Ministerie van Financiën

Persbericht

PERS-2003-216

Den Haag, 16 september 2003

Rentekosten staatsschuld stabiel

De Staat zal in 2004 ongeveer 9,8 mld euro aan rente betalen op de staatsschuld. Daarmee blijven de rentekosten ten opzichte van het jaar 2003 ongeveer gelijk. Naar verwachting zal door tegenvallende economische groei en het geraamde begrotingstekort de staatsschuld als percentage van het BBP voor het eerst sinds 1993 weer toenemen. Dat blijkt uit de begroting van de staatsschuld die minister Zalm vandaag aan de Kamer heeft aangeboden.

Eén van de hoofdstukken in de rijksbegroting gaat over de staatsschuld, hoofdstuk IXA. Ter verduidelijking, de staatsschuld is niet hetzelfde als de EMU-schuld van Nederland. Het is daarvan een onderdeel (circa 80 procent). De rest van de EMU-schuld omvat onder meer de schuld van de lokale overheid. In de toelichting op IXA wordt uiteengezet hoe de Staat zijn leningen uitgeeft en op welke manier andere overheidsinstellingen bij de Staat bankieren.

Financieringsbeleid

Voor 2004 is de geraamde financieringsbehoefte van de Staat 27,8 mld euro. De financieringsbehoefte bestaat uit het bedrag aan aflossingen in 2004, het begrotingstekort en de saldi van instellingen die bij de Staat bankieren. Bij het beheren van de bestaande staatsschuld en de uitgifte van nieuwe leningen hanteert de Staat bepaalde regels en gebruiken. Dit is het financieringsbeleid en begroting IXA geeft hier een toelichting op.

Het financieringsbeleid is opgebouwd uit twee delen: 'Financiering staatsschuld' en 'Kasbeheer van overheidsinstellingen'. Het eerste deel heeft betrekking op de extern gefinancierde schuld, door bijvoorbeeld banken, beleggers en pensioenfondsen. Kasbeheer van overheidsinstellingen, ook wel 'geïntegreerd middelenbeheer' genoemd, heeft betrekking op de schuldverhoudingen tussen de schatkist en instellingen of begrotingsfondsen die aan de schatkist zijn gelieerd. Dat zijn bijvoorbeeld de beheerders van de sociale verzekeringsfondsen, baten-lastendiensten en het AOW-Spaarfonds. Doel van het financieringsbeleid is het financieren van de staatsschuld tegen zo laag mogelijke kosten bij een aanvaardbaar risico.

Een van de onderdelen van het financieringsbeleid is risicomanagement. Om het renterisico voor de begroting zichtbaar te maken en te kunnen sturen, is in 2003 een nieuwe doelvariabele geïntroduceerd: het risicobedrag, ofwel het begrotingsrisico. Dit is het bedrag waarvoor in een bepaald begrotingsjaar de rente (opnieuw) vastgezet moet worden. Hoe hoger het risicobedrag, des te groter de tegenvaller op de begroting als de rente stijgt. Als percentage van het Bruto Binnenlands Product wordt op middellange termijn een risicobedrag van 9% nagestreefd, mede gelet op wat andere buitenlandse emittenten doen. Sturing van het risicobedrag vindt plaats door weloverwogen verdeling van financieringsbehoefte: staatsleningen (looptijd 3, 5 en 10 jaar), korte leningen (looptijd 3 tot 12 maanden) en geldmarkttransacties.

Een van de beleidsprioriteiten voor 2004 is het versterken van het contact met de eindbeleggers. In 2003 is hier al een aanzet toe gedaan door de introductie van een nieuwe veilingmethode: de Dutch Direct Auction (DDA). Bij deze veilingmethode kunnen eindbeleggers, zoals pensioenfondsen en verzekeraars, direct inschrijven op de lening via een van de Primary Dealers van de Staat (13 grote banken). Men kan op verschillende prijzen inschrijven, maar vervolgens wordt op basis van alle biedingen één afrekenprijs berekend. Zij die de hoogste prijzen hebben geboden, krijgen voorrang, maar allen betalen dezelfde afrekenprijs (uniforme prijsveiling). De belangrijkste innovatie van de DDA is dat iedere belegger kan meebieden. Het succes van de DDA in 2003 geeft aanleiding tot voortzetting in 2004.

Een andere belangrijke ontwikkeling is prestatiemeting op de geldmarkt, waarmee in 2002 en 2003 een proef is gedaan. Uit onderzoek was gebleken dat financiering op de geldmarkt tegen het EONIA-tarief op de middellange termijn de laagste verwachte rentekosten heeft en tevens het laagste risico met zich meebrengt. EONIA, European Overnight Index Average, is het tarief voor het overnight (dag-tot-dag) lenen van geld. De essentie van de proef is dat ernaar wordt gestreefd voor iedere in de geldmarkt geleende euro de EONIA-rente te betalen. Vervolgens wordt gemeten in hoeverre de kosten van de werkelijke geldmarktfinanciering zich verhouden tot de kosten van het financieren tegen EONIA-tarief. De proef is geslaagd en wordt thans onderdeel van het reguliere financieringsbeleid.

Kasbeleid

Het kasbeleid is erop gericht de kasmiddelen van de rijksoverheid en de aan haar gelieerde instellingen zo efficiënt mogelijk te gebruiken. Dit wordt bereikt door de kasoverschotten en kastekorten zo veel mogelijk in de schatkist bij elkaar te brengen. Dit wordt aangeduid met Geïntegreerd middelenbeheer. Hieraan doen de ministeries, de baten-lastendiensten (zoals bijv. de Immigratie- en Naturalisatiedienst en de Keuringsdienst van Waren), de begrotingsfondsen en sommige rechtspersonen met een wettelijke taak mee. Concreet komt dit erop neer dat aan de overheid gelieerde instellingen, zoals de beheerders van de sociale verzekeringsfondsen en baten-lastendiensten, niet ieder voor zich tegoeden aanhouden bij private banken of op individuele basis leningen opnemen in de markt. In plaats daarvan houden zij hun eventuele tegoeden rentedragend aan bij de Staat en kunnen zij gebruik maken van een leenfaciliteit. Door het integreren van de tegoeden en schulden worden binnen de overheid alle tijdelijke of structurele kastekorten of -overschotten gesaldeerd voordat de Staat zich op de geld- en kapitaalmarkt begeeft om externe financiering aan te trekken. Publieke middelen blijven zodoende in de schatkist totdat zij daadwerkelijk worden aangewend voor de publieke taak. Dit draagt bij aan een doelmatige financiering van publieke taken en een risico-arm beheer van publieke middelen. Onlangs is de Eerste Kamer akkoord gegaan met uitbreiding van de lijst van instellingen voor wie geïntegreerd middelenbeheer gaat gelden.