CJE/03/74
18 september 2003
Arrest van het Hof in prejudiciële zaak C-168/01
Bosal Holding BV / Staatssecretaris van Financiën
De Nederlandse fiscale bepalingen die moedermaatschappijen met in
andere lidstaten gevestigde dochterondernemingen benadelen zijn niet
verenigbaar met het gemeenschapsrecht
Het is een ongerechtvaardigde beperking van de vrijheid van vestiging
wanneer de kosten van deelneming van de in Nederland gevestigde
moedervennootschap in het kapitaal van een in andere lidstaat
gevestigde dochteronderneming slechts mogen worden afgetrokken indien
deze laatste winst oplevert die in Nederland belastbaar is
Het gemeenschapsrecht verbiedt beperkingen van de vrijheid van
vestiging van vennootschappen die overeenkomstig de wetgeving van een
lidstaat op het grondgebied van een andere lidstaat zijn gevestigd.
Dit verbod geldt voortaan ook voor beperkingen aan de oprichting van
dochterondernemingen. Een Nederlandse belastingwet staat
vennootschappen toe de kosten die verband houden met de deelneming in
het kapitaal van een dochteronderneming van hun winst af te trekken
indien deze kosten middelijk dienstbaar zijn aan het behalen van in
Nederland belastbare winst.
Bosal Holding BV is een Nederlandse vennootschap die houdster-,
financierings- en licentie/royaltyactiviteiten verricht en die
belastingplichtige is voor de Nederlandse vennootschapsbelasting. Met
betrekking tot het belastingjaar 1993 heeft zij kosten ten bedrage van
3 969 339 NLG (1 801 287 EUR) gedeclareerd in verband met haar
deelnemingen in vennootschappen die in negen andere lidstaten zijn
gevestigd. Bosal heeft om aftrek van deze kosten van haar eigen winst
verzocht.
De Inspecteur van de Belastingdienst heeft geweigerd de gevraagde
aftrek toe te staan. Het Gerechtshof te Arnhem, waarbij Bosal beroep
heeft ingesteld tegen deze weigering, heeft de Inspecteur in het
gelijk gesteld. De Hoge Raad der Nederlanden, waarbij Bosal beroep in
cassatie heeft ingesteld, heeft het Hof van Justitie gevraagd of het
gemeenschapsrecht zich tegen de Nederlandse regelgeving verzet.
Het Hof stelt vast dat de Nederlandse wetgeving de oprichting van
dochterondernemingen in andere lidstaten belemmert en dus in strijd
met het gemeenschapsrecht is. Een moedervennootschap zou er immers van
kunnen worden weerhouden haar activiteiten uit te oefenen via een in
een andere lidstaat gevestigde dochteronderneming, aangezien
dergelijke dochterondernemingen in het algemeen geen winst behalen die
in Nederland belastbaar is.
De Nederlandse regering heeft ter rechtvaardiging van de betrokken
bepalingen drie argumenten aangevoerd:
* De noodzaak de samenhang van het nationale belastingstelsel te
verzekeren;
* Het territorialiteitsbeginsel. Volgens de Nederlandse regering
bevinden dochterondernemingen die in Nederland belastbare winst
behalen en dochterondernemingen die dat niet doen zich niet in een
vergelijkbare situatie;
+ De noodzaak de belastinggrondslag van de lidstaat te
handhaven.
Het Hof acht deze argumenten niet overtuigend.
Met betrekking tot de noodzaak de samenhang van het nationale
belastingstelsel te verzekeren herinnert het Hof eraan dat een
dergelijke rechtvaardiging alleen opgaat wanneer er een rechtstreeks
verband bestaat tussen de toekenning van een fiscaal voordeel en de
compensatie van dit voordeel door een fiscale heffing, doordat beide
in het kader van dezelfde belasting plaatsvinden. In de onderhavige
zaak bestaat geen enkel rechtstreeks verband tussen de toekenning van
een fiscaal voordeel aan in Nederland gevestigde moedermaatschappijen
en de belastingregeling voor dochterondernemingen van
moedermaatschappijen wanneer deze in deze lidstaat zijn gevestigd.
Moedermaatschappijen en hun dochterondernemingen zijn gescheiden
rechtspersonen en zij zijn aan gescheiden belastingheffingen
onderworpen. Bovendien wordt de beperking van de aftrekbaarheid van de
kosten van deelneming niet gecompenseerd doordat daar een voordeel
tegenover staat. De samenhang van het belastingsstelsel kan dus niet
worden aangevoerd.
Met betrekking tot het argument dat aan het territorialiteitsbeginsel
is ontleend, merkt het Hof op dat de moedermaatschappijen verschillend
worden behandeld al naar gelang zij al dan niet over
dochterondernemingen beschikken die in Nederland belastbare winst
behalen, ook al zijn al deze moedermaatschappijen in deze lidstaat
gevestigd.
Met betrekking tot de noodzaak de belastinggrondslag van de lidstaat
te handhaven herinnert het Hof eraan dat de noodzaak een vermindering
van de belastingopbrengsten te voorkomen een beperking van de vrijheid
van vestiging niet kan rechtvaardigen.
Voor de media bestemd niet-officieel stuk, dat het Hof van Justitie
niet bindt.
Spaans.
De volledige tekst van het arrest is te vinden op de internetpagina
van het Hof
http://www.curia.int/
heden vanaf ongeveer 12.00 uur.
Voor nadere informatie wende men zich tot Christopher Fretwell
tel. (00-352) 4303 3355- fax (00-352) 4303 2731
European Commission