Vrije Universiteit Amsterdam

Informatie voor de pers. Vrije Universiteit Amsterdam. 03/09/2003


---

Leerlingen op school onderzoeksvaardigheden bijbrengen kan veel beter Docenten werken te weinig samen

Docenten van verschillende vakken op de middelbare school werken te weinig met elkaar samen om leerlingen onderzoeksvaardigheden aan te leren. Ze moeten weten welke vaardigheden hun collega"s met de leerlingen oefenen en hun praktische opdrachten op elkaar afstemmen. Leren onderzoeken is namelijk moeilijk in te delen in verschillende vakken en in lessen van vijftig minuten. Dat is, samen met onduidelijkheden en een hiaat in examenprogramma"s, een van de conclusies die Daphne Rijborz trekt in haar proefschrift Leren onderzoeken. Leerlijnen bij praktische opdrachten in de tweede fase in het profiel "Economie & Maatschappij", waarop ze maandag 8 september promoveert aan de Faculteit der Letteren van de VU.

In het nieuwe Nederlandse onderwijsprogramma voor de bovenbouw van havo en vwo verschuift het accent van het leren van kennis naar het leren van vaardigheden om kennis te verwerven. Onderzoeksvaardigheden aanleren is daarvan een belangrijk onderdeel. Hoe je leerlingen onderzoeksvaardigheden moet bijbrengen is nog onduidelijk. Rijborz geeft docenten in haar proefschrift richtlijnen.

De kern van verbeteringen zit in het meer samenwerken tussen docenten. "Onlangs stond nog een artikel in Trouw waarin een docent zegt dat docenten nog steeds allemaal in hun eigen klas het wiel uitvinden", zegt Rijborz. "Het grote probleem is dat leerlingen bij verschillende vakken leren onderzoeken, maar dat docenten niet kijken wie wanneer welke onderzoeksvaardigheden leert aan de leerlingen. Zo zag ik bijvoorbeeld dat een docent aardrijkskunde tegen zijn leerlingen zei dat ze de onderzoeksvragen niet zelf hoefden te formuleren omdat dat te moeilijk is, terwijl ze bij geschiedenis het formuleren van onderzoeksvragen al hadden behandeld."

Als docenten van elkaar weten welke onderzoeksvaardigheden ze in welke praktische opdrachten oefenen en welke moeilijkheidsgraad de opdrachten hebben, kunnen ze hun praktische opdrachten op elkaar afstemmen. Daarbij kun je zelfs denken aan vakoverstijgende opdrachten die leerlingen in een bepaalde onderzoeksperiode uitvoeren, aldus Rijborz.

(ZIE OMMEZIJDE)

De (onderwijs)geografe onderzocht leerlijnen bij praktische opdrachten van de vakken aardrijkskunde, economie en geschiedenis voor havo-leerlingen. Een leerlijn bij praktische opdrachten bestaat uit drie praktische opdrachten die toenemen in moeilijkheidsgraad op het gebied van het aantal onderzoeksvaardigheden dat leerlingen zelf uitvoeren en de mate waarin hun docent ze stuurt. Uit de resultaten van de praktische opdrachten en een toets van leerlingen op drie scholen (met verschillende leerlijnen) concludeert Rijborz dat leerlijnen nuttig zijn om de kwaliteit van onderzoek doen door leerlingen te verbeteren.

Het viel Rijborz op dat in het examenprogramma van de leerlingen wel vermeld staat welke onderzoeksvaardigheden leerlingen moeten beheersen, maar niet op welk niveau. De eisen in het programma zijn ook voor havo- en vwo-leerlingen gelijk. Terwijl elke docent weet dat havo-leerlingen op het gebied van onderzoek doen niet hetzelfde hoeft te produceren. Kortom: er is nog niet nagedacht over wat we nu verstaan onder een kwalitatief goed havo-onderzoek. Verwachtingen van docenten waren daardoor te hoog, zag Rijborz. "Zelfs promovendi hebben moeite met onderzoek doen, zo blijkt uit eerder onderzoek, wat kunnen we dan verwachten van havo-leerlingen? Ik merk dat nu ook in mijn huidige werk. Ik werk als docent op een hbo en daar moeten eerstejaars studenten, meestal afkomstig van de havo, een schrijfopdracht maken. Het niveau was vorig jaar zo laag dat we dit jaar workshops gaan geven om elementen uit te leggen die we verwacht hadden dat ze deze reeds zouden beheersen na de tweede fase."