Vrije Universiteit Amsterdam

Informatie voor de pers. Vrije Universiteit Amsterdam. 08/09/2003


---

Veelbelovend instituut levert een handig naslagwerk

Handleiding voor het behoud van archeologisch erfgoed

Een allesomvattend handboek is het nog niet, maar wel het meest praktische overzicht tot nu toe: de Handleiding fysiek behoud archeologisch erfgoed van prof. dr. Henk Kars, hoofd van het nieuwe instituut voor Geo-bioarcheologie aan de VU, en ir. Sander Smit van de Rijksdienst voor Oudheidkundig Bodemonderzoek (ROB) in Amersfoort. Maandag 8 september is de handleiding verschenen.

Sinds het Verdrag van Malta uit 1992 ben je als grondeigenaar verantwoordelijk voor het archeologische erfgoed in de bodem. Je kunt twee dingen doen met archeologische resten: opgraven of laten liggen en zorgen dat het ter plekke goed blijft. Het eerste kost eenmalig veel geld, het laatste, een methode die nog niet zo lang wordt toegepast, kost verspreid over meer tijd geld. Bijvoorbeeld doordat je bepaalde bodemcondities zoals vochtigheid of zuurgraad in stand moet houden. De ROB ziet erop toe dat eigenaren dat doen als ze niet voor opgraven kiezen, maar dat is soms lastig. Want de feitelijke voorwaarden waaraan het bodemmilieu moet voldoen om bepaalde overblijfselen te behouden, stonden tot nu toe nergens overzichtelijk op een rijtje. Dat wilden Kars en Smit veranderen met hun Nederlandstalige literatuuroverzicht, praktisch ingedeeld in de verschillende materialen die je in de grond aantreft, bijvoorbeeld glas, steen, aardewerk, metaal en organisch materiaal zoals hout, pollen en zaden.

Instituut voor Geo- en bioarcheologie

Sinds kort bestaat aan de Faculteit der Aard- en Levenswetenschappen het Instituut voor Geo- en bioarcheologie, met Kars aan het hoofd en inmiddels zo"n vijftien medewerkers. Enerzijds zoeken zij uit hoe Nederland er vroeger uitzag en hoe de mensen leefden. Binnenkort verschijnt bijvoorbeeld het proefschrift van Ineke Joosten over de ijzerproductie in het eerste millennium van onze jaartelling. Anderzijds onderzoeken ze hoe je archeologische vindplaatsen moet beheren. Actueel is bijvoorbeeld de studie die, met NWO-subsidie, het watermanagement als geheel in Nederland inventariseert en ook de gevolgen daarvan voor het archeologisch erfgoed vaststelt. Wat zouden de waterbassins die men nu overweegt te maken voor overtollig water betekenen voor de resten en sporen die onze voorouders achterlieten in

de bodem? Zo werkt Miranda Jans aan een proefschrift over het verval van archeologisch bot in de grond en inventariseert Martine van de Berg, ook weer met NWO-geld, wie waar en wanneer het Nederlandse grondwaterpeil meet, om de kwaliteit van het archeologisch erfgoed beter te kunnen monitoren.

Bij NWO loopt een stimuleringsprogramma voor het behoud van het bodemarchief. Twee promovendi van Kars doen binnen dat programma onderzoek naar de opsporing van archeologische vindplaatsen. Want de bekende hunebedden en grafheuvels vormen minder dan vijf procent van al het erfgoed. Door boringen, geochemische en geofysische methoden kun je inschatten of de bodem op een bepaalde plek resten zou kunnen bevatten of dat die door de heersende omstandigheden al vergaan zullen zijn. Het VU-instituut voor Geo- en bioarcheologie voert verder samen met de Wageningen Universiteit een nieuw NWO-project uit, dat tot doel heeft inzicht te krijgen in het behoud van macrobotanische resten, zoals zaden. Daarover is nog weinig bekend, en zij zijn wel belangrijk, omdat ze bijvoorbeeld kunnen vertellen wat mensen aten en of het milieu vroeger nat, droog, zoet of zout was.

Waarom toch zo veel aandacht voor archeologische vindplaatsen in Nederland? Vooral West-Nederland heeft samen met delen van Denemarken en Engeland de gunstigste conserveringsomstandigheden voor resten en sporen. Maar behalve ingrepen in de bodem door landbouw en vooral ook grote infrastructurele werken, bedreigen ook de te verwachten klimaatveranderingen met sterk wisselende hoeveelheden neerslag deze gunstige omstandigheden. Als we geen actie ondernemen, kunnen tweeduizend jaar oude resten in minder dan tien jaar tijd weggeoxideerd zijn.