Ministerie van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer Postbus 90801
2509 LV Den Haag
der Staten-Generaal Anna van Hannoverstraat 4
Binnenhof 1a Telefoon (070) 333 44 44
Telefax (070) 333 40 33
2513 AA Den Haag
Uw brief Ons kenmerk
AV/IR/2003/70701
Onderwerp Datum
Wetsvoorstel gelijke behandeling op 8 september 2003
grond van leeftijd bij de arbeid
(28 170)
Op woensdag 3 september jongstleden vond met Uw Kamer de plenaire behandeling over
het wetsvoorstel Gelijke behandeling op grond van leeftijd bij arbeid, beroep en
beroepsonderwijs (28 170) plaats.
Tijdens dit plenaire debat heb ik Uw Kamer toegezegd om voorafgaand aan de voorziene
datum van stemming over dit wetsvoorstel, dinsdag 9 september aanstaande, informatie te
verschaffen over de volgende onderwerpen:
1. de overwegingen, die een rol hebben gespeeld, bij de totstandkoming van de
uitzondering voor de krijgsmacht in de kaderrichtlijn (richtlijn 2000/78/EG);
2. de keuzes die andere lidstaten met betrekking tot dit onderwerp hebben gemaakt,
eventueel voorzien met de overwegingen daarvoor. Dit gebeurt in de vorm van een
overzicht van de stand van zaken in andere lidstaten.
Tevens heb ik u toegezegd informatie te verschaffen die relevant is voor de vraag of de
krijgsmacht al dan niet ten principale onder deze wet moet vallen. Deze informatie zal de
Minister van Defensie u separaat doen toekomen.
Bijgaand bied ik U de toegezegde informatie over de eerste twee genoemde punten aan.
Overwegingen bij de totstandkoming van de richtlijn
Artikel 3, vierde lid van de kaderrichtlijn bepaalt het volgende: `De lidstaten kunnen
bepalen dat deze richtlijn, voorzover zij betrekking heeft op discriminatie op grond van
leeftijd en handicap, niet van toepassing is op de strijdkrachten'.
Ook overweging 19 bij de kaderrichtlijn gaat in op dit onderwerp. Deze luidt: `Opdat de
lidstaten de slagkracht van hun strijdkrachten kunnen handhaven, kunnen zij bovendien
---
vastleggen dat de bepalingen van deze richtlijn met betrekking tot handicap en leeftijd niet
van toepassing zijn op het geheel of een deel van de strijdkrachten. De lidstaten die hiervoor
kiezen, moeten het toepassingsgebied van deze afwijking definiëren'.
Uit deze overweging valt af te leiden dat de motivatie van de uitzondering is gelegen in het
voorkomen van een vermindering van de slagkracht van de strijdkrachten.
De Raad van de Europese Unie heeft besloten tot opname van artikel 3, vierde lid, vanwege
de bijzondere problemen die bepaalde lidstaten, met name het Verenigd Koninkrijk en
Ierland, verwachtten in het geval de richtlijn ook van toepassing zou worden op de
strijdkrachten. Hierbij zij opgemerkt dat voor de totstandkoming van deze richtlijn het
unanimiteitsvereiste gold, zoals opgenomen in artikel 13 van het Verdrag.
Keuzes van andere EU-lidstaten
In juni 2003 heeft de Europese Commissie mondeling een overzicht gegeven van de stand
van zaken van de implementatie van de kaderrichtlijn en de anti-rassendiscriminatierichtlijn
in de lidstaten, met de volgende inhoud:
Wat betreft het tempo van implementatie zijn de lidstaten te verdelen in drie categorieën:
· lidstaten die de implementatie grotendeels hebben afgerond (Frankrijk, België, Zweden);
· lidstaten die in een vergevorderd stadium zijn met de implementatie (o.m. Denemarken,
Ierland, Nederland, Finland en het Verenigd Koninkrijk);
· lidstaten die nog geen wetgeving ter implementatie van de richtlijnen hebben ingediend
(Duitsland, Griekenland, Luxemburg, Oostenrijk en Spanje).
Ten aanzien van de landen genoemd in de eerste twee categorieën, zij het volgende
opgemerkt.
· Frankrijk heeft de kaderrichtlijn geïmplementeerd in de Franse Code du Travail. Deze
wet bepaalt dat een verschil in behandeling op grond van leeftijd geen discriminatie
vormt indien het onderscheid objectief en redelijk is gerechtvaardigd door een legitiem
doel en passende en noodzakelijke middelen om dat doel te bereiken. De wet kent een
open systeem en bevat geen specifieke uitzonderingen voor leeftijd.
· België heeft de kaderrichtlijn geïmplementeerd in een voorstel voor een algemene
antidiscriminatiewet met betrekking tot een groot aantal gronden, waaronder leeftijd.
Deze wet kent een open systeem zonder specifieke uitzonderingen. België kent wel een
specifieke uitzondering voor de krijgsmacht, zij het dat deze niet is opgenomen in de
antidiscriminatiewet maar in de personeelsstatuten van de strijdkrachten. De reden voor
de uitzondering is gelegen in het karakter van de strijdkrachten.
· Zweden maakt voor de grond leeftijd gebruik van de mogelijkheid, die de kaderrichtlijn
biedt tot een verlengde implementatietermijn tot 2 december 2006 vanwege bijzondere
omstandigheden. In Zweden is nog geen beslissing genomen aangaande een mogelijke
uitzondering voor de krijgsmacht.
· Ook Denemarken zal naar verwachting gebruik maken van de verlengde
implementatietermijn voor de gronden leeftijd en handicap. Er is nog geen beslissing
genomen over de vraag of in de Deense implementatiewetgeving gebruik zal worden
gemaakt van de mogelijkheid tot uitzondering van de strijdkrachten.
· De Ierse Employment and Equality Act 1998 verbiedt discriminatie op een aantal
gronden waaronder leeftijd. De wet bevat een brede uitzondering voor de gronden leeftijd
en handicap ten behoeve van de strijdkrachten (Defence Forces, Gardai and Prison
---
Service). De uitzondering is opgenomen met het oog op operationele vereisten die gelden
voor de strijdkrachten.
· Op grond van de Finse Employment Contracts Act van 1 juni 2001 mag zonder gegronde
reden geen onderscheid op grond van leeftijd worden gemaakt. In deze wet is geen
uitzondering specifiek voor de krijgsmacht opgenomen.
· Het Verenigd Koninkrijk (VK) maakt gebruik van de verlengde implementatietermijn
voor de grond leeftijd. Het is de bedoeling dat nieuwe wetgeving met betrekking tot
leeftijdsdiscriminatie in 2006 in werking zal treden. Het Verenigd Koninkrijk heeft
aangegeven gebruik te zullen maken van de uitzondering, waarvoor de richtlijn de
mogelijkheid biedt.
· Van de lidstaten die nog geen wetgeving ter implementatie van de richtlijn hebben
ingediend, hebben Oostenrijk en Spanje eerder aangegeven dat zij een uitzondering
zullen opnemen voor de strijdkrachten.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
mr. A.J. de Geus