Ministerie van Justitie
Persbericht ministerraad
12 september 2003
Kabinet: minimumstraffen niet invoeren
De ministerraad heeft op voorstel van minister Donner van Justitie ingestemd met toezending aan de
Tweede Kamer van een kabinetsstandpunt inzake minimumstraffen. Op basis van internationaal
vergelijkend onderzoek is het kabinet van mening dat er geen reden is om aan te nemen dat invoering
van minimumstraffen de bestrijding van criminaliteit effectiever maakt. Ook de invoering van een
minimumstraf voor een enkel delict acht het kabinet niet effectief. Het kabinet is niet voornemens met
een wetsvoorstel tot invoering van minimumstraffen te komen. Het ziet meer in verbetering van de
straftoemeting via strafvorderingsrichtlijnen en betere motivering van strafvonnissen.
De kwestie van de minimumstraffen is regelmatig onderwerp van gesprek geweest in de Tweede
Kamer. Naar aanleiding daarvan heeft de toenmalige minister van Justitie toegezegd onderzoek te doen
naar bijzondere strafminima in een aantal Europese landen alsmede de wijze waarop deze in de praktijk
functioneren. Het onderzoek is uitgevoerd door de hoogleraren Van Kalmthout en Tak.
Uit het onderzoek komt naar voren dat de plaats van bijzondere strafminima in de onderzochte
rechtsstelsels sterk verschilt. In Frankrijk is dit systeem in 1994 door de wetgever zo goed als
afgeschaft. In België bestaat nog wel een wettelijk stelsel van minimumstraffen, maar dat is door een
aantal ontwikkelingen feitelijk buitenspel gezet. Individualisering van de straftoemeting,
proceseconomie, terugdringing van de vrijheidsstraf en resocialisatie van de veroordeelde hebben er aan
bijgedragen dat de wettelijke minimumstraf in veel gevallen niet wordt opgelegd of ten uitvoer gelegd.
De beide hoogleraren geven aan dat naarmate het OM meer bevoegdheden heeft om een strafzaak
buiten geding af te doen en de rechter over ruimere mogelijkheden beschikt om aan het keurslijf van
minimumstraffen te ontkomen, het moeilijker wordt om het stelsel van bijzondere minimumstraffen te
handhaven. Dergelijke mogelijkheden worden bijvoorbeeld geboden door alternatieve sancties
(taakstraffen) en strafverminderende executievormen (voorwaardelijke invrijheidstelling).
De ervaringen in Frankrijk, België en voor een deel in Duitsland, geven aan dat wanneer de hoogte van
de minimumstraffen niet meer beantwoordt aan de maatschappelijke opvattingen of opvattingen
binnen de rechterlijke macht over de proportionaliteit van de strafbedreiging er tal van reacties ontstaan
om onder het dwingende karakter van de minimumstraffen uit te komen. De onderzoekers noemen in
dit verband oneigenlijke vrijspraken om een veroordeling tot een voorgeschreven straf te vermijden.
Ook blijkt uit het onderzoek dat invoering van minimumstraffen grote gevolgen heeft voor het
vervolgingsbeleid van het OM, dat vorm heeft gekregen in strafvorderingsrichtlijnen. Bovendien is
handhaving van strafminima niet mogelijk zonder de rechter te onderwerpen aan een strikte en
toetsbare motiveringsplicht, zo blijkt uit de onderzochte landen. Immers: als een rechter zonder uitleg
te geven van een wettelijke minimumstraf zou mogen afwijken, heeft invoering weinig zin.
Het onderzoek voedt de twijfel of er uit oogpunt van sturing van straftoemeting veel verwacht mag
worden van invoering van bijzondere strafminima. In Duitsland bijvoorbeeld heeft het stelsel in de
praktijk nauwelijks invloed op de straftoemeting in concrete strafzaken.
Mocht binnen de Europese Unie een discussie over minimumstraffen worden gevoerd dan zal
Nederland geen principieel afwijzend standpunt innemen maar wel de sterke twijfels over het nut van
een stelsel van bijzondere minimumstraffen naar voren brengen.
RVD, 12.09.2003