Uitspraak Hoge Raad LJN-nummer: AJ9973 Zaaknr: R02/047HR
Bron: Hoge Raad der Nederlanden 's-Gravenhage
Datum uitspraak: 12-09-2003
Datum publicatie: 12-09-2003
Soort zaak: civiel - civiel overig
Soort procedure: cassatie
12 september 2003
Eerste Kamer
Rek.nr. R02/047HR
JMH/HJH
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
ROYAL & SUN ALLIANCE SCHADEVERZEKERING N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
VERZOEKSTER tot cassatie,
advocaat: mr. E. van Staden ten Brink,
t e g e n
---
wonende te ,
VERWEERDER in cassatie,
advocaat: mr. M.V. Polak.
1. Het geding in feitelijke instanties
Verweerder in cassatie - verder te noemen: heeft bij
exploit van 16 oktober 1996 eiseres tot cassatie - verder te noemen:
Royal - gedagvaard voor de rechtbank te Amsterdam en - na wijziging
van eis - gevorderd bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij
voorraad, Royal te veroordelen tot betaling aan (a) van
een bedrag van f 53.417,49, en (b) van de schade ten gevolge van het
verlies aan verdienvermogen (inclusief pensioenschade en inclusief de
fiscale component) alsmede de schade ten gevolge van de behoefte aan
huishoudelijke hulp, nader op te maken bij staat en te vereffenen
volgens de wet, een en ander te vermeerderen met de wettelijke rente
over dit bedrag vanaf 8 juli 1995, althans vanaf de datum dat de
respectieve schadeposten opeisbaar zijn geworden, althans vanaf de dag
der dagvaarding tot aan de dag der voldoening.
Royal heeft de vorderingen bestreden.
De rechtbank heeft bij tussenvonnis van 10 oktober 2001 de zaak naar
de rol verwezen voor het nemen van een akte aan de zijde van
en iedere verdere beslissing aangehouden.
Tegen dit vonnis heeft Royal hoger beroep ingesteld bij het
gerechtshof te Amsterdam.
Met een op 7 december 2001 ter griffie van dat hof ingekomen
verzoekschrift heeft Royal verzocht een voorlopig deskundigenbericht
te bevelen ter zake van de in het verzoekschrift vermelde vraagpunten
en tot benoeming van een deskundige over te gaan.
heeft het verzoek bestreden.
Bij beschikking van 11 april 2002 heeft het hof het verzoek afgewezen.
De beschikking van het hof is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van het hof heeft Royal beroep in cassatie
ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt
daarvan deel uit.
heeft verzocht het beroep te verwerpen.
De conclusie van de Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent strekt
tot vernietiging en terugwijzing naar het gerechtshof te Amsterdam.
3. Beoordeling van het middel
3.1 Voor de feiten waarvan in cassatie kan worden uitgegaan, verwijst
de Hoge Raad naar rov. 2.1 van het hof.
3.2 heeft letsel opgelopen bij een auto-ongeval. Hij
heeft van Royal, als WAM-verzekeraar van de auto waarin hij zat,
vergoeding gevorderd van de door hem als gevolg van het ongeval
geleden materiële en immateriële schade. Royal heeft aansprakelijkheid
erkend, met dien verstande dat volgens haar 50% eigen
schuld aan het ongeval zou hebben. Voorts heeft Royal de omvang van de
door geclaimde schade betwist.
In de loop van de procedure bij de rechtbank heeft een aantal artsen
expertises verricht bij : de orthopedisch chirurg Stibbe,
de neuroloog Stenvers, de neuropsycholoog De Boo, en de psychiater
Kuilman. Deze expertises zijn in overleg tussen partijen tot stand
gekomen.
De rechtbank heeft in haar tussenvonnis geoordeeld (a) dat Royal de
schade van volledig zal dienen te vergoeden, (b) geen
behoefte te hebben aan nadere medische of psychiatrische rapportage,
en (c) dat er geen aanleiding is de conclusies uit de uitgebreide
rapportage betreffende , die gemeen hebben dat de toestand
waarin verkeert het gevolg is van het hem overkomen
ongeval, niet te volgen. De stelling van Royal dat het psychiatrisch
rapport van Kuilman niet kan dienen voor de afwikkeling van de zaak,
heeft de rechtbank verworpen.
In het kader van de behandeling van de schadepost "verlies
verdienvermogen" heeft de rechtbank geoordeeld dat een
arbeidsdeskundig onderzoek noodzakelijk zal zijn. Mede in verband
daarmee is de zaak naar de rol van de rechtbank verwezen voor het
nemen van een akte aan de zijde van .
Royal is van het vonnis in hoger beroep gekomen bij het hof.
3.3 Royal heeft, voordat zij van grieven diende, het houden van een
voorlopig deskundigenonderzoek verzocht. Zij heeft daartoe gesteld dat
het psychiatrisch rapport van Kuilman niet als uitgangspunt kan dienen
voor de verdere afwikkeling van de zaak en dat een nieuwe
psychiatrische expertise nodig is.
Het hof heeft het verzoek afgewezen.
3.4 Het hof heeft, na in rov. 2.2 onder meer een opsomming te hebben
gegeven van de bij verrichtte expertises, in rov. 2.6
geoordeeld dat als uitgangspunt dient dat een onderzoek, zoals door
Kuilman verricht en zoals thans door Royal nogmaals wordt gewenst, als
een aantasting van de persoonlijke integriteit van en
derhalve als voor hem belastend, moet worden aangemerkt; het ondergaan
van meer onderzoek dan voor een juist oordeel omtrent de omvang van de
schade noodzakelijk is, kan van in redelijkheid niet
worden gevergd, aldus het hof. In rov. 2.9 oordeelt het hof dat het
door Royal gedane verzoek van ieder redelijk belang is ontbloot en
dient te worden afgewezen.
De tegen dit oordeel in het middel aangevoerde klachten falen. Een
verzoek tot het houden van een voorlopig deskundigenonderzoek kan, als
het overigens aan de eisen voor toewijzing daarvan voldoet, worden
afgewezen op de grond dat van de bevoegdheid tot het bezigen van dit
middel misbruik wordt gemaakt. Van zodanig misbruik kan onder meer
sprake zijn wanneer de verzoeker wegens de onevenredigheid van de over
en weer betrokken belangen in redelijkheid niet tot het uitoefenen van
die bevoegdheid kan worden toegelaten (vgl. HR 6 februari 1987, nr.
7081, NJ 1988, 1).
Uit de rechtsoverwegingen 2.6 tot en met 2.9, in onderling verband
gelezen, volgt dat het hof heeft aangenomen dat dit laatste geval zich
hier voordoet. Tegenover het belang van Royal bij een nieuwe
psychiatrische expertise heeft het hof het belang van
gesteld, bestaande in het achterwege blijven van een aantasting van
zijn persoonlijke integriteit en derhalve het achterwege blijven van
(weer) een belastend onderzoek. Het hof heeft het belang van Royal
kennelijk dáárom onevenredig geacht, omdat de door Kuilman verrichte
expertise in onderling overleg tussen partijen is tot stand gekomen,
Royal in ieder geval ten tijde van het geven van de opdracht overtuigd
was van de deskundigheid van Kuilman en de raadsvrouwe van Royal ter
gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft verklaard dat de
deskundigheid van Kuilman nog steeds niet ter discussie staat (rov.
2.7). Daarnaast heeft het hof in rov. 2.8 geoordeeld dat het rapport
van Kuilman buitengewoon uitvoerig is en dat, gelet ook op de wijze
waarop Kuilman heeft gerapporteerd, geen enkele reden bestaat eraan te
twijfelen dat het rapport op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen.
Voorts heeft het hof overwogen dat niet valt in te zien dat Kuilman,
waar hij constateert dat de feitelijke (door Kuilman van derden
verkregen) informatie met betrekking tot het milieu van herkomst van
op een aantal punten niet in overeenstemming is met
hetgeen zelf hem heeft verteld, zich bij zijn
overwegingen niet zou hebben mogen houden aan zijn eigen (uitvoerige)
anamnese en dat, voorzover Royal erop heeft gewezen dat door andere
artsen melding is gemaakt van een aggraverende presentatie en
preëxistente depressieve stemmingen, Kuilman daaraan in zijn rapport
aandacht heeft besteed en bij die meldingen de nodige kritische
kanttekeningen heeft geplaatst.
's Hofs door het middel bestreden oordeel geeft niet blijk van een
onjuiste rechtsopvatting en kan in cassatie verder niet op juistheid
worden getoetst omdat het verweven is met een waardering van de
omstandigheden. Het oordeel van het hof is niet onbegrijpelijk en het
hof is niet tekortgeschoten in zijn motiveringsplicht.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt Royal in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze
uitspraak aan de zijde van begroot op EUR 1.387,69 in
totaal, waarvan EUR 1.330,19 op de voet van art. 243 Rv. te betalen
aan de Griffier en EUR 57,50 aan .
Deze beschikking is gegeven door de vice-president P. Neleman als
voorzitter en de raadsheren J.B. Fleers, O. de Savornin Lohman, A.M.J.
van Buchem-Spapens en P.C. Kop, en in het openbaar uitgesproken door
de raadsheer F.B. Bakels op 12 september 2003.
*** Conclusie ***
Rek. nr. R02/047HR
mr. E.M. Wesseling-van Gent
Parket, 23 mei 2003
Conclusie inzake:
Royal & Sun Alliance Schadeverzekeringen N.V.
tegen
1. Feiten en procesverloop(1)
1.1 Verweerder in cassatie, , is op 8 juli 1995 betrokken
geweest bij een auto ongeval, toen de bestuurder van de auto waarin
hij zat, tegen een boom is gereden.
Verzoekster tot cassatie, Royal & Sun Alliance, is de verzekeraar van
vorenbedoelde bestuurder.
1.2 , die naast de (als gevolg van het ongeval overleden)
bestuurder zat, heeft letsel opgelopen waaronder een breuk van de
rechterheupkom en is ruim twee weken in het ziekenhuis opgenomen
geweest.
Begin 1996 heeft een intensief revalidatieprogramma
gevolgd. In augustus 1996 is de diagnose gesteld van een
postwhiplashsyndroom. In verband met psychische klachten heeft
van een oogarts een fototroop brilglas met prisma
voorgeschreven gekregen. Wegens depressieve stemmingstoornissen is hij
onder behandeling geweest van de RIAGG Westelijk Utrecht.
1.3 heeft in oktober 1996 bij de rechtbank Amsterdam een
procedure tegen Royal & Sun Alliance, aanhangig gemaakt. In die
procedure stelt zich op het standpunt dat Royal & Sun
Alliance jegens hem aansprakelijk is voor de door hem als gevolg van
het bewuste ongeval geleden (materiële en immateriële) schade. Royal &
Sun Alliance heeft die aansprakelijkheid erkend, met dien verstande
dat volgens haar 50% eigen schuld aan het ongeval heeft.
Voorts betwist Royal & Sun Alliance de omvang van de door
geclaimde schade.
1.4 In de loop van deze procedure bij de rechtbank te Amsterdam heeft
een aantal artsen expertises verricht bij : de
orthopedisch chirurg Stibbe, de neuroloog Stenvers, de neuropsycholoog
De Boo, wiens rapportage als bijlage bij het rapport van Stenvers is
gevoegd, en de psychiater Kuilman. Deze expertises zijn in overleg
tussen partijen totstandgekomen.
1.5 De rechtbank heeft in haar tussenvonnis van 10 oktober 2001
geoordeeld dat Royal & Sun Alliance de schade van
volledig zal dienen te vergoeden en overwogen, gelet op de voorhanden
zijnde (uitvoerige) rapportages, waaronder die van Stibbe, Stenvers en
Kuilman, geen behoefte te hebben aan nadere medische of psychiatrische
rapportage. De rechtbank heeft geoordeeld dat er geen aanleiding is de
conclusies uit de uitgebreide rapportage betreffende , die
gemeen hebben dat de toestand waarin verkeert het gevolg
is van het hem op 8 juli 1995 overkomen ongeval, niet te volgen.
1.6 De stelling van Royal & Sun Alliance dat het psychiatrische
rapport van Kuilman niet kan dienen voor de afwikkeling in de zaak
heeft de rechtbank verworpen. In het kader van de schadepost "verlies
verdienvermogen" heeft de rechtbank overwogen dat een arbeidskundig
onderzoek noodzakelijk zal zijn. Mede in verband daarmee is de zaak
naar de rol van de rechtbank verwezen.
1.7 Royal & Sun Alliance is van het vonnis van de rechtbank in hoger
beroep gekomen bij het Gerechtshof te Amsterdam, maar had in ieder
geval op 11 april 2002 nog niet van grieven gediend.
1.8 De onderhavige zaak is door Royal & Sun Alliance ingeleid bij
verzoekschrift tot het houden van een voorlopig deskundigenonderzoek,
dat op 7 december 2001 ter griffie van het Gerechtshof te Amsterdam is
ingekomen.
1.9 Royal & Sun Alliance heeft dit verzoek gegrond op de stelling dat
het psychiatrisch rapport van Kuilman niet als uitgangspunt kan dienen
voor de verdere afwikkeling van de zaak en dat een nieuwe
psychiatrische expertise nodig is. Volgens Royal & Sun Alliance bleek
uit de berichtgeving van de orthopedisch chirurg Stibbe en van de
neuroloog Stenvers dat er sprake was van een aggraverende presentatie
en preëxistente depressieve stemmingen. Voorts werd melding gemaakt
van een discrepantie tussen de gepresenteerde klachten enerzijds en de
onderzoeksbevindingen anderzijds. Kuilman heeft, aldus Royal & Sun
Alliance, tijdens zijn onderzoek verschillende discrepanties
opgemerkt, maar meende desalniettemin uit te kunnen gaan van het
relaas dat (uitsluitend) aan hem werd gedaan en is tot de conclusie
gekomen dat de (psychische) klachten van ongevalsgevolg
zijn.
1.10 Volgens Royal & Sun Alliance heeft de rechtbank geoordeeld dat
het bewijs is geleverd zonder Royal & Sun Alliance in de gelegenheid
te stellen bewijs van het tegendeel te leveren. Royal & Sun Alliance
stelt dat zij het recht heeft om tegenbewijs te leveren en heeft
"derhalve" het hof verzocht tot benoeming van een deskundige over te
gaan(2).
1.11 heeft geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek
van Royal & Sun Alliance. Er is reeds een uitstekende verslaglegging
van de psychiater Kuilman voor handen, die zijn conclusies heeft
gevormd op basis van voldoende - en tevens alle aanwezige - medische
stukken. Door Kuilman is een adequate anamnese afgenomen en een
ongevalsgerelateerde diagnose vastgesteld. Er is geen enkele reden om
een nieuwe neurologische/psychiatrische expertise te laten
plaatsvinden, aldus .
1.12 Vervolgens hebben partijen hun standpunten ter zitting van het
hof nader toegelicht. Bij beschikking van 11 april 2002 heeft het hof
het verzoek van Royal & Sun Alliance afgewezen.
1.13 Royal & Sun Alliance heeft tegen de beschikking van het hof
tijdig(3) cassatieberoep ingesteld. Namens is een
verweerschrift ingediend.
2. Bespreking van het cassatiemiddel
2.1 Het middel richt zich in vier onderdelen tegen de
rechtsoverwegingen 2.6 en 2.9 van de beschikking. Het hof heeft aldaar
het volgende overwogen:
"2.6 Als uitgangspunt dient dat een onderzoek, zoals door Kuilman
verricht en zoals thans door Royal nogmaals wordt gewenst, als een
aantasting van de persoonlijke integriteit van , en
derhalve als voor hem belastend, moet worden aangemerkt. Het ondergaan
van meer onderzoek dan voor een juist oordeel omtrent de omvang van de
schade noodzakelijk is, kan van daarom in redelijkheid
niet worden gevergd.
2.9 Gelet op het hiervoor onder 2.7 tot en met 2.8 overwogene en gelet
voorts op het onder 2.6 geformuleerde uitgangspunt, is het hof van
oordeel dat het door Royal ingestelde verzoek van ieder redelijk
belang is ontbloot en dat het dient te worden afgewezen. Het feit dat
Royal, zoals zij stelt, in de bodemprocedure het recht heeft
tegenbewijs te leveren, maakt dit niet anders. Het vorenstaande laat -
het spreekt voor zich - onverlet dat de bodemrechter tot het oordeel
kan komen dat alsnog een nieuw medisch onderzoek, soortgelijk aan dat
door Kuilman verricht, nodig is."
2.2 Het middel klaagt - zakelijk weergegeven - dat de oordelen van het
hof onjuist althans onbegrijpelijk zijn.
Wettelijk kader en uitleg in rechtspraak
2.3 Het gaat in deze zaak om de vraag of Royal & Sun Alliance recht
heeft om door middel van een voorlopig deskundigenbericht een medisch
onderzoek bij te doen verrichten in het kader van het
leveren van tegenbewijs, terwijl al medische rapportage voorhanden is,
die in overleg tussen partijen is totstandgekomen.
2.4 Het hier toepasselijke tweede lid van art. 227 Rv. oud bepaalt dat
tijdens een reeds aanhangig geding op verzoek van een partij een
voorlopig bericht of verhoor van deskundigen kan worden bevolen. De
huidige bepaling van art. 202 Rv. stemt vrijwel overeen met het tot 1
januari 2002 geldende art. 227 lid 2 Rv. oud.
2.5 De wettelijke regeling van het voorlopig deskundigenonderzoek in
de art. 227 e.v. Rv. oud is per 1 april 1988 met de invoering van het
"nieuwe bewijsrecht" geïntroduceerd(4). Het is in de parlementaire
geschiedenis toegelicht met de opmerking dat aan een voorlopig
deskundigenonderzoek behoefte bestaat vooral met betrekking tot zaken
die aan verandering of bederf blootstaan; partijen moeten aanstonds in
de gelegenheid zijn te beoordelen welke kansen zij hebben in een
eventueel te voeren geding. De bepaling van het tweede lid over het
voorlopig deskundigenonderzoek tijdens een aanhangig geding is
daarnaast nog toegelicht met de opmerking dat zulks eveneens kan
worden bevolen wanneer gevaar bestaat dat het bewijsmiddel anders
verloren zou gaan.
Het voorlopig deskundigenonderzoek is op gelijke wijze geregeld als
het voorlopig getuigenverhoor(5).
De regeling in het huidige wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is
in de parlementaire geschiedenis niet of nauwelijks toegelicht(6).
2.6 Het "gewone" deskundigenonderzoek is geregeld in art. 194 Rv.
(art. 221 Rv. oud). Volgens die bepaling kan de rechter een "verhoor
van deskundigen" bevelen. Naar het oordeel van de Hoge Raad is het aan
het beleid van de feitenrechter overgelaten of hij over wil gaan tot
het benoemen van een deskundige en staat het hem dus vrij een verzoek
tot het bevelen van een deskundigenbericht af te wijzen(7).
2.7 Bij de beoordeling van een verzoek om het houden van een voorlopig
deskundigenonderzoek ligt dit anders.
In de zaak die leidde tot de hierna te noemen beschikking van de Hoge
Raad had het hof een verzoek tot het houden van een voorlopige
deskundigenbericht afgewezen op de grond dat "thans geen termen
aanwezig zijn om een voorlopig deskundigenonderzoek te bevelen, nu de
noodzaak daartoe in dit stadium van de procedure niet is gebleken. Een
en ander laat onverlet de mogelijkheid dat het hof in de rolprocedure
alsnog een dergelijk onderzoek zal bevelen".
2.8 In zijn beschikking van 6 februari 1998, NJ 1999, 478 m.nt. HJS
(M./AMEV) heeft de Hoge Raad deze beschikking van het hof gecasseerd
en daarbij in rechtsoverweging 3.3 het volgende overwogen:
"Het hof heeft het verzoek afgewezen op de grond dat van een noodzaak
van een voorlopig deskundigenbericht in dit stadium van de procedure
niet was gebleken. Daarbij heeft het Hof echter miskend dat een
voorlopig deskundigenonderzoek als bedoeld in art. 227 lid 2 Rv. mede
ertoe kan dienen een partij de mogelijkheid te verschaffen aan de hand
van het uit te brengen deskundigenbericht zekerheid te verkrijgen
omtrent voor de beslissing van het geschil relevante feiten en
omstandigheden en aldus beter te kunnen beoordelen of het raadzaam is
de procedure voort te zetten. Nu het verzoek van M. onmiskenbaar
betrekking had op feiten en omstandigheden die van beslissend belang
zijn voor de beslechting van het geschil tussen partijen en geen
omstandigheden waren gesteld of gebleken die aanleiding konden geven
tot afwijzing van het verzoek, had het Hof dit verzoek dienen toe te
wijzen. (...)"
2.9 In deze overweging klinkt de door de wetgever voor ogen staande
aansluiting bij het voorlopig getuigenverhoor door. Ten aanzien van
dat bewijsmiddel heeft de Hoge Raad al in 1987 beslist dat het woordje
"kan" in art. 214 Rv. oud niet duidt op een discretionaire bevoegdheid
van de rechter terzake(8), maar dat een belangenafweging dient plaats
te vinden, waarbij de bevinding luidt dat inwilliging van het verzoek
wegens de onevenredigheid van de over en weer betrokken belangen van
partijen in strijd zou komen met de eisen der redelijkheid(9). Een van
de gronden waarop een dergelijk verzoek kan worden afgewezen, is
misbruik van het middel van het voorlopig getuigenverhoor(10). Een
verzoek tot het bevelen van een voorlopig getuigenverhoor kan niet
worden afgewezen op de enkele grond dat het belang van de verzoeker
minder zwaar weegt dan dat van de wederpartij.
2.10 In zijn noot onder de beschikking van de Hoge Raad in de zaak
M/AMEV stelt Snijders dat de navolgende regels gelden: het verzoek
moet terzake dienende en voldoende concreet zijn en het dient feiten
te betreffen die met het desbetreffende bewijsmiddel, in casu
deskundigenbericht, bewezen mogen worden; is aan die eisen voldaan dan
dient het verzoek tot voorlopig deskundigenbericht aanvaard te worden,
dit tenzij zich feiten en omstandigheden voordoen die duiden op strijd
met de goede procesorde (met name door tardiviteit of strijd met
elementaire eisen van proceseconomie), misbruik van bevoegdheid,
afstand van recht of rechtsverwerking, aldus Snijders.
2.11 Zoals hiervoor vermeld heeft de wetgever van belang geacht dat
partijen aanstonds in de gelegenheid zijn te beoordelen welke kansen
zij hebben in een eventueel te voeren geding. Dit criterium, het
inschatten van de proceskansen, wordt ook door de Hoge Raad in zijn
hiervoor genoemde beschikking over het voorlopig deskundigenbericht
als uitgangspunt gekozen(11). Volgens Asser is het begrijpelijk dat de
rechter daarom weinig ruimte krijgt om de betrokken partij de
gelegenheid om die positie behoorlijk in te schatten, bij voorbaat te
ontnemen door een voorlopig deskundigenonderzoek of een voorlopig
getuigenverhoor te weigeren. Asser acht dit uit een oogpunt van
efficiency een goede benadering(12).
2.12 De stand van zaken samenvattend heeft de rechter wanneer het gaat
om een voorlopig deskundigenbericht teneinde vooraf proceskansen te
bepalen, nauwelijks mogelijkheden het verzoek af te wijzen en vergt
een afwijzing een gedegen motivering. Indien een "gewoon"
deskundigenbericht wordt verzocht, geldt min of meer het
tegenovergestelde: de rechter bepaalt zelf of hij nog deskundige
voorlichting nodig heeft en behoeft die beslissing slechts summier te
motiveren.
Beoordeling
2.13 Het hof heeft in rechtsoverweging 2.4 de grondslag van het
verzoek van Royal & Sun Alliance weergegeven, te weten - samengevat -
dat het rapport van Kuilman niet tot uitgangspunt kan dienen voor de
verdere afwikkeling van de zaak en dat het verzoek tot het gelasten
van een voorlopig deskundigenbericht dient voor een nieuwe
psychiatrische expertise.
2.14 Het hof had uit deze - feitelijke - vaststelling wellicht kunnen
afleiden dat het verzoek van Royal & Sun Alliance er enkel toe strekte
een ander medisch oordeel te verkrijgen teneinde haar stellingen
kracht bij te kunnen zetten. Aldus beoordeeld zou het verzoek niet
zijn gedaan om proceskansen vóóraf beter te kunnen inschatten en had
het hof aan zijn vaststelling de gevolgtrekking hebben kunnen
verbinden dat het verzoek in feite een verzoek tot het gelasten van
een "gewoon" deskundigenbericht was, hoewel het wel in de vorm van een
voorlopig deskundigenonderzoek was gegoten.
2.15 Het hof is er evenwel niet van uitgegaan dat het verzoek in wezen
geen verzoek tot het het gelasten van een voorlopig
deskundigenonderzoek was. Het hof heeft dus het verzoek begrepen als
een verzoek tot het gelasten van een voorlopig deskundigenonderzoek,
maar heeft niet de voor een beoordeling van een dergelijk verzoek
vereiste belangenafweging (zie hiervoor de nrs. 2.9 en 2.10)
toegepast.
2.16 Het hof heeft in rechtsoverweging 2.6 als uitgangspunt genomen
dat het onderzoek dat Royal & Sun Alliance nogmaals wenst, als een
aantasting van de persoonlijke integriteit van moet
worden aangemerkt en dat het ondergaan van meer onderzoek dan voor een
juist oordeel omtrent de omvang van de schade noodzakelijk is, van
daarom in redelijkheid niet kan worden gevergd(13).
2.17 Vervolgens heeft het hof in rechtsoverweging 2.7 gememoreerd dat
de door Kuilman verrichte expertise in onderling overleg tussen
partijen is tot stand gekomen en heeft het in rechtsoverweging 2.8 de
stelling van Royal & Sun Alliance dat - kort gezegd - het rapport van
Kuilman niet deugt, beoordeeld.
2.18 In rechtsoverweging 2.9 mondt de belangenafweging gelet op het
onder 2.7 en 2.8 overwogene en gelet op het uitgangspunt in
rechtsoverweging 2.6 uit in het oordeel dat "...het door Royal
ingestelde verzoek van ieder redelijk belang is ontbloot en dat het
dient te worden afgewezen".
Dit oordeel is - als gezegd - het resultaat van een anderssoortige
belangenafweging. Zoals hiervoor is vermeld kan een verzoek tot het
bevelen van een voorlopig getuigenverhoor, en dus ook een verzoek tot
het gelasten van een voorlopig deskundigenbericht, niet worden
afgewezen op de enkele grond dat het belang van de verzoeker minder
zwaar weegt dan dat van de wederpartij.
2.19 Het hof heeft mitsdien hetzij een verkeerd criterium aan zijn
oordeel ten grondslag gelegd, hetzij onvoldoende gemotiveerd waarom
inwilliging van het verzoek wegens de onevenredigheid van de over en
weer betrokken belangen van partijen in strijd zou komen met de eisen
der redelijkheid.
Het middel slaagt derhalve.
2.20 Na terugwijzing zal het hof kunnen onderzoeken of het verzoek van
Royal & Sun Alliance, getoetst aan het juiste criterium, voor
toewijzing vatbaar is(14).
3. Conclusie
De conclusie strekt tot vernietiging en terugwijzing naar het
Gerechtshof te Amsterdam.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
A-G
1 Zie rov. 2.1 t/m 2.3 van de beschikking van het hof van 11 april
2002. Zie ook het ad informandum bijgevoegde vonnis van de rechtbank
Amsterdam van 10 oktober 2001 onder 1a t/m 1o.
2 Verzoekschrift onder 13.
3 Het verzoekschrift in cassatie is op 28 juni 2002 ingekomen ter
griffie van de Hoge Raad.
4 Zie Burgerlijke Rechtsvordering (Rutgers), titel 2, afd. 9, § 8.
5 Parlementaire geschiedenis nieuw bewijsrecht, 1988, blz. 360.
6 Zie Parl. Gesch. Burg. Procesrecht, Van Mierlo/Bart, blz. 376.
7 Zie onder meer HR 14 december 2001, NJ 2002, 73 rov. 3.3.3.Zie voor
kritiek: Asser-Vranken, Algemeen deel, 1995, nr. 37 e.v. H.J. Snijders
in zijn noot (nr. 8) onder HR 6 februari 1998, NJ 1999, 478 en W.D.H.
Asser, Enkele opmerkingen bij de rol van de deskundige in het civiele
procesrecht, in: De rol van de deskundige in het
schaderegelingsproces, 2001, blz. 7.
8 Zie de andersluidende conclusie van A-G Biegman-Hartogh onder nr.
14.
9 HR 6 februari 1987, NJ 1988, 1 m.nt. WHH; HR 11 maart 1988, NJ 1988,
747 m.nt. WHH; HR 24 juni 1988, NJ 1989, 121 m.nt. JBMV en HR 19
februari 1993, NJ 1994, 345 m.nt. HJS.
10 HR 29 maart 1985, NJ 1986, 242 m.nt. WHH en LWH.
11 Zie voor een karakterisering van het instituut van het voorlopig
getuigenverhoor HR 24 maart 1995, NJ 1998, 414 m.nt. PV. Zie tevens
A-G Bakels in zijn conclusie (nr. 2.7) voor HR 6 februari 1998, NJ
1999, 478 m.nt. HJS.
12 Asser, Enkele opmerkingen bij de rol van de deskundige in het
civiele procesrecht, in: De rol van de deskundige in het
schaderegelingsproces, 2001, blz. 6.
13 Zie hierover ook J.W. Westenberg, Gooi het maar in mijn pet, in: De
rol van de deskundige in het schaderegelingsproces, 2001, blz. 30.
14 Zie ook onderdeel 3 van het cassatiemiddel.
Hoge Raad der Nederlanden