CENTRAAL PLANBUREAU
Onderwerp: persbericht
Nummer: 32
Datum: 16 september 2003 Inlichtingen bij Jacqueline Timmerhuis (tel:
070-3383477), Dick Morks (tel: 070-3383410), of bij Johan Verbruggen
(tel: 070-3383404).
Macro Economische Verkenning 2004:
- Geen economische groei in 2003, bescheiden groei van 1% in 2004
- Uitvoer draagt herstel, consumptiegroei valt ver terug
- Werkloosheid loopt op tot 7% in 2004
- Begrotingstekort blijft beperkt tot 2,4% BBP in 2003 en 2004
De Nederlandse economie verkeert in een recessie, die in vele
opzichten dieper is dan die van begin jaren negentig. Vooral de
marktsector heeft het zwaar te verduren. In het kielzog van de
aantrekkende internationale economie treedt naar verwachting in de
tweede helft van 2003 een licht herstel op, dat in de loop van 2004
aan kracht wint. Voor het gehele jaar 2003 wordt een economische groei
van 0% geraamd en voor volgend jaar van 1%. De voor Nederland
relevante wereldhandel zal volgend jaar behoorlijk toenemen, met 6,5%.
Het marktaandeel van Nederlandse exporteurs staat echter fors onder
druk door de jarenlange verslechtering van de
prijsconcurrentiepositie.
De stijging van de pensioenpremies, de lastenverzwaringen en de
bezuinigingen op de overheidsuitgaven beperken de binnenlandse
bestedingen. Door de lage productiegroei zal het aantal werklozen dit
jaar en volgend jaar scherp oplopen tot naar verwachting 540.000
personen in 2004. De inflatie kan wel verder afnemen tot gemiddeld
1,5% in 2004.
Om binnen de in Europees verband afgesproken grenzen voor het
begrotingstekort te blijven, heeft het nieuwe kabinet bovenop het
Hoofdlijnenakkoord van mei 2003 tot additionele ombuigingen en
lastenverzwaringen besloten. Hierdoor loopt het EMU-tekort in de
huidige raming niet verder op. Voor zowel 2003 als 2004 wordt een
tekort van 2,4% BBP (Bruto Binnenlands Product) voorzien.
Dit zijn enige hoofdlijnen uit de vandaag gepresenteerde Macro
Economische Verkenning (MEV) 2004. Het Centraal Planbureau presenteert
hierin analyses en prognoses van de Nederlandse en de wereldeconomie
in de jaren 2003 en 2004. Tevens bevat de MEV 2004 een speciaal
onderwerp, namelijk 'Een sociaal leenstelsel: studiefinanciering
volgens het boekje'.
De economische groei gaat mondiaal opveren
Factoren als boekhoudschandalen, de gespannen situatie in het
Midden-Oosten, de Sars-uitbraak en de nasleep van de 'high-tech boom',
welke de afgelopen twaalf maanden een negatieve invloed hadden op de
internationale economische groei, verliezen momenteel aan invloed. Ook
het aanhoudend ruime monetaire beleid ondersteunt de verwachting dat
het herstel in de tweede helft van 2003 weer op gang kan komen.
De economische opleving in de Verenigde Staten zal vanaf de tweede
helft van dit jaar aan kracht winnen, gesteund door de lage
rentestanden, de verbeterende winstpositie van bedrijven, een gezonde
bankensector, verdere belastingverlaging en de lagere dollar. Er wordt
dan ook verwacht dat in 2004 de economische groei oploopt tot 3,5% en
dat de werkloosheid afneemt.
De ontwikkeling in het eurogebied is duidelijk ongunstiger dan in de
Verenigde Staten. Dit achterblijven is te verklaren uit het nadelige
effect van de sterkere euro op de uitvoer en uit de geringere
budgettaire en monetaire impulsen. Nadat in het tweede kwartaal de
productie zelfs is afgenomen, wordt voor de tweede helft van dit jaar
weliswaar een keer ten goede voorzien voor het eurogebied, maar in
duidelijk geringere mate dan die in de Verenigde Staten. Voor 2004
wordt een economische groei van 1,75% in het eurogebied geprojecteerd.
Dit is onvoldoende om de werkloosheid te doen dalen. Ook betekent dit
dat de begrotingsproblematiek groot blijft. In de twee grootste
lidstaten, Duitsland en Frankrijk, zal het begrotingstekort volgend
jaar vermoedelijk opnieuw meer dan 3% van het BBP bedragen. Door de
geringe groei en de sterke euro (deze wordt voor 2004 geprojecteerd op
1,15 dollar per euro) kan de inflatie in het eurogebied verder dalen,
tot 1,25% in 2004.
Internationale onzekerheden blijven, al zijn ze afgenomen
Met de oorlog in Irak achter de rug zijn de internationale politieke
risico's sterk afgenomen, al blijft de dreiging van terroristische
aanslagen reëel. Een belangrijke onzekerheid blijft de ontwikkeling
van de internationale conjunctuur. De kracht van de conjuncturele
opleving is moeilijk exact in te schatten. In de afgelopen twee jaar
zijn de internationale volumeramingen veelvuldig neerwaarts
bijgesteld, maar gezien de meest recente indicatoren voor de Verenigde
Staten zou het herstel mondiaal ook wat krachtiger kunnen zijn dan
momenteel geraamd.
De MEV 2004 bevat drie onzekerheidsvarianten: een trager
internationaal herstel, een zwakkere euro ten opzichte van de dollar
en een hogere rente.
Nulgroei in 2003, bescheiden herstel in 2004
Twee jaar lang heeft de Nederlandse economie pas op de plaats gemaakt,
namelijk vanaf het eerste kwartaal in 2001 tot en met het eerste
kwartaal van dit jaar. De eerste schattingen voor het tweede kwartaal
van 2003 duiden op een flinke krimp. In de centrale projectie ligt een
daling van het BBP-volume van 0,5% in de eerste jaarhelft besloten,
die gevolgd wordt door een lichte groei van 0,25% in de tweede helft.
Voor heel 2003 wordt een nulgroei voorzien, de laagste sinds 1982. Het
verwachte herstel in de tweede jaarhelft, dat vrijwel volledig op het
conto van de aantrekkende internationale economie kan worden
geschreven, zet daarna naar verwachting door. Dit resulteert in een
prognose voor volgend jaar van 1% BBP-groei. Dit is nog altijd ruim
onder de geschatte structurele groei van circa 2%, zodat de
onderbezetting van de productiefactoren verder zal toenemen. Dit uit
zich onder meer in een verdere stijging van de werkloosheid.
Uitvoer draagt herstel
Dit jaar zal de goederenuitvoer naar verwachting met 1% toenemen en in
2004 met 5,25%. Daarmee is de uitvoer volgend jaar naar verwachting de
drager van het economische herstel. Het beeld van de uitvoer is veel
somberder als gekeken wordt naar de uitvoer van de in Nederland
geproduceerde goederen. Zowel dit als volgend jaar blijft de groei van
de binnenslands geproduceerde uitvoer substantieel achter bij die van
de relevante wereldhandel, hetgeen betekent dat Nederland marktaandeel
verliest. Dit betekent dat een zorgelijke trend in de uitvoer zich
voortzet. Het marktaandeel van de binnenslands geproduceerde uitvoer
is sinds 1995 met ruim 25% gedaald.
De verslechtering van de prijsconcurrentiepositie, die hiervan een
belangrijke oorzaak vormt, kent in essentie twee oorzaken. In de
eerste plaats zijn door de relatief krappe arbeidsmarkt in de
afgelopen jaren de arbeidskosten per eenheid product in de Nederlandse
exportsector sinds 1998 sterker gestegen dan bij de concurrentie
binnen en buiten het eurogebied. Daarnaast is de euro deze zomer circa
30% duurder ten opzichte van de dollar dan in de zomer van 2001,
waardoor de prijsconcurrentiepositie een forse deuk heeft opgelopen.
Volgend jaar komt naar verwachting een einde aan de reeks
verslechteringen van de prijsconcurrentiepositie. De arbeidskosten per
eenheid product ontwikkelen zich in ons land dan waarschijnlijk wat
gunstiger dan bij onze euroconcurrenten, voornamelijk als gevolg van
een hogere arbeidsproductiviteitsgroei.
Consumptiegroei valt ver terug
De particuliere consumptie zal dit jaar naar verwachting niet groeien,
vooral als gevolg van de daling van het beschikbare inkomen. De
koopkracht daalt dit jaar door de stijging van de pensioen- en
ziektekostenpremies. Bovendien zal een aanzienlijk aantal gezinnen een
teruggang in het inkomen ondervinden doordat ze hun baan verliezen en
werkloos worden. Volgend jaar zullen de gezinsinkomens wel weer iets
kunnen toenemen. Naar verwachting neemt de consumptie dan wat toe, met
0,75%, mede door het herstel van de beurskoersen in de afgelopen
maanden.
Verdere krimp van bedrijfsinvesteringen
Voor dit jaar voorziet het CPB een verdere afname van de
bedrijfsinvesteringen, met 3,75%. Door de sterke terugval in de
productiegroei is er voldoende capaciteit om aan de vraag te voldoen,
zodat de geneigdheid van ondernemers om te investeren in uitbreidingen
gering is. Bovendien zijn de financiële mogelijkheden om te investeren
beperkt vanwege de lage winstniveaus, het onaantrekkelijke
beursklimaat en de aanscherping van kredietcriteria door banken. In de
raming voor volgend jaar daalt het totaal van de bedrijfsinvesteringen
nog iets verder, een krimp die vrijwel volledig aan de forse daling
van de investeringen in bedrijfsgebouwen kan worden toegeschreven.
Onder invloed van het verwachte productie- en rentabiliteitsherstel
ontwikkelen alle overige bedrijfsinvesteringen zich naar verwachting
volgend jaar gunstiger dan dit jaar, variërend van een uiterst
bescheiden krimp van de investeringen in machines en computers tot een
flinke groei van de investeringen in transportmiddelen.
Werkloosheid loopt fors op
De teruggang in de productie en de inspanningen van het bedrijfsleven
om de lage rentabiliteit te verbeteren hebben tot gevolg dat de
werkgelegenheid in de marktsector dit jaar naar verwachting daalt met
2%, oftewel met bijna 100 000 arbeidsjaren. De werkgelegenheid in de
zorgsector en bij de overheid neemt waarschijnlijk nog wel toe, maar
dit is bij lange na niet toereikend om een forse stijging van de
werkloosheid te voorkomen. In de huidige raming stijgt het
werkloosheidspercentage dit jaar tot 5,5%, fractioneel hoger dan het
niveau van de geschatte evenwichtswerkloosheid. Er kan dan ook niet
langer gesproken worden van een gespannen situatie op de arbeidsmarkt.
Volgend jaar zal de werkloosheid waarschijnlijk nog flink verder
oplopen, tot 7% van de beroepsbevolking. De daling van de
werkgelegenheid in de marktsector is dan weliswaar wat kleiner dan dit
jaar, maar daar staat tegenover dat door de maatregelen van het
kabinet de werkgelegenheid bij de overheid nagenoeg stabiel blijft. In
totaal daalt het aantal werknemers in de marktsector met bijna 5% in
de jaren 2002-2004.
Door de lastenverzwaringen en hogere pensioenpremies stijgt dit en
volgend jaar de wig, d.w.z. het verschil tussen de loonkosten voor
bedrijven en het netto looninkomen van werknemers, substantieel. Dit
zorgt voor een stijging van de evenwichtswerkloosheid, die oploopt tot
circa 5,5% in 2004.
Loonstijging vlakt langzaam maar zeker af
De contractloonstijging in de marktsector neemt in de raming af van
4,5% in 2001 en 3,4% in 2002 tot 2,75% dit jaar en 1,5% volgend jaar.
Deze afname hangt vooral samen met de daling van de inflatie en de
sterke stijging van de werkloosheid. Het aanpassingsproces naar meer
gematigde contractloonstijgingen, dat ten tijde van de recessie begin
jaren negentig één tot twee jaar vergde, duurt nu al drie jaar. In
1994 en 1995 daalde de contractloonstijging tot onder de inflatie,
terwijl dit nu naar verwachting niet het geval is. Hierbij moet wel
opgemerkt worden dat de loonmatiging destijds gepaard ging met
lastenverlichting, terwijl de lasten voor huishoudens nu fors worden
verzwaard. Loonmatiging zal een belangrijke bijdrage moeten leveren
aan het economisch herstel, via verbetering van de
prijsconcurrentiepositie en van de winstgevendheid van bedrijven. Het
zal echter meerdere jaren van loonmatiging vergen voordat de schade
aan werkgelegenheid en winstgevendheid is hersteld.
Pensioenpremies stijgen fors
De door werkgevers en werknemers te betalen pensioenpremies van
bedrijven stijgen naar verwachting van 10,6% van het brutoloon in 2002
tot 13% in 2003 en 14% in 2004. Naast premieverhogingen nemen
pensioenfondsen ook andere maatregelen om hun financiële positie op
orde te brengen en om in de toekomst minder gevoelig te worden voor
schokken in aandelenkoersen. Beperking van de indexering van
pensioenuitkeringen, versobering van pensioenregelingen, vervanging
van eindloonregelingen door middelloonregelingen en aanpassing van de
beleggingsportefeuille behoren tot deze maatregelen.
Inflatie daalt gestaag verder
De inflatie bedraagt in 2003 naar verwachting 2%, beduidend minder dan
in 2001 en 2002, toen de inflatie nog opliep tot 4,5% respectievelijk
3,5%. Het opwaartse effect vanuit de arbeidskosten is afgenomen, maar
blijft dit jaar wel hoog, mede vanwege de stijging van de
pensioenpremies. De invoerprijzen daarentegen vertonen zelfs een
ongebruikelijk sterke daling dankzij de sterke euro. Hoewel
consumenten de prijsstijging nog altijd als hoog ervaren, komt de voor
dit jaar verwachte inflatie van 2% overeen met het gemiddelde over de
afgelopen twintig jaar.
Volgend jaar lijkt de inflatie verder af te gaan nemen tot 1,5%. De
bijdrage van de arbeidskosten per eenheid product aan de inflatie zal
waarschijnlijk zeer gering zijn als gevolg van een gematigde
ontwikkeling van de arbeidskosten in combinatie met een conjunctureel
herstel van de arbeidsproductiviteit. De indirecte belastingen dragen
volgend jaar wel aanzienlijk bij aan de prijsstijgingen. Het betreft
vooral verhogingen van de motorrijtuigenbelasting, de tabaksaccijns en
de accijns op brandstoffen.
Begrotingstekort in 2003 en 2004 blijft beperkt tot 2,4% BBP
De voortdurende laagconjunctuur leidt tot een geringe groei van de
collectieve inkomsten en tegelijk tot sterk oplopende uitgaven aan
werkloosheidsuitkeringen. Desondanks blijft de toename van het
begrotingstekort beperkt. Door de tekortbeperkende maatregelen van de
kabinetten Balkenende loopt het begrotingstekort dit jaar met slechts
0,8%-punt op, tot 2,4% van het BBP; volgend jaar zal het tekort niet
verder toenemen. Voor 2004 heeft het kabinet extra ombuigingen en
lastenverzwaringen voorgesteld van 2 mld euro. Opgeteld bij de 5,5 mld
euro saldoverbeterende maatregelen waartoe het eerste kabinet
Balkenende al had besloten en de 3,5 mld euro uit het
Hoofdlijnenakkoord, wordt in totaal volgend jaar voor 11 mld euro aan
maatregelen genomen. Deze 11 mld euro bestaat voor 6 mld euro uit
netto ombuigingen en voor 5 mld euro uit lastenverzwaringen. Het
kabinet komt overigens voor 2004 op circa 1 mld euro minder
lastenverzwaring uit dan in de CPB-berekeningen, als gevolg van het
hanteren van een andere boekingswijze van financieringsverschuivingen
in de zorg en van de zorgtoeslag. Daar staat tegenover dat de
ombuigingen in de kabinetsberekeningen dienovereenkomstig hoger zijn.
Inspanningen om aan eisen Stabiliteits- en Groeipact te voldoen
Zonder de lastenverzwaringen en bezuinigingen van de kabinetten
Balkenende zou het EMU-tekort de 3%-norm van het Stabiliteits- en
Groeipact (SGP) ruim hebben overschreden. In het SGP is ook
afgesproken dat de begrotingen structureel 'close to balance or in
surplus' moeten zijn, wat in de praktijk wordt vertaald als een
structureel tekort van maximaal 0,5% van het BBP. Het structurele
begrotingssaldo is het EMU-saldo, gecorrigeerd voor de conjuncturele
ontwikkeling. Indien het begrotingstekort niet 'close to balance' is,
dan dient het structurele begrotingssaldo met ten minste 0,5% per jaar
te verbeteren. Met een structureel tekort berekend volgens de methode
van de Europese Commissie van 1,4% in 2003 en 0,9% in 2004, voldoet
Nederland niet aan de niveau-eis, maar volgend jaar wel nog net aan de
tweede mogelijkheid, de verbeter-eis.
Doel van de tekortbeperkende afspraken in het SGP is onder meer dat de
Europese landen op termijn de kosten van vergrijzing kunnen
financieren zonder extra lastenverzwaringen of uitgavenbeperkingen. De
meeste industrielanden hebben daarvoor nu een begrotingsoverschot
nodig. Tegen deze achtergrond zijn de afspraken over het
begrotingsbeleid niet overdreven ambitieus. Dat het begrotingstekort
in sommige landen bij de huidige slechte conjunctuur de bovengrens van
3% BBP overschrijdt, weerspiegelt dat zij gedurende de hoogconjunctuur
nog onvoldoende gevorderd waren op de weg naar een structureel saldo
dichtbij evenwicht of in overschot. Als het niet lukt om in goede
tijden de vereiste maatregelen te treffen, dan moet het in slechte
tijden. Hoewel het economisch verstandiger lijkt om structurele
verbeteringen in goede tijden door te voeren, is het politiek wellicht
eenvoudiger om slechte tijden te benutten voor ingrijpende
hervormingen.
Huidige recessie in historisch perspectief
In diverse opzichten houdt de huidige recessie het midden tussen de
twee voorgaande perioden van conjuncturele neergang, te weten
1981-1982 en 1992-1993. Begin jaren tachtig ontwikkelde de economie
zich nog ongunstiger, maar de huidige recessie is dieper dan die van
begin jaren negentig. Doordat de productiegroei in 2001 al gering was
en aan het eind van 2004 zijn potentiële niveau nog niet heeft
bereikt, duurt de huidige conjuncturele neergang wel relatief lang.
Ook de ontwikkelingen op de arbeidsmarkt houden het midden tussen die
gedurende de twee eerdere recessies.
De ernst van de huidige recessie blijkt vooral uit de vertraging van
de economische groei en de stijging van het werkloosheidspercentage,
en minder uit het huidige werkloosheidsniveau. Weliswaar bevindt het
werkloosheidspercentage zich momenteel op een lager niveau dan bij het
begin van eerdere recessies. De oploop ervan is echter steiler dan
tien jaar terug, maar is wel minder fors dan twintig jaar geleden. In
structureel opzicht staat de economie er in het algemeen beter voor
dan destijds. Dit geldt vooral voor de arbeidsmarkt en de
overheidsfinanciën (begrotingstekort en collectieve-lastendruk). In de
marktsector is de structurele situatie weliswaar gunstiger dan begin
jaren tachtig, maar ongunstiger dan begin jaren negentig. Momenteel is
vergeleken met begin jaren negentig de arbeidsinkomensquote hoger en
zijn de investeringsquote en de rentabiliteit lager.
Speciaal onderwerp: Sociaal leenstelsel voor studiefinanciering
Een sociaal leenstelsel is een effectiever en efficiënter instrument
voor het bevorderen van de toegankelijkheid van het Nederlands hoger
onderwijs dan de huidige studiefinanciering. De voordelen van een
dergelijk stelsel zijn dat geen subsidies worden verstrekt aan
studenten die zelf hun studie kunnen betalen en dat de risico's van
studeren (met name onzekerheid over inkomensontwikkeling na
beëindiging van de studie) worden verzekerd. De huidige financiering
van het hoger onderwijs leidt tot herverdeling van inkomen naar hogere
inkomensgroepen. Bij een sociaal leenstelsel hoeft dat niet op te
treden.
Het bevorderen van de toegankelijkheid van het hoger onderwijs is een
cruciale doelstelling van het hoger-onderwijs-beleid. De
toegankelijkheid is gewaarborgd als iedereen met voldoende
capaciteiten in staat is om deel te nemen aan hoger onderwijs. Als
studenten niet kunnen lenen voor hun studie of geen verzekering kunnen
afsluiten voor de risico's van studeren, dan kan de toegankelijkheid
in gevaar komen. Bij de huidige financiering is het verstrekken van
subsidies het belangrijkste middel om de toegankelijkheid te
waarborgen. Studenten ontvangen direct subsidies via studiebeurzen of
indirect via de bekostiging van instellingen. Deze aanpak is echter
niet optimaal. Studenten die zelf hun studie kunnen betalen, ontvangen
ook subsidie, terwijl de risico's van studeren niet worden verzekerd.
Het zogenoemde sociaal leenstelsel kan een betere oplossing bieden.
Bij een dergelijk stelsel schiet de overheid de kosten van de studie
en van levensonderhoud voor met een lening. De studieschuld hoeft
alleen te worden afgelost als het inkomen na beëindiging van de studie
hoog genoeg is. Dit is het verzekeringselement uit het sociaal
leenstelsel. Hiervoor dient een risicopremie te worden betaald. De
aflossing eindigt als de studielening inclusief risicopremie is
terugbetaald.
Invoering van een sociaal leenstelsel maakt het mogelijk om het
profijtbeginsel verder toe te passen zonder dat de toegankelijkheid in
gevaar komt. Dit zou aanzienlijke besparingen voor de overheid
opleveren. Daar staat tegenover dat de private bijdragen van studenten
zouden toenemen. Als de prijs van studeren stijgt, dan kan de deelname
aan hoger onderwijs afnemen. Praktijkervaringen in diverse landen
geven inzicht in de mogelijke effecten. In Australië hebben hogere
private bijdragen niet geleid tot een noemenswaardige daling van de
instroom in het hoger onderwijs. En ook in Nederland is in de jaren
negentig de deelname toegenomen bij een stijging van de eigen
bijdragen.
De Macro Economische Verkenning 2004 (ISBN 90-1209-992-7) is te
verkrijgen bij:
Sdu Servicecentrum Uitgeverijen
Postbus 20014
2500 EA Den Haag
Telefoon: 070-3789880
Telefax: 070-3789783
De prijs is 25,50 euro.
Centraal Planbureau