Socialistische Partij
Mislukking WTO-top Cancun: verzet tegen economische apartheid
De WTO-top in Cancun is mislukt, maar elk nadeel heeft zijn voordeel.
De leiders van de westerse wereld kunnen eindelijk eens lering trekken
uit het toenemende verzet vanuit de ontwikkelingslanden tegen het
wereldwijde economische apartheidssysteem.
---
door Harry van Bommel, Tweede-Kamerlid voor de SP
---
Tienduizenden boeren uit arme landen zijn de afgelopen dagen in
Cancún, Mexico, de straat op gegaan om hun verzet tegen de
onderhandelingen in WTO- verband kracht bij te zetten. Een
Zuid-Koreaanse boerenleider heeft zichzelf publiekelijk omgebracht
onder het motto `de WTO doodt boeren'. Het verzet van
boerenorganisaties uit het Zuiden tegen de WTO zet vraagtekens bij het
standpunt van de Nederlandse delegatie dat vrijhandel de belangen van
boeren uit ontwikkelingslanden dient. Heeft de Nederlandse delegatie
de belangen van arme boeren beter doorgrond dan de boeren zelf of
hebben de protesterende boeren het gelijk aan hun kant?
Alle retoriek over een `ontwikkelingsronde' ten spijt, bestaat er
vooral in ontwikkelingslanden een grote weerstand tegen het maken van
nieuwe en verdergaande handelsafspraken binnen de
Wereldhandelsorganisatie (WTO). Terwijl de ontwikkelde landen de
afgelopen tientallen jaren zwaar in hebben gezet op vrijhandel, is er
vrijwel niets gedaan om de problemen op te lossen die daardoor
ontstaan zijn. Het handelsbeleid heeft ertoe bijgedragen dat de kloof
tussen arm en rijk, tussen en binnen landen, gegroeid is en natuur en
milieu in veel gevallen opgeofferd zijn aan het realiseren van korte
termijnwinsten. Internationale afspraken op het gebied van milieu,
sociale ontwikkeling en werknemersrechten worden genegeerd binnen de
WTO-regelgeving.
De handelsronde die zojuist in Cancún beëindigd is, is er niet gekomen
op initiatief van de ontwikkelingslanden. In veel gevallen zijn deze
landen de negatieve gevolgen van de vorige Uruguay-ronde nog
nauwelijks te boven. Dat geldt bijvoorbeeld voor het TRIPS-verdrag dat
de 146 WTO-lidstaten verplicht om patentwetgeving in te voeren of uit
te breiden. De allerarmste landen in Afrika en Midden-Amerika hadden
meestal geen patentwetgeving en werden door de akkoorden gedwongen hun
schaarse overheidsgelden in te zetten voor het maken van wetgeving
waar zij weinig of geen belang bij hebben. Verder kwamen de regeringen
van deze landen er tot hun schrik achter dat het importeren van
goedkope merkloze AIDS-medicijnen in strijd was met het TRIPS-verdrag.
Door de wereldwijde verontwaardiging hierover zagen westerse
regeringen en farmaceutische bedrijven zich kort geleden gedwongen om
met een eerste voorzichtige concessie richting ontwikkelingslanden te
komen.
Ook op het gebied van landbouw bestaat er een verschil in opvatting
tussen vertegenwoordigers van Westerse en Zuidelijke landen. Boeren
die deel uitmaken van de boerenbeweging Via Campesina -veelal boeren
uit Zuidelijke landen maar ook een minderheid van boeren in Europa -
stellen dat de WTO vooral de belangen van de handelaren in
landbouwproducten dient, en niet die van de producenten ervan. Die
internationale handelaren in landbouwproducten komen veelal uit rijke
landen. Dat is dan ook de werkelijke reden waarom westerse landen,
zoals Nederland, zich vierkant achter het vrijhandelsstreven plaatsen.
Multinationals die in de handel en distributie van voedselproducten
zitten, waaronder de Nederlandse concerns Ahold en Unilever, hebben
veel te winnen bij een handelsakkoord. Zij krijgen toegang tot nieuwe
afzetmarkten en goedkope grondstoffen voor verwerkte producten zonder
benadeeld te worden door importtarieven en andere obstakels die
toegang beperken of producten duurder maken.
Boeren hebben echter veel te verliezen. Tachtig procent van de mensen
in ontwikkelingslanden zijn boer of voor het voortbestaan afhankelijk
van de landbouw. De specifieke vorm van vrijhandel zoals bepleit
binnen de WTO, biedt de vrijheid aan multinationale handelaren om
boeren wereldwijd tegen elkaar uit te spelen om de laagste prijzen te
bedingen. Lage prijzen voor hun producten dwingen boeren om hun
productie te verhogen. Het resultaat is uiteindelijk een kapitaal- en
technologie-intensieve landbouw. Boeren die deze ontwikkelingen niet
kunnen bijbenen omdat ze niet de beschikking hebben over kapitaal om
te investeren, verliezen de concurrentieslag met de `grote jongens'.
Deze weggeconcurreerde boeren en hun families eindigen vaak in armoede
in de krottenwijken die zo kenmerkend zijn voor arme steden in
ontwikkelingslanden. In die zin had de Zuid-Koreaanse zelfmoordenaar
inhoudelijk gelijk; het beleid van de WTO helpt lokale boerenbedrijven
om zeep.
Er is voldoende reden om te twijfelen aan de oprechtheid van Westerse
onderhandelaars die pleiten voor handelsvrijheid. Het standpunt van de
rijke landen lijkt gebaseerd op het uitgangspunt: `doe wat wij zeggen,
maar neem geen voorbeeld aan wat wij doen.' Sinds de WTO-overeenkomst
over landbouw van 1995 beloven rijke landen al om hun marktbescherming
en subsidiebeleid ten behoeve van boeren af te bouwen. In de praktijk
is daar niets van terechtgekomen. Amerika, een grote pleitbezorger van
de vrije markt, heeft in de afgelopen zes jaar de steun aan
Amerikaanse boeren zelfs met 67 procent verhoogd. Alleen naïeve mensen
geloven dat de EUR40 miljard aan EU- landbouwsubsidies voor
ontwikkelingslanden niet handelsbelemmerend functioneren. De
Nederlandse staatssecretaris van Economische Zaken, Van Gennip, stelde
kort voor haar vertrek naar Mexico dat zij er niet aan denkt om de
exportsteun aan Nederlandse handelaren in landbouwproducten op te
heffen. Juist deze vorm van ondersteuning van bedrijven is een doorn
in het oog van boeren in ontwikkelingslanden aangezien dat het dumpen
van goedkope landbouwproducten op hun markten stimuleert.
Meer dan 70 procent van landen die kampen met ondervoeding van
kinderen zijn voedselexporterende landen. Dit voedsel wordt
geëxporteerd omdat de Europese en Amerikaanse consumenten in staat
zijn er meer voor te betalen dan lokale consumenten. De WTO
presenteert een omgekeerde wereld waarin bedrijven het recht hebben om
voedsel te exporteren vanuit landen waarin ondervoeding heerst naar
landen die geteisterd worden door vetzucht. In de internationale
onderhandelingen over landbouw moet voedselvoorziening en
voedselzekerheid centraal staan, niet de vrijheid van handelaren om
hun bedrijfswinsten te vergroten. Ontwikkelingslanden kunnen hulp
gebruiken om hun landbouw en logistiek zo te organiseren dat ze in de
behoefte van hun hongerige land- en regiogenoten kunnen voorzien.
De prioriteit in Cancún is de onmiddellijke beëindiging van alle
overheidssteun die het dumpen van landbouwproducten op de
wereldmarkten mogelijk maakt. Daar vallen ook de Nederlandse
exportkredieten onder die mevrouw Van Gennip zo graag wil behouden.
Ontwikkelingslanden moeten het recht behouden om hun regionale markten
te ontwikkelen en in de voedselbehoefte van hun bevolking te voorzien.
De Nederlandse delegatie zou zich moeten verzetten tegen pogingen
vanuit de rijke landen om de belangen van ontwikkelingslanden te
ondermijnen. Vrije handel in landbouwproducten is een ongepaste luxe
zolang er 800 miljoen mensen met voedselschaarste kampen. Het
commentaar van minister Brinkhorst dat het mislukken van de WTO- top
vooral ten koste van ontwikkelingslanden gaat, doet denken aan de vos
die zich solidair verklaart met de kippen.
15 september 2003
---