De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA Den Haag
uw brief van
uw kenmerk
ons kenmerk
TRCJZ/2003/8192
datum
19-09-2003
onderwerp
Aanvullende informatie t.b.v. behandeling wijziging Nb-wet 1998
Trc2003/5142
bijlagen
Geachte voorzitter,
In bovengenoemde brief verzoekt u de Kamer te informeren over:
1. het IBO-rapport en de implementatie ervan;
2. beheersplannen en criteria voor de vogel- en
habitatrichtlijngebieden en
3. de beperking van stapeling van regelgeving (WAV, Nb-wet 1998,
Habitat- en Vogelrichtlijn).
Voorts heb ik in het algemeen overleg van 24 april 2003 inzake de
aanmelding van habitatrichtlijngebieden toegezegd uw Kamer
schriftelijk te informeren over:
4. het instellen van een algemene beoordelingscommissie.
Hieronder zal ik puntsgewijs op deze onderwerpen ingaan.
datum
19-09-2003
kenmerk
TRCJZ/2003/8192
bijlage
Ad (1)
Met betrekking tot het eerste punt merk ik op dat het IBO-rapport
alsmede het kabinetsstandpunt bij brief van 9 september 2003, kenmerk
DN/2003/3682 aan uw Kamer is toegezonden. Kortheidshalve verwijs ik u
naar deze brief en de bijbehorende stukken.
Ad (2)
Terzake van het tweede punt breng ik het volgende onder uw aandacht.
Voor het opstellen van beheersplannen zijn in eerste instantie de
provincies verantwoordelijk. Voor zover het terreinen betreft onder
verantwoordelijkheid van het Rijk, zal het Rijk deze plannen
vaststellen. In het wetsvoorstel tot wijziging van de
Natuurbeschermingswet 1998 (kamerstuk 28 171) is ervoor gekozen het
plan niet verplicht voor te schrijven. De provincies en het Rijk
kunnen afzien van het vaststellen van een beheersplan als dit voor de
instandhouding van het gebied niet noodzakelijk is. Richtsnoer hierbij
zijn de criteria waarvoor het gebied is aangewezen als richtlijngebied
en de concretisering hiervan in de vorm van
instandhoudingsdoelstellingen.
Verder kunnen aan het beheersplan twee functies worden toegekend.
Enerzijds biedt het beheersplan een kader voor het te voeren
natuurbeheer in het gebied. In het wetsvoorstel is daartoe in artikel
19a, derde lid, de verplichting opgenomen in het beheersplan de
criteria waarvoor het gebied is aangewezen uit te werken naar
beheersdoelstellingen. Anderzijds kan met het plan ook duidelijkheid
worden verschaft over het al dan niet of onder beperkingen toestaan
van niet aan het natuurbeheer gerelateerde activiteiten in een
richtlijngebied. In artikel 19a, derde lid, van het wetsvoorstel is
hiertoe bepaald dat de in het plan opgenomen beheersdoelstellingen
worden uitgewerkt in samenhang met het bestaande gebruik. Het in het
plan beschreven gebruik behoeft in dat geval niet meer afzonderlijk te
worden getoetst (artikel 19d, tweede lid, van het wetsvoorstel).
Ad (3)
Ten aanzien van de stapeling van regelgeving merk ik het volgende op.
De Vogel- en Habitatrichtlijnen worden volledig omgezet in het
wetsvoorstel. Zodra het wetsvoorstel kracht van wet heeft verkregen,
komt aan deze richtlijnen dan ook geen zelfstandige betekenis meer toe
in de Nederlandse rechtsorde. Voor de vogel- en
habitatrichtlijngebieden geldt dan het internationale regime uit de
Natuurbeschermingswet 1998. Voor de buiten deze richtlijngebieden
gelegen beschermde natuurmonumenten geldt het oude regime. Van
stapeling van regelgeving is dan ook geen sprake.
Aanvullend op de brief van de staatssecretaris van VROM en mijzelf aan
uw Kamer d.d. 11 september 2003 inzake de zonering voor de beoordeling
van ammoniakemissies breng ik het volgende onder uw aandacht.
In het wetsvoorstel is ervoor gekozen geen aparte vergunning of
ontheffing te introduceren. De in het wetsvoorstel voorgeschreven
natuurafweging wordt daarentegen geĂŻncorporeerd in het besluit dat al
op grond van andere wetgeving voor de betrokken activiteit
voorgeschreven is. Het wetsvoorstel levert daarmee een betekenende
bijdrage aan de ontstapeling van besluitvorming per project.
Voor de gevallen waarin sprake is van samenloop van het wetsvoorstel
met de Wet ammoniak en veehouderij betekent dit dat bij besluiten over
de milieuvergunning tevens de natuurafweging moet worden verricht.
Deze afweging bestaat er onder meer uit dat, als van de uitstoot van
ammoniak significante gevolgen worden verwacht, een passende
beoordeling wordt uitgevoerd. Als uit deze beoordeling blijkt dat deze
effecten zich ook daadwerkelijk zullen voordoen moet op grond van het
wetsvoorstel de milieuvergunning in beginsel worden geweigerd.
Het in eerder genoemde brief uiteengezette beoordelingskader voor
ammoniak heeft onder meer tot doel door middel van een handreiking
invulling te geven aan deze natuurafweging en, voorzover het
beoordelingskader een aanpassing van de Wet ammoniak en veehouderij
inhoudt, daarmee zoveel mogelijk te voorkomen dat de beoordeling in
het kader van de Wet ammoniak en veehouderij tot een andere uitkomst
leidt dan bovengenoemde natuurafweging.
Ad (4)
In bovengenoemd algemeen overleg is de wens naar voren gebracht een
algemene beoordelingscommissie te benoemen. Deze commissie heeft tot
taak het beoordelen van significante effecten. Beoordeling van deze
effecten door provinciale- of rijksambtenaren heeft niet de voorkeur
omdat dit kan leiden tot verschillen in beleid en visie.
De aan dit voorstel ten grondslag liggende gedachte dat voorkomen moet
worden dat in den lande ongerechtvaardigde verschillen ontstaan bij de
beoordeling van effecten op richtlijngebieden onderschrijf ik. Ik zie
echter geen noodzaak hiervoor een aparte commissie in het leven te
roepen. Het kabinet heeft aangegeven in reactie op het IBO-rapport
Vogel- en Habitatrichtlijn een overlegplatform te zullen instellen en
handreikingen uit te vaardigen. Ik verwacht dat deze maatregelen de
eenheid in interpretatie en uitvoering, ook op het vlak van de
significante effecten, voldoende kunnen waarborgen.
De minister van Landbouw, Natuur
en Voedselkwaliteit,
dr. C.P. Veerman
---
Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit