Bijzonder hoogleraar Meurs pleit voor andere aanpak
Andere ruimtelijke inrichting als oplossing voor het fileprobleem
Files vormen een groot maatschappelijk en economisch probleem.
Jaarlijks bedragen deze kosten meer dan 1 miljard euro. De overheid
trekt in een tijd van bezuinigingen honderden miljoenen euro's uit
voor filebestrijding, door vergroting van de capaciteit van de
ringwegen rondom de grote steden. "Dweilen met de kraan open, gericht
op snelle oplossingen", zegt prof. dr. Henk Meurs bij zijn aantreden
als bijzonder hoogleraar mobiliteit en ruimtelijke ontwikkeling aan de
KU Nijmegen, donderdag 18 september.
Op termijn leiden deze maatregelen tot verdere groei van het probleem,
doordat het voor bedrijven nog aantrekkelijker wordt om zich te
vestigen aan de stadsranden. Volgens Meurs moet de oplossing gezocht
worden in de ruimtelijke ordening. "We moeten niet alleen zorgen voor
een goed transportsysteem, maar ook voor een ruimtelijke inrichting
die maakt dat er minder gereisd moet worden. Denk daarbij aan de
ontwikkeling van compacte, multifunctionele woonomgevingen in de
nabijheid van openbaar vervoerstations".
VINEX-locaties: voorbeeld van verkeerde aanpak
Sinds de zestiger jaren zijn de meeste nieuwe woonwijken en
bedrijventerreinen op ruime tot zeer ruime afstand van de bestaande
bebouwing en in de nabijheid van autosnelwegen gerea-liseerd.
Bovendien werden de functies wonen en werken gescheiden, met als
gevolg meer woonwerkverkeer. Door de toegenomen welvaart werd de auto
het vervoermiddel.
Tegelijkertijd verloederden de oudere stadswijken en trokken gezinnen
naar de nieuwe woon-wijken in het landelijk gebied trokken. In de wel
gesaneerde stadswijken verminderde het wo-ningaanbod, hetgeen de trek
naar nieuwe woongebieden eveneens stimuleerde.
Een van de belangrijkste oorzaken voor het huidige fileprobleem ligt
in de combinatie van een toenemende mate van `auto-georiënteerd' wonen
en het achterwege blijven van adequate openbaar vervoerverbindingen op
regionale schaal. Meurs stelt dat hoewel deze probleemanalyse al aan
het eind van de jaren tachtig bekend was, de overheid hieruit geen
lering heeft getrokken. Het meest duidelijke voorbeeld hiervan zijn de
vele VINEX-locaties, die uitstekend per auto maar meestal slecht per
openbaar vervoer bereikbaar zijn.
Afstemming ruimtelijke inrichting en transport
Henk Meurs vindt dat de ruimtelijke inrichting in een vroeg stadium
moeten worden afgestemd op het transportsysteem. Snelheid en
betrouwbaarheid van het transportsysteem zijn geen hoofddoelen van
beleid meer, maar het gemak waarmee we allerlei activiteiten kunnen
ontplooien. Hij wijst daarbij naar de Verenigde Staten, waar goede
ervaringen zijn opgedaan met `smart growth', waarbij compacte,
multifunctionele woonomgevingen zijn ontwikkeld. Bijkomende positieve
effecten lagen in economische ontwikkeling en leefbaarheid van
woonwijken.
Voor ons land betekent dit dat op regionale schaal nieuwe woonwijken
moeten worden gevestigd bij bestaande infrastructuur. Ook nieuwbouw
van woningen bij stations in kernen rondom de grote steden moet
prioriteit hebben. Openbaar vervoer en wonen moeten dicht bij elkaar
komen. Rondom nieuwe lijnen kunnen nieuwe woonlocaties ontwikkeld
worden in relatief hoge dichtheden. Zo wordt burgers tijdig een goed
openbaar vervoer met een hoogwaardig bedieningsniveau geboden. Dichte
bouw is van groot belang omdat dan het groen rondom de steden behouden
kan blijven en gebruikt kan worden voor recreatie.
Prioriteit bij de regionale vervoersverbindingen
Voorwaarde voor deze meer geïntegreerde aanpak is samenwerking tussen
gemeenten, rijk en provincie. Gemeenten die niet of nauwelijks mogen
bouwen kunnen dan gecompenseerd worden. Interregionaal grondbeleid is
een goede eerste stap. Voor de verkeersafhandeling moet vooral de
verbetering van de regionale openbaar vervoer- en wegverbindingen
grote prioriteit hebben. Vaak zijn vertragingen op het regionale
wegennet groter dan op de hoofd-verbindingen. Dat is belangrijker voor
het terugdringen van de files dan verbetering van de hoofdwegen.
Het Rijk moet mogelijkheden voor de regio scheppen om de plannen ook
financieel rond te krijgen. Dit betekent een prioritering van middelen
van de rijkswegen naar de regionale we-gen. Ook zal een stelsel tot
stand moeten komen waarbij weg en openbaar vervoer veel ster-ker
samenwerken. Denk bijvoorbeeld aan de realisatie van openbaar
vervoeropstappunten langs de weg.
Meurs is ook voorstander van maatregelen als: kilometerheffing en
hogere parkeertarieven;
stimuleren van ICT-oplossingen als telewerken, -winkelen, -vergaderen
en dergelijke, het be-lonen van compact bouwen en functiemenging in de
buurt van bestaand openbaar vervoer en een regionalisatie van
gemeentelijk ruimtelijk beleid naar regionaal niveau, zonder
onder-scheid tussen wegbeheerders en overheden. Ook moeten subsidies
op wonen met groot ruim-tegebruik worden heroverwogen, zoals de
hypotheekrenteaftrek omdat deze mobiliteit stimule-ren. Veel meer
middelen zijn nodig voor vernieuwing van de steden.
Alleen door regionale samenwerking en afstemming tussen ruimtelijke
ordening en infrastruc-tuur kunnen de mobiliteitsproblemen structureel
worden opgelost, meent Meurs."Het simpel-weg bouwen van nieuwe
infrastructuur leidt niet tot oplossingen die ook op langere termijn
hout snijden. Wel zullen we geduld moeten hebben: afstemming is geen
zaak van snelle op-lossingen".
Prof. dr. Henk J. Meurs, directeur van MuConsult BV te Amersfoort, is
bijzonder hoogle-raar mobiliteit en ruimtelijke ontwikkeling aan de
Faculteit Managementwetenschap-pen van de Katholieke Universiteit
Nijmegen. De leerstoel is ingesteld door de Stichting Gelder-Kennis.
Dr. Meurs (Ermelo) richt zich op vraagstukken betreffende de
wederkeri-ge relatie tussen mobiliteit en ruimtelijke ontwikkelingen.
Vanuit het onderzoek zullen adviezen worden gevoed over de wijze
waarop de relatie tussen ruimtelijke ordening en verkeer en vervoer
integraal kan worden vormgegeven. Het begrip bereikbaarheid fun-geert
daarbij als koppeling.
Noot voor de pers:
Ruimtel voor bereikbaarheid, oratie prof.dr. H.J. Meurs, Katholieke
Universiteit Nijme-gen, 18 september 2003.
17-9-2003