Wageningen Universiteit

Persbericht Wageningen Universiteit nr. 056, 10 september 2003

Oratie Prof. Bernd van der Meulen

Recht op voeding verkeert in juridische onzekerheid

Het recht op adequate voeding kan worden gezien als een individueel recht van de mens. Toch loopt dat recht ernstig gevaar - ook in Nederland - als de vrijemarktwerking een belemmering vormt voor de veiligheid van voedsel en de voedselzekerheid. Ook omgekeerd kan de veiligheid de garantie op voldoende voedsel en een vrije markt in de weg staan en is er tussen voedselzekerheid een onverzoenlijke spanning met de markt en de veiligheid. In zijn oratie Recht op adequate voeding: Levensmiddelenrecht tussen markt en mensenrechten schetst prof. Bernd van der Meulen op 11 september aan Wageningen Universiteit de dilemma's en twisten die hij op de korrel neemt in het nieuwe onderzoeksterrein van de leerstoel Recht en Bestuur.

In zijn oratie lanceert prof. Van der Meulen het Levensmiddelenrecht als nieuwe academische discipline in Nederland. Hij gaat daarbij in op drie kernpunten waar het in het levensmiddelenrecht om draait: Er dient voldoende voedsel te zijn, het moet veilig zijn en er dient een vrije handelsmarkt voor levensmiddelen te zijn.

Vrije markt
De opkomst van de huidige Europese Unie in 1957 met zes lidstaten waaronder Nederland, is het begin van een strijd om het loslaten van de neiging de eigen markt en de eigen ondernemingen te beschermen en om meer vertrouwen te stellen in de partnerlanden. Echter, de middelen die daarvoor werden gekozen zijn verouderd. Het is intussen onmogelijk geworden om voor alle levensmiddelen een receptwetgeving op te stellen, die bijvoorbeeld regelt dat chocolade zo mag heten indien er zeker 35 procent cacao in is verwerkt. Immers, bij invoering vanuit een andere lidstaat moet worden voorkomen dat het product wordt tegengehouden. Bij het tot stand komen van deze harmonisatie blijkt de rechter een sleutelrol te vervullen.

Veiligheid
Hoewel de volksgezondheid en individuele bescherming van burgers voor levensmiddelen reeds was geregeld in het verdrag van Maastricht in 1992, werkte de Britse BSE-crisis als katalysator om het veiligheidsbeginsel eenduidig vast te leggen in de General Food Law (de nieuwe basisverordening in het Europese levensmiddelenrecht). Veiligheid werd zo verheven tot een zorg die aan de markt voorbij dient te gaan. Prof. Van der Meulen merkt op dat het onderwerp veiligheid in het recht nog een impuls kan krijgen wanneer ooit het voorstel voor een grondwetherziening van kamerlid Rietkerk (ingediend 9 okt. 2001) wordt aangenomen. Het te introduceren artikel (22a) verklaart de veiligheid van allen die zich in Nederland bevinden tot zorg van de overheid. Dit opmerkelijke, doch publicitair weinig herkende voorstel, zou betekenen dat Nederland voedselveiligheid rekent tot de universele rechten van de mens.

Voedselzekerheid
Het recht van ieder mens op adequate voeding is door de VN uitdrukkelijk erkend. Maar zelfs in een land als Nederland is dat recht, ondanks zijn omvangrijke sociaal vangnet, in individuele gevallen in de praktijk niet altijd voor de rechter hard te maken. In het VN-Internationaal Verdrag inzake Sociale en Culturele Rechten is vermeld dat staten ernaar streven 'de voortbrenging, verduurzaming en verdeling van voedsel te verbeteren door volledige gebruikmaking van technische en wetenschappelijke kennis'. Dit lijkt in contrast te staan met het terughoudende EU-beleid ten aanzien van gentech-voedsel. De EU krijgt op dit punt harde verwijten van de VS. Volgens de VS zouden dreigende hongersnoden in Zambia en Zimbabwe met (Amerikaans) genetisch gemodificeerde maïs gelenigd kunnen worden als Europa zich anders zou opstellen. Een verwijt van mensenrechtenschending maken de VS Europa echter niet. Van der Meulen vermoedt dat dit komt omdat de VS zich verzetten tegen de mogelijkheid om een recht op voeding bij de rechter af te dwingen.

Er schuilt echter een ander addertje onder het gras. Voedselhulp met genetisch gemodificeerde maïs kan de ontvanger in een lastig parket brengen. Wanneer de ontvangers deze maïs als zaaigoed voor een volgend seizoen zouden gebruiken, kunnen zij daarmee patentrechten schenden, waardoor de ontvanger van hulp uiteindelijk het risico loopt door de patenthouder te worden aangepakt. Overheden die het recht op adequate voeding serieus nemen dienen zich daarom te vergewissen van de risico's van de mogelijkheden die biotechnologie biedt uit oogpunt van zowel voedselveiligheid als juridische veiligheid.

Prof.dr.mr. B.M.J. van der Meulen, (1960) studeerde aan de Vrije Universiteit. In 1993 promoveerde hij op een proefschrift over ordehandhaving. Hij doceerde staatsrecht en bestuursrecht aan verschillende universiteiten. In de praktijk heeft hij zijn sporen verdiend op het kantoor van de Landsadvocaat en bij de Nederlandse Mededingingsautoriteit. Het is zijn ambitie om met behoud van het goede dat door zijn voorgangers is opgebouwd aan de leerstoel Recht en Bestuur een geheel nieuwe en toch typisch Wageningse invulling te geven.