Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Persbericht ministerraad
12 september 2003
Beperking vroegtijdig vertrek oudere rijksambtenaren
De ministerraad heeft op voorstel van minister Remkes van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
ingestemd met het stellen van strenge eisen aan het vroegtijdig vertrek van oudere rijksambtenaren. Dit
vertrek past immers niet in het kabinetsbeleid dat er juist op is gericht ouderen langer in het
arbeidsproces te houden.
Het kabinet wil evenwel een evenwichtige personeelsopbouw van de sector Rijk behouden. Probleem
daarbij is dat de personeelsomvang de komende jaren moet worden teruggebracht. Als uitgangspunt
geldt dat de werkgevers in de sector Rijk zich maximaal zullen inspannen om gedwongen ontslagen te
voorkomen. De invulling van de taakstellingen is echter niet helemaal op te vangen met natuurlijk
verloop en herplaatsingen. Gedwongen ontslag kan een gevolg zijn. Daarbij wordt een vrijwillige
doorstroom van werk-naar-werk binnen de sector Rijk gestimuleerd door een verbetering van het
gebruik van de Mobiliteitsbank en de samenwerking met andere overheidssectoren.
In het Hoofdlijnenakkoord staan diverse voornemens om de arbeidsparticipatie van ouderen te
bevorderen. Ook in het verleden zijn voor oudere rijksambtenaren al de nodige arbeidsvoorwaardelijke
maatregelen genomen, zoals de ouderenbonus en het seniorensabbatical. Tegelijkertijd moet
voorkomen worden dat, door een sterke uitstroom van jongeren als gevolg van het zogenoemde `last-
in-first-out' principe, het personeelsbestand op korte termijn verder vergrijst. Dit is vanuit de optiek
van bedrijfsvoering geen goede zaak.
Een beperkte, op individuele basis en onder strikte voorwaarden toegepast arrangement op basis van
FPU+ kan de Rijksoverheid in staat stellen de personeelsopbouw evenwichtig te houden. Dit
arrangement heeft de vorm van een financiële aanvulling op de uitkering op basis van de bestaande
FPU-regeling. Een ambtenaar kan hier voor een periode van acht jaar gebruik van maken voorafgaand
aan zijn pensionering, waarbij de maandelijkse uitkering in totaal niet meer dan 73 procent van zijn
laatstverdiende inkomen mag zijn. De mogelijkheid tot het treffen van individuele arrangementen zal
met ingang van 1 januari 2005 vervallen.
RVD, 12.09.2003