Erasmus Universiteit Rotterdam

12 september 2003

'Schrik dus niet wanneer die dames zich bij u aanmelden'

Eerste vrouwelijke kunsthistorici succesvol

De eerste generatie professionele vrouwelijke kunsthistorici groeiden uit tot pioniersters die lieten zien dat nieuwe en ook leidinggevende functies voor hen bereikbaar waren. Zij bleken evenzeer als mannen in staat een goed wetenschappelijk product te leveren, spraakmakende tentoonstellingen samen te stellen en op adequate wijze een museum te kunnen leiden. De vrouwen oefenden op tal van vakgebieden een grote invloed uit, waarvan latere generaties kunsthistorici veel profijt hebben gehad. Dit concludeert Yvette Marcus in haar proefschrift Kunsthistorische vrouwen van weleer. De eerste generatie in Nederland voor 1921 waarop zij op vrijdag 12 september 2003 promoveert aan de Erasmus Universiteit Rotterdam.

Marcus beschrijft de rol van de eerste generatie vrouwelijke kunsthistorici in Nederland, opgeleid voordat de universitaire studie kunstgeschiedenis in 1921 een volwaardig doctoraalvak werd. In deze periode veranderde de positie van de vrouw in het maatschappelijke en culturele leven sterk. Zowel de Nederlandse academische wereld als de museumwereld was tijdens het eerste kwart van de twintigste eeuw vriendelijk voor vrouwelijke kunsthistorici. Zij blijken volwaardig te functioneren in mannenberoepen als publicist, directeur van een kunsthistorisch instituut en museumdirecteur en hadden niet alleen een groot aandeel in de uitbouw van de kunstgeschiedenis, maar verwierven zich er ook een gedegen reputatie door. De vrouwen bewogen zich niet in de marge, maar grepen de kansen die zich voordeden of die zij eigenzinnig zelf schiepen.

Het is dit jaar precies een eeuw geleden dat de eerste vrouwelijke kunsthistoricus, Johanna Goekoop-de Jongh, promoveerde. Al in 1904 werd zij als eerste vrouwelijke privaatdocent in Nederland aangesteld. In 1918 volgde Elisabeth Neurdenburg als eerste vrouwelijke lector kunstgeschiedenis. Reeds in 1912 solliciteerde Ida Peelen naar het ambt van directeur van het Haags Gemeentemuseum. Met name bij de nieuwe invulling van museale taken kregen vrouwen een wezenlijke inbreng. Wel concludeert de promovenda dat vrouwen geen soepele toegang kregen tot die werkvelden die binnen de Nederlandse kunstgeschiedenis de meeste status opleverden, zoals de 17de-eeuwse Hollandse meesters, architectuur en de monumentenzorg.

De promovenda belicht verder o.a. het Rijksmuseum als kweekvijver voor vrouwelijk kunsthistorisch talent en de rol van de Nederlandse Oudheidkundige Bond als netwerk voor deze eerste generatie kunsthistoricas. Ook keek zij naar de deelname van vrouwelijke kunsthistorici in de Frans- en Duitssprekende landen, omdat er met die landen contacten waren op het gebied van opleiding en beroepsuitoefening.

Acht beeldbepalende kunsthistoricas uit deze periode komen aan bod door middel van hun bio- en bibliografieën. Het gaat om vrouwen, geboren rond 1880, die als eersten professioneel in het nieuwe universitaire studievak kunstgeschiedenis hun weg zijn gegaan. Zij hadden bijvoorbeeld een loopbaan als kunsthistorisch schrijfsters (Hermine Marius en Elisabeth Korevaar-Hesseling), als museumdirectrices (Clara Engelen, Ida Peelen, Carla de Jonge en Jeanne de Loos- Haaxman) en als hoogleraar (Elisabeth Neurdenburg). De meesten van hen hadden colleges gelopen bij professor Willem Vogelsang aan de Rijksuniversiteit van Utrecht.

Promotor: prof.dr. H. van Dijk, Geschiedenis van industriële samenlevingen

Noot voor de pers
Promotie: vrijdag 12 september 2003
Tijd: 13.30 uur
Plaats: Senaatszaal, Woudestein
De handelseditie van dit proefschrift is verschenen bij Uitgeverij Verloren te Hilversum; ISBN 90 6550 766 3
Info: bij de afdeling Interne en Externe Betrekkingen, tel. (010) 408 1216/1777
e-mail: persberichten@daz.eur.nl

NB
Op zaterdag 13 september a.s. zullen in Museum Mesdag om 12.15 uur officieel de eerste exemplaren van de handelseditie van deze dissertatie worden overhandigd aan mr. C.H. Goekoop en Jeltje van Nieuwenhoven. Cees Goekoop, voormalig burgemeester van Leiden, is de kleinzoon van Johanna Goekoop-de Jongh, de eerste vrouwelijke doctor in de kunstgeschiedenis. Jeltje van Nieuwenhoven is voormalig bibliothecaresse van het Kunsthistorisch Instituut te Utrecht en lid van de PvdA-fractie in de Tweede Kamer. Museum Mesdag had al in 1928 een vrouwelijke directeur. Plaats: Museum Mesdag, Laan van Meerdervoort 7f, Den Haag