Uitspraak Hoge Raad LJN-nummer: AK3493 Zaaknr: 38237
Bron: Hoge Raad der Nederlanden 's-Gravenhage
Datum uitspraak: 12-09-2003
Datum publicatie: 12-09-2003
Soort zaak: belasting -
Soort procedure: cassatie
Nr. 38.237
12 september 2003
whk
gewezen op het beroep in cassatie van X B.V. te Z tegen de uitspraak
van het Gerechtshof te Amsterdam van 2 april 2002, nr. 0179/2000 TC,
betreffende na te melden beschikking inzake accijns.
1. Beschikking, bezwaar en geding voor het Hof
Belanghebbendes verzoeken om teruggaaf van accijns over het tijdvak 1
juli 1986 tot en met 31 december 1991 tot een bedrag van f 8.110.372
zijn door de Inspecteur bij beschikking van 22 augustus 1997
ingewilligd tot een bedrag van f 2.275.499, welke beschikking, na
daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is
gehandhaafd. Bij nadere beschikking van 12 september 2000 is een
teruggaaf verleend van f 445.832,90.
Belanghebbende is tegen de uitspraak van de Inspecteur in beroep
gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft het beroep ongegrond verklaard. De uitspraak van het Hof
is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie
ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en
maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft de zaak doen toelichten door mr. Ch.J. Langereis,
advocaat te Amsterdam.
3. Beoordeling van de middelen
3.1. In cassatie kan, gelet op 's Hofs uitspraak en de stukken van het
geding, van het volgende worden uitgegaan.
3.1.1. Belanghebbende heeft in het onderwerpelijke tijdvak zendingen
wijn betrokken die afkomstig waren uit het vrije verkeer van andere
lidstaten van de Europese Gemeenschap. De zendingen wijn waren - op de
voet van artikel 6, lid 1, Algemene wet inzake de douane en de
accijnzen - door derden ten invoer tot inslag onder krediet voor
accijns aangegeven, onder de vermelding "gearomatiseerde wijn" dan wel
"Aperitivo". Op de invoeraangiften was telkens post 2205 (vóór 1
januari 1988: post 2206) van het Gemeenschappelijk douanetarief
(hierna: het GDT) vermeld.
3.1.2. In hetzelfde tijdvak heeft belanghebbende ook zelf zendingen
uit lidstaten afkomstige wijnen onder de vermeldingen "gearomatiseerde
wijnen" en "Aperitivo" ten invoer aangegeven dan wel laten aangeven.
Op deze invoeraangiften was telkens post 2204 (vóór 1 januari 1988:
post 2205) van het GDT vermeld; deze indeling in het GDT werd door de
verifiërende douane-ambtenaren gevolgd.
3.1.3. Naar aanleiding van het arrest van het Hof van Justitie van de
Europese Gemeenschappen van 11 augustus 1995, Roders c.a., gevoegde
zaken C-367/93 tot en met C-377/93, Jurispr. 1995, I-2229, UTC
1995/54, en onder verwijzing naar dat arrest door de Tariefcommissie
gedane uitspraken (van onder meer 23 september 1996, nrs. 12805 en
12807, UTC 1996/45 en 1996/46, V-N 1996, blz. 4371) heeft
belanghebbende bij een aantal verzoeken om teruggaaf in totaal een
bedrag van f 8.110.372 aan wijnaccijns teruggevraagd.
Bij beschikking van 22 augustus 1997 heeft de Inspecteur een bedrag
van f 2.275.499 teruggegeven, en bij aanvullende beschikking van 12
september 2000 f 445.832,90. Deze teruggaven betroffen de hiervóór in
3.1.2 vermelde wijnen, nu deze bij de invoer waren ingedeeld onder
post 2204 (vóór 1998 post 2205) van het GDT. De verzoeken zijn
afgewezen voorzover ze betrekking hadden op de hiervóór in 3.1.1
vermelde zendingen, welke bij invoer waren ingedeeld onder post 2205
(vóór 1988 post 2206) van het GDT.
3.2. Zowel ten overstaan van de Inspecteur als voor het Hof heeft
belanghebbende betoogd dat voor het antwoord op de vraag of de
hiervóór in 3.1.1 vermelde wijnen aan vruchtenwijnen gelijksoortig
zijn in de zin van artikel 95 EG-Verdrag (thans artikel 90 EG), zodat
er op grond van het vermelde arrest van het Hof van Justitie en de
uitspraken van de Tariefcommissie recht zou bestaan op teruggaaf van
accijns, niet de indeling in het GDT bepalend is, maar uitsluitend de
aard van het ingevoerde product, en voorts beschreven wat de
eigenschappen en kenmerken waren van de litigieuze wijnen. Deze
eigenschappen en kenmerken waren naar de mening van belanghebbende
zodanig dat gezegd moet worden dat de wijnen gelijksoortig waren aan
vruchtenwijnen.
De Inspecteur heeft zich op het standpunt gesteld dat hij over
onvoldoende gegevens beschikte om achteraf nog te kunnen vaststellen
of inderdaad wijnen zijn ingevoerd met eigenschappen en kenmerken
zoals door belanghebbende beschreven, zodat hij niet in staat is te
verifiëren of deze wijnen gelijksoortig zijn aan vruchtenwijnen,
hetgeen op zichzelf al voldoende was om de verzoeken om teruggaaf af
te wijzen.
3.3. Belanghebbende heeft naar 's Hofs oordeel tegenover de betwisting
van die stelling door de Inspecteur niet aannemelijk gemaakt en niet
de vereiste zekerheid verschaft dat - in weerwil van de bij de invoer
aangegeven tariefpost - wijn van verse druiven is ingevoerd die als
aan vruchtenwijn gelijksoortig moet worden aangemerkt.
Vervolgens heeft het Hof, na de vaststelling dat belanghebbende op de
tweede alinea van genoemd artikel 95 geen beroep heeft gedaan,
belanghebbendes beroep ongegrond verklaard.
3.4.1. In middel A wordt betoogd dat onbegrijpelijk is 's Hofs oordeel
dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat wijn van verse
druiven is ingevoerd die als aan vruchtenwijn gelijksoortig moet
worden aangemerkt, aangezien - zo ligt in dit betoog besloten -
belanghebbende heeft beschreven om welke soorten wijn het hier gaat en
de Inspecteur slechts heeft opgemerkt dat dit achteraf niet meer kan
worden getoetst. Dit laatste is, aldus het middel, overigens feitelijk
onjuist, omdat de betrokken producten onveranderd volgens de aan de
Inspecteur toegezonden recepturen worden bereid. Aldus heeft de
Inspecteur, zo vervolgt het middel, de stelling van belanghebbende dat
gearomatiseerde wijnen en aperitivo gelijksoortig zijn aan
vruchtenwijn niet, althans onvoldoende weersproken.
3.4.2. Indien, zoals in het onderhavige geval, teruggaaf van belasting
wordt gevraagd op de grond dat - naar achteraf zou zijn gebleken - de
eigenschappen of kenmerken van een zaak meebrengen dat in het verleden
een te hoog bedrag aan belasting is voldaan, dient de belanghebbende
zulks aannemelijk te maken, in die zin dat hij aannemelijk moet maken
dat het goed indertijd de beweerde eigenschappen en kenmerken had.
Anders dan het middel betoogt kan in een dergelijk geval niet ermee
worden volstaan dat de belanghebbende die eigenschappen en kenmerken
gemotiveerd stelt, waarna het aan de Inspecteur is om gemotiveerd te
bestrijden dat de zaak die eigenschappen en kenmerken had.
3.4.3. In 's Hofs oordeel ligt besloten het oordeel dat belanghebbende
heeft beschreven welke de eigenschappen en kenmerken van de ingevoerde
wijnen waren, dat de Inspecteur het verzoek om teruggaaf heeft
afgewezen aangezien hij niet kon verifiëren of juist was hetgeen
belanghebbende naar voren bracht, en dat belanghebbende daartegenover
niet aannemelijk heeft gemaakt dat die wijnen inderdaad de beweerde
eigenschappen en kenmerken hadden, zodat het Hof geen oordeel erover
kon geven of de wijnen gelijksoortig waren aan vruchtenwijn.
Dit oordeel is met betrekking tot de aard van het door partijen te
leveren bewijs juist en berust voorts op de aan het Hof voorbehouden
waardering van de bewijsmiddelen. Het is ook niet onbegrijpelijk.
Derhalve faalt het tegen dit oordeel gerichte middel A.
3.5. Middel B behelst de klacht dat het Hof zonder nadere motivering
heeft gepasseerd het door belanghebbende tijdens de terechtzitting
gedane aanbod door raadpleging van deskundigen de gelijksoortigheid
van gearomatiseerde wijnen en Aperitivo aan vruchtenwijn te bewijzen.
Nu dit aanbod tot bewijs kennelijk niet zag op het bewijs dat
belanghebbende moest leveren - te weten dat de in geding zijnde wijnen
indertijd, bij de invoer, de door belanghebbende beweerde
eigenschappen en kenmerken hadden -, heeft het Hof niet in strijd met
enige rechtsregel gehandeld door dit aanbod te passeren. Mitsdien
faalt ook dit middel.
3.6. Middel C stelt dat het Hof ambtshalve had moeten onderzoeken of
de heffing van accijns ter zake van de invoer uit andere lidstaten op
de onderwerpelijke wijnen verenigbaar is met de tweede alinea van
artikel 90 EG (zijdelingse protectie). Dit is in zoverre juist dat de
rechter die een oordeel moet geven over de vraag of een heffing in
strijd is met artikel 90 EG, zich niet mag beperken tot een oordeel
over eventuele schending van de eerste alinea van dit artikel, maar
tevens moet onderzoeken of sprake is van schending van de tweede
alinea, ook indien de belanghebbende deze bepaling niet uitdrukkelijk
noemt.
Het middel kan echter niet tot cassatie leiden, aangezien, zoals
hiervóór in 3.3.3 uiteengezet, belanghebbende niet het bewijs heeft
geleverd van de eigenschappen en kenmerken die de goederen op het
moment van de invoer hadden. Daarom was het voor het Hof niet mogelijk
ambtshalve een oordeel te geven over de vraag of de heffing van de
accijns in dit geval in strijd was met artikel 90, tweede alinea, EG.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de
proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president G.J. Zuurmond als
voorzitter, en de raadsheren D.G. van Vliet, P. Lourens, C.B. Bavinck
en J.W. van den Berge, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier
E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 12 september 2003.
Hoge Raad der Nederlanden