toebehoort aan een
ander, althans, voor zover dat het geval zou zijn, verzoeker niet
wederrechtelijk heeft gehandeld.
15. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting van 5 maart 2002
heeft de raadsman van verzoeker onder meer aangevoerd dat verzoeker
eigenaar is van zijn medisch dossier en dat het AZC (waarin de
Medische Opvang Asielzoekers, hierna: MOA, gevestigd is) dit slechts
beheerde.
16. Het hof heeft dit verweer als volgt verworpen in een nadere
bewijsoverweging:
"Het hof overweegt dat blijkens de Memorie van Antwoord (Tweede kamer,
vergaderjaar 1990-1991, 21 561, nr. 6, blz. 46) bij de "Wijziging van
het Burgerlijk Wetboek en enige andere wetten in verband met de
opneming van bepalingen omtrent de overeenkomst tot het verrichten van
handelingen op het gebied van de geneeskunst" het eigendomsrecht van
medisch dossiers bij de hulpverlener berust."
17. Volgens de toelichting op het middel is geen sprake van een
behandelingsovereenkomst in de zin van de Wet op de geneeskundige
behandelingsovereenkomst, opgenomen als art. 7:446 BW e.v., zodat deze
artikelen in het onderhavige geval toepassing missen.
18. Nu blijkens de Memorie van Antwoord bij de art. 7:446 BW e.v. het
eigendomsrecht van medisch dossiers bij de hulpverlener berust met wie
de patiënt een behandelingsovereenkomst heeft gesloten, concentreren
het verweer, de verwerping ervan en het middel zich logischerwijze op
de betekenis van de begrippen 'behandelingsovereenkomst' en
'hulpverlener'. Zowel het hof als verzoeker gaat echter eraan voorbij
dat ten aanzien van medische gegevens van asielzoekers een ander
regime is geschapen. Op de overdracht van, toegang tot en inzage van
medische gegevens van asielzoekers is namelijk het Reglement
persoonsregistratie Overdracht Medische Gegevens (COSMOS) van
toepassing.(1) Daarin staat niet de verhouding tussen patiënt en
hulpverlener centraal, maar die tussen de asielzoeker aan de ene kant
en het bestuur van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (hierna:
COA)/het hoofd van de afdeling Medische Opvang binnen het COA aan de
andere kant.
19. De persoonsregistratie Overdracht Medische Gegevens (hierna:
COSMOS) houdt in dat medische en psychologische gegevens worden
verzameld in het kader van de medische zorgverlening aan asielzoekers.
De houder van COSMOS is het bestuur van het COA, het hoofd van de
afdeling MOA is de beheerder ervan en de medewerkers van MOA en
behandelend artsen zijn de gebruikers van COSMOS. Op grond van art. 9
van het Reglement heeft de asielzoeker recht op inzage van zijn
dossier (vgl. art. 7:456 BW), in welk geval hij een schriftelijk
verzoek moet indienen bij de beheerder. Voorts heeft de asielzoeker op
grond van art. 6 van het Reglement het recht te verzoeken om
vernietiging van zijn dossier (vgl. art. 7:455 BW, dat bepaalt dat de
patiënt recht heeft op vernietiging van zijn dossier). Tot slot heeft
de asielzoeker op grond van art. 12 van het Reglement het recht om
zijn medisch dossier te doen overdragen aan een andere houder.
20. Gelet op bovengenoemd Reglement en op de omstandigheid dat in
geval van een patiënt, die een behandelingsovereenkomst sluit met een
door hem aangezochte hulpverlener, de eigendom van het dossier niet
bij de patiënt berust, moet worden aangenomen dat ook in geval van een
asielzoeker de eigendom niet bij de asielzoeker zelf berust. Het hof
heeft het verweer dan ook terecht verworpen, doch - naar ik meen - op
een onjuiste grond. Tot cassatie behoeft dit echter niet te leiden, nu
verzoeker hierdoor niet in zijn belang is geschaad.
21. Voor zover het middel betoogt dat de wederrechtelijkheid ontbreekt
nu door een ander dan de hulpverlener aangifte is gedaan, faalt het,
aangezien het een eis stelt die geen steun vindt in het recht.
22. De middelen falen en lenen zich voor toepassing van art. 81 RO.
Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn
bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen heb ik
niet aangetroffen.
23. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
1 Stcrt. 1996, nr. 227, p. 15.
Hoge Raad der Nederlanden