NIDI
WPRB
---
NIDI-Persbericht
embargo tot 11 september 2003 (15.00 uur)
WPRB-rapport houdt vinger aan de pols van de bevolking
---
Bevolkingsvraagstukken 2003
Het zevende rapport van het Werkverband Periodieke Rapportage Bevolkingsvraagstukken, het zogenoemde WPRB-rapport, geeft een actueel overzicht van de bevolkingsontwikkeling in Nederland, in Europa en op mondiaal niveau. Verder wordt ingegaan op de relatie tussen bevolkingsontwikkeling en bevolkingsbeleid. Deze keer besteedt het rapport speciale aandacht aan vraagstukken rond arbeid en zorg, waarbij Nederland centraal staat: werken en zorgen schuren op soms onaangename wijze tegen elkaar. In een vergrijzende samenleving leidt dit tot knelpunten.
Uit het WPRB-rapport blijkt dat zich de komende tijd in de bevolkingsomvang en -samenstelling belangrijke ontwikkelingen gaan voordoen. Zowel in de Derde Wereld, maar ook in Europa en in Nederland vinden veranderingen plaats die ingrijpende sociale en economische gevolgen zullen hebben. De westerse landen hebben te maken met veroudering en, zo dadelijk in vele landen, met een daling van de bevolkingsomvang. Europa loopt daarin voorop. In de ontwikkelingslanden hebben we het vooral over de immense bevolkingsgroei, maar ook daar begint enige vergrijzing op gang te komen. Daarnaast speelt in veel westerse landen immigratie een steeds grotere rol. Migratie zal de vergrijzing niet kunnen tegenhouden. Door internationale migratie worden samenlevingen gedifferentieerder.
Europese bevolkingen worden ouder en gaan krimpen
---
Inmiddels wonen er 6,2 miljard mensen op aarde en dat aantal zal de komende vijftig jaar verder toenemen tot circa 8,9 miljard. Na een eeuw van zeer hoge wereldbevolkingsgroei neemt het groeitempo nu geleidelijk af. De Europese bevolkingsgroei staat in schril contrast met de wereldbevolkingsgroei. In steeds meer Europese landen is de bevolkingsgroei al geheel of nagenoeg geheel tot stilstand gekomen. Het inwonertal van de Europese Unie (EU; 25 landen) komt rond 2015 tot een maximum van 457 miljoen inwoners. In 2050 wordt een inwonertal van 431 miljoen verwacht. Wanneer Turkije deel gaat uitmaken van de EU dan is dit land vanaf circa 2020 de EU-lidstaat met het grootste aantal inwoners (in 2050 wordt een inwonertal verwacht van 98 miljoen personen in Turkije en van 79 miljoen in Duitsland). Bevolkingsdaling in Nederland is pas na 2030 aan de orde.
Het kindertal per vrouw in Europa is relatief laag, maar er zijn aanwijzingen dat het diepste dal voorbij is en dat enige stijging voor Europa als geheel mag worden verwacht. Uitstel van kinderen krijgen leidt immers tot lage geboortecijfers maar er zijn nu landen waar het tempo van uitstel afzwakt (waaronder Spanje en Nederland). In Centraal- en Oost-Europa is het uitstelproces eigenlijk nog maar net begonnen. Een verhoging van het kindertal tot aan of boven het vervangingsniveau wordt door demografen echter nergens in Europa als een serieuze mogelijkheid gezien in de komende jaren.
De levensverwachting in de wereld en in Europa als geheel blijft stijgen, maar die in Afrika (aids) en Oost-Europa (vooral de hoge mannen- en zuigelingensterfte) blijven ronduit schrijnend. Wat sterfte betreft heeft Nederland weliswaar zijn positie in de kopploeg verloren maar zit nog in het peloton van landen dat daar direct op volgt.
Internationale migratie komt overal op aarde voor en kent vaak een grillig verloop. Helaas ontbreekt het nog steeds aan betrouwbare demografische documentatie van internationale migratie (inclusief vluchtelingen en asielzoekers). Wel is duidelijk dat West-Europa en de EU aantrekkelijke immigratiegebieden blijven met thans Duitsland, het Verenigd Koninkrijk, Italië, Spanje, Nederland en Zweden voorop. Europa wordt daardoor steeds multicultureler.
Vergrijzing begint een wereldwijd verschijnsel te worden (ook in Afrika is de vergrijzing begonnen) maar vooral in de westerse wereld, met Europa voorop, wordt de samenleving op de proef gesteld als het gaat om de numerieke relaties tussen de generaties. Internationale migratie is geen oplossing voor de vergrijzingsproblematiek. De Nederlandse vergrijzingstrends lopen achter op die in vele van de ons omringende landen.
Bevolkingskrimp en vergrijzing zijn twee verschillende demografische uitingen van hetzelfde verschijnsel (lage vruchtbaarheid). Daar waar de vruchtbaarheid sneller en/of dieper is gedaald (Oost- en Zuid-Europa) slaan krimp en vergrijzing heviger toe. Nederland neemt ook hier een tussenpositie in, hetgeen onder meer betekent dat onze samenleving kan leren van de ervaringen in landen die al sterker zijn vergrijsd en/of al sterker worden geconfronteerd met krimpregios.
contactpersonen: drs. N. van Nimwegen, NIDI (070-3565222); drs. G.C.N. Beets, NIDI (070-3565239)
Nederlandse bevolking is (nog) jong en groeit (nog) door
---
De bevolking van Europa veroudert: het kindertal is laag en de levensverwachting bijna overal hoog. Uit het laatste deel van de naoorlogse geboortegolf worden in Nederland momenteel relatief veel kinderen geboren (in absolute zin). Daardoor is de natuurlijke groei (geboorte minus sterfte) hier nog positief. Iets na 2035 wordt echter een maximale bevolkingsomvang verwacht van 17,7 miljoen inwoners; daarna gaat ook de Nederlandse bevolking licht krimpen. Tegen die tijd is Nederland behoorlijk vergrijsd (23% van de bevolking is dan 65-plusser tegen 14% nu) maar minder dan een groot aantal andere Europese landen.
Het gemiddeld kindertal is in Nederland weer iets aan het stijgen (1,72 in 2002). De levensverwachting bij de geboorte is bij mannen (thans 75,8 jaar) de laatste jaren sterker toegenomen dan voor vrouwen (thans 80,7 jaar).
Het aantal niet-westerse allochtonen is de laatste jaren sterk gestegen. Gemiddeld genomen zijn zij jonger dan de autochtonen. Het neerwaartse effect van hun aanwezigheid op de vergrijzing is echter bescheiden: als zij er niet waren geweest was de gemiddelde leeftijd van de bevolking van Nederland thans 39,6 jaar geweest tegen 38,4 in werkelijkheid. Kinderloosheid en laat kinderen krijgen is onder allochtonen betrekkelijk schaars. Wel krijgen vrouwen uit de tweede generatie minder kinderen dan hun moeders en bovendien krijgen zij hun kinderen ook iets later.
Ontgroening en vergrijzing doen zich voor in de kleine en middelgrote gemeenten. In de grootste gemeenten is veelal sprake van een tegenovergestelde tendens (vergroening en ontgrijzing).
Het aantal particuliere huishoudens stijgt sneller dan de bevolkingsomvang. Dat komt vooral door de gezinsverdunning en doordat het aantal alleenstaanden sterk toeneemt, terwijl ook de vergrijzing een rol speelt.
contactpersonen: drs. N. van Nimwegen, NIDI (070-3565222); drs. M.J. Garssen, CBS (070-3375788); drs. G.C.N. Beets, NIDI (070-3565239)]
Werken en zorg schuren steeds meer tegen elkaar
---
Werken en zorgen schuren op soms onaangename wijze tegen elkaar. In een vergrijzende samenleving leidt dit tot knelpunten. De wensen en mogelijkheden van burgers om het krijgen en opvoeden van kinderen, het actief zijn op de arbeidsmarkt en de zorg voor ouderen te combineren met nog tal van andere activiteiten, zoals vrije tijd, staan onder druk. De gezinsstress neemt toe. Spitsuurgezinnen zijn eerder regel dan uitzondering en het spitsuur thuis lijkt eerder langer dan korter te worden.
Spitsuurgezinnen: rennen en regelen
---
De arbeidsparticipatie van vrouwen was in Nederland laag, maar begon vanaf de jaren tachtig flink te stijgen. Het ruimer beschikbaar komen van kinderopvang speelde daarbij een rol. In de jaren negentig steeg de arbeidsparticipatie van vrouwen ruim twee keer zo snel als die voor mannen. Deze toename kwam vooral voor rekening van vrouwen met een gezin; sinds 1990 verdubbelde de arbeidsparticipatie van vrouwen met partner én minderjarige kinderen.
Vrouwen met kinderen hebben weliswaar veel vaker betaald werk, maar dit zijn doorgaans geen voltijdbanen. In ruim 60 procent van de gezinnen heeft de man een volledige en de vrouw een deeltijdbaan. Hoe de rollen ook zijn verdeeld, in gezinnen met (jonge) kinderen en werkende ouders is het meestal rennen, regelen en schipperen met de tijd. Deze spitsuurgezinnen worden flink belast en de dubbele belasting van de vrouw voert nog steeds de boventoon. Evenals bij het spitsuur in het verkeer, lijkt de gezinsspits eerder langer dan korter te worden. Twee ontwikkelingen spelen hierbij een rol. In de eerste plaats is het aannemelijk dat de stijging van de arbeidsmarktparticipatie van vrouwen doorzet. De druk van het werk op het gezin zal daardoor in de toekomst eerder toe- dan afnemen, waarmee de werkspits intensiever wordt. Wellicht gaan, ter compensatie, mannen wat minder werken, maar verwacht wordt dat dit effect slechts bescheiden zal zijn. In de tweede plaats kan de demografische ontwikkeling voor een grotere gezinsspits zorgen. In Nederland krijgen vrouwen hun eerste kind gemiddeld laat. Hierdoor is het aantal oudere ouders met jonge kinderen de laatste tijd sterk toegenomen en deze trend lijkt aan te houden. Vooral deze oudere ouders lopen het risico van een dubbele verzorgingstaak, namelijk die met betrekking tot de eigen kinderen én die gericht op de eigen ouders.
In 2002 waren er 1,9 miljoen gezinnen met minstens één kind jonger dan 18 jaar en van 200.000 van deze gezinnen was één van de ouders 50 jaar of ouder. Dat is anderhalf maal zoveel als in 1995, hetgeen aangeeft dat superspitsuurgezinnen met het risico van een dubbele verzorgingstaak een sterk opkomend fenomeen zijn.
contactpersonen: drs. N. van Nimwegen, NIDI (070-3565222); dr. J.J. Latten, CBS (070-3375232)
Kinderopvang en verlofregelingen
---
Voor de gezinsspits is kinderopvang belangrijk. Zon 1,5 miljoen kinderen (ruim de helft van alle 0-12 jarigen) maakte in 2001 gebruik van enige vorm van kinderopvang, formeel, informeel of onbetaald. De oppas is het populairst. Het aantal (formele) kinderopvangplaatsen vervijfvoudigde ruim: van 30.000 in 1990 tot 172.000 nu. Het aantal deelnemende kinderen (0-12 jaar) nam toe van 50.000 tot circa 300.000 (en van circa 35.000 tot 185.000 voor 0-3-jarigen). Toch is de dekkingsgraad (aantal kindplaatsen als percentage van totaal aantal kinderen) voor kinderen tot 4 jaar laag (13%) in internationaal opzicht (vergelijkbaar met Zuid-Europese landen, maar veel lager dan in Scandinavië en Noord-Amerika). Als kinderopvang goedkoper zou worden (bijvoorbeeld door het verlagen van de ouderbijdrage) dan neemt de arbeidsparticipatie toe; een dergelijke maatregel zou zichzelf min of meer terugverdienen door hogere belastingsinkomsten en lagere uitkeringsuitgaven, zo wijzen simulatieberekeningen uit.
Ook verlofregelingen zijn van belang en ondergebracht in de Wet Arbeid en Zorg. Met een betaald zwangerschapsverlof van 16 weken slaat ons land lang geen slecht figuur. Het ouderschapsverlof zit ingewikkeld in elkaar; een wettelijk recht op 13 weken onbetaald verlof is gerealiseerd; in een op de vier CAOs zijn bovenwettelijke afspraken over betaald ouderschapsverlof gemaakt. Het gebruik is echter laag, zeker in de marktsector (12%) die ongunstig afsteekt bij de publieke sector (49%). In de publieke sector wordt ruimhartiger doorbetaald voor ouderschapsverlof (tussen de 70 en 75% van het loon wordt hier doorbetaald). In internationaal opzicht is ons ouderschapsverlof vrij beperkt. Beter betaald ouderschapsverlof leidt tot lagere arbeidsparticipatie en (dus) tot minder belastingopbrengsten.
Voor betaald langdurig zorgverlof (en dat is er nog niet) bestaat een grote doelgroep van circa 1 miljoen mensen per jaar. Anders dan bij het ouderschapsverlof lijkt een financiële vergoeding geen rol te spelen bij het mogelijk opnemen ervan. Beter geregeld zorgverlof zou leiden tot een toename van informele zorg.
In het algemeen geldt dat betaald verlof tot een lagere arbeidsparticipatie leidt, maar het gaat hierbij natuurlijk niet om werk alleen. Dit soort verlof vergroot de keuzemogelijkheden van werknemer en leidt tot herverdeling van arbeid en zorg over mannen en vrouwen, over hoger en lager betaalden en over formele en informele zorg. In 2002 is een wetsvoorstel voor een betaald zorgverlof van maximaal 6 weken naar de Tweede Kamer gestuurd.
Het wachten is overigens op een integrale levensloopregeling die gedurende de hele levensloop tot een betere spreiding van werken en zorgen zou moeten leiden. Dit is nog steeds een van de beleidsvoornemens van het kabinet; ondersteuning van het sociale netwerk gedurende de gehele levensloop zou de zorgcapaciteit ten goede komen.
contactpersonen: mw. dr. H.J. Groenendijk, ministerie SZW (070-3334219) (regelingen); mw. mr. drs. J.G.M. Timmerhuis, CPB (070-3383477) (economische consequenties); drs. N. van Nimwegen, NIDI (070-3565222)
Vrijwel niemand wil langer doorwerken
---
Meer en langer doorwerken wordt door de overheid gestimuleerd. Oudere werknemers voelen hier niets voor: de wens tot vervroegd uittreden is bijna algemeen, en de praktijk wijst uit dat werken na de 60-jarige leeftijd een uitzondering is geworden. Werkgevers doen te weinig om ouderen te behouden.
In politiek en beleid gaat het tot nu toe vooral om het minder aantrekkelijk maken van vervroegde uittreding door het inperken van de (fiscale) mogelijkheden. Een nadrukkelijker inzetten op het aantrekkelijker maken van de keuzen om te blijven doorwerken is om twee redenen interessant: als compensatie voor het afknijpen van vroegtijdige vertrekoptie èn om te voorkomen dat ouderen via een andere route (ww, wao) de arbeidsmarkt verlaten.
Door een hogere arbeidsparticipatie komt onder meer de informele zorg die op vrijwillige basis binnen het eigen sociale netwerk wordt gegeven onder druk. Deze mantelzorg wordt voordal door vrouwen van middelbare leeftijd gegeven en is qua omvang 3 tot 4 maal omvangrijker dan bijvoorbeeld de formele thuiszorg. Mantelzorgers zijn nu al druk belast en door de trend van een hogere arbeidsparticipatie, ook van middelbare vrouwen, zal deze druk nog verder toenemen. Het aantal mantelzorgers beloopt nu 1,4 miljoen, veel meer dan het aantal formele zorgers. Ondanks krimpende familienetwerken blijven ouderen gelukkig nog steeds over een reservoir aan informele zorgers beschikken. Kinderen voelen zich moreel geroepen om hun ouders te verzorgen, maar verzetten zich tegen een formele plicht; deze zorgplicht ligt volgens hen bij de overheid.
In 1956 vormden de 65-plussers 8% van de bevolking. Als het criterium van 8% ooit als uitgangspunt was genomen voor de pensioengerechtigde leeftijd, zou deze thans op 72 jaar hebben gelegen.
contactpersonen: ir. H. van Solinge/dr/K. Henkens, NIDI (070-3565244/3565235) (arbeidsparticipatie); drs. C.S. van Praag, SCP (070-3407807) (informele zorg); drs. N. van Nimwegen, NIDI (070-3565222)
Bevolkingsbeleid
---
De mogelijkheden om demografische trends met gericht beleid te beïnvloeden zijn beperkt. Dit type bevolkingsbeleid is ethisch vaak omstreden en praktisch meestal onhaalbaar. "Kinderen zijn niet te koop" en migratie zal de vergrijzing niet oplossen. Het demografische landschap kan daarom beter als een gegeven worden beschouwd, en dat geldt ook voor de vergrijzing. Waar het wel om gaat, is de gevolgen van de bevolkingsontwikkeling zo goed mogelijk op te vangen. Dat lukte bij een jonge en sterk groeiende bevolking en dat zal ook mogelijk zijn bij een vergrijzende en zich geleidelijk stabiliserende bevolking.
Goed inzicht in de samenhang tussen bevolking, economie en maatschappij is daarvoor nodig, evenals goede toekomstscenarios waarin de verschillende beleidsmogelijkheden worden doorgerekend en onderbouwde keuzes kunnen worden gemaakt.
Er is geen aanleiding voor vergrijzingspaniek, maar struisvogelpolitiek is evenmin verstandig. Blijvend de vinger aan de pols houden van de demografische ontwikkeling is sowieso raadzaam.
contactpersonen: drs. N. van Nimwegen, NIDI (070-3565222); drs. G.C.N. Beets, NIDI (070-3565239)
Eenmaal in de drie jaar brengt het Werkverband Periodieke Rapportage Bevolkingsvraagstukken (WPRB) aan de regering verslag uit over actuele bevolkingsvraagstukken.
Op donderdag 11 september verschijnt het zevende WPRB-rapport Bevolkingsvraagstukken in Nederland anno 2003.
Het rapport wordt om 17.00 uur in Nieuwspoort aangeboden aan Minister Van der Hoeven van Onderwijs, Cultuur & Wetenschappen. Deze Minister is tevens belast met de coördinatie van de behandeling van bevolkingsvraagstukken in ons land.
Het rapport is deze keer vooral gewijd aan (beleids)vraagstukken rond arbeid en zorg.
Het WPRB staat onder leiding van het Nederlands Interdisciplinair Demografisch Instituut (NIDI) in Den Haag. Het Werkverband is verder samengesteld uit vertegenwoordigers van het Centraal Planbureau (CPB), het Ruimtelijk Planbureau (RPB), en het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP). Het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) treedt als adviserend lid op.
Vertegenwoordigers van de ministeries van Justitie, van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, van Verkeer en Waterstaat, en van Volksgezondheid, Welzijn en Sport zijn als waarnemers bij het WPRB betrokken.
Ook in een speciale uitgave van het maandblad DEMOS van het NIDI wordt in het september-nummer uitvoerig aandacht aan het WPRB-rapport besteed. DEMOS is ook te raadplegen via de website van het NIDI: www.nidi.nl/wprb
---
Organization Netherlands Interdisciplinary Demographic Institute
P.O. Box 11650
2502 AR The Hague
The Netherlands
E-mail: info@nidi.nl NIDI
---
Comments to: webmaster@nidi.nl
Copyright © 2003, NIDI, Netherlands Interdisciplinary Demographic Institute.
Last revision: 10 September 2003.