Uitspraak Hoge Raad LJN-nummer: AF8259 Zaaknr: C02/001HR
Bron: Hoge Raad der Nederlanden 's-Gravenhage
Datum uitspraak: 5-09-2003
Datum publicatie: 5-09-2003
Soort zaak: civiel - civiel overig
Soort procedure: cassatie
5 september 2003
Eerste Kamer
Nr. C02/001HR
MD
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
---
gevestigd te ,
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. E. Grabandt,
t e g e n
---
gevestigd te ,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. R.S. Meijer.
1. Het geding in feitelijke instanties
Eiseres tot cassatie - verder te noemen: - heeft bij exploit
van 2 mei 1997 verweerster in cassatie - verder te noemen:
- gedagvaard voor de Rechtbank te Leeuwarden. Na
wijziging van eis heeft gevorderd:
1. voorwaardelijk de koopovereenkomsten tussen partijen in de periode
van 30 mei 1989 tot en met 22 december 1992 gesloten betreffende
stille tafelwijn, kwaliteitswijn en parelwijn, te vernietigen voor
zover het betreft de in deze koopovereenkomsten verdisconteerde
accijns;
2. subsidiair, voormelde koopovereenkomsten voorwaardelijk met
terugwerkende kracht tot het moment van sluiten daarvan gedeeltelijk
te ontbinden, voor zover het betreft de in deze koopovereenkomsten
verdisconteerde accijns;
3. voorwaardelijk voor recht te verklaren dat gehouden
is deze in voormelde koopovereenkomsten verdisconteerde accijns geheel
of gedeeltelijk terug te betalen aan ;
het hiervoor onder sub 1 en 2 onder de voorwaarde dat
recht op teruggave van de voormelde koopovereenkomsten verdisconteerde
accijns heeft.
heeft de vorderingen bestreden.
De Rechtbank heeft bij vonnis van 2 december 1998 alle vorderingen van
afgewezen.
Tegen dit vonnis heeft hoger beroep ingesteld bij het
Gerechtshof te Leeuwarden. In hoger beroep heeft haar
vordering gewijzigd en aldus gevorderd:
- te verklaren voor recht dat op grond van
onverschuldigde betaling gehouden is de accijns verdisconteerd in de
koopovereenkomsten gesloten tussen partijen in de periode van 30 mei
1989 tot en met 22 december 1992 met correctie van de einddatum met de
omloopsnelheid van de voorraad van , betreffende stille
tafelwijn, kwaliteitswijn (rode, witte en rosé) en parelwijn, geheel
of gedeeltelijk terug te betalen aan , onder de opschortende
voorwaarde dat aan teruggave van deze accijns toekomt;
- op grond van onverschuldigde betaling te veroordelen
tot voldoening aan van een bedrag van f 16.939,10 te
vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag met ingang van de
dag dat de appèldagvaarding in deze zaak is uitgebracht d.d. 1 maart
1999 tot aan de dag der algehele voldoening;
Indien het Hof bovenstaande vorderingen zou afwijzen, dan wel indien
ten aanzien van deze vorderingen niet-ontvankelijk mocht
worden geacht, heeft gevorderd:
- te vernietigen op grond van dwaling de koopovereenkomsten tussen
partijen in de periode van 30 mei 1989 tot en met 22 december 1992 met
correctie van de einddatum met de omloopsnelheid van de voorraad van
, betreffende stille tafelwijn, kwaliteitswijn (rode,
witte en rosé) en parelwijn, voor zover het betreft de in deze
koopovereenkomsten verdisconteerde accijns onder de opschortende
voorwaarde dat aan teruggave van deze accijns toekomt;
- althans subsidiair, de gevolgen van voormelde overeenkomsten ter
opheffing van dit nadeel te wijzigen in de zin van art. 6:230 lid 2
BW, waarbij zij voorstelt de verkoopprijs ten behoeve van te
verminderen met de in de koopovereenkomsten verdisconteerde accijns
onder de opschortende voorwaarde dat aan teruggave van
deze accijns toekomt;
- althans meer subsidiair voormelde koopovereenkomsten met
terugwerkende kracht tot het moment van sluiten daarvan gedeeltelijk
te ontbinden ex artikel 6:258 lid 1 BW, voor zover het betreft de in
deze koopovereenkomsten verdisconteerde accijns onder de opschortende
voorwaarde dat aan teruggave van deze accijns toekomt;
- althans nog meer subsidiair de gevolgen van voormelde
koopovereenkomsten te wijzigen in de zin van art. 6:258 lid 1 BW onder
de opschortende voorwaarde dat aan teruggave van deze
accijns toekomt;
- en te verklaren voor recht dat gehouden is de accijns
verdisconteerd in de koopovereenkomsten gesloten tussen partijen in de
periode van 30 mei 1989 tot en met 22 december 1992 met correctie van
de einddatum met de omloopsnelheid van de voorraad van ,
betreffende stille tafelwijn, kwaliteitswijn (rode, witte en rosé) en
parelwijn, geheel of gedeeltelijk terug te betalen aan ,
onder de opschortende voorwaarde dat aan teruggave van
deze accijns toekomt;
- en voorts te veroordelen tot voldoening aan
van een bedrag van f 16.939,10 te vermeerderen met de wettelijke rente
over dit bedrag met ingang van de dag dat de appèldagvaarding in deze
zaak is uitgebracht d.d. 1 maart 1999, tot aan de dag der algehele
voldoening.
heeft zich tegen deze eiswijziging verzet. Bij
tussenarrest van 15 december 1999 heeft het Hof het verzet ongegrond
verklaard.
Bij arrest van 12 september 2001 heeft het Hof het bestreden vonnis
bekrachtigd.
Het arrest van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het Hof heeft beroep in cassatie
ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt
daarvan deel uit.
heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal F.F. Langemeijer strekt tot
verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het middel
3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) heeft in de periode van 30 mei 1989 tot en met 22
december 1992 hoeveelheden stille tafelwijn, kwaliteitswijn en
parelwijn gekocht van de importeur . heeft
hiervoor facturen verzonden aan . Die heeft deze zonder
protest voldaan.
(ii) Op 23 september 1996 heeft de Tariefcommissie uitspraak gedaan in
een aantal samenhangende rechtszaken waarin, kort gezegd, werd beslist
dat over stille tafelwijnen, kwaliteitswijnen en parelwijnen welke in
Nederland zijn geïmporteerd vanuit lidstaten van de EG geen
wijnaccijns noch bijzondere accijns is verschuldigd.
(iii) heeft ten tijde van de import bezwaarschriften
ingediend tegen de heffing van accijns op de door haar uit lidstaten
van de EG geïmporteerde wijnen. Op grond van genoemde uitspraak van de
Tariefcommissie mag het ervoor worden gehouden dat bij
de import van deze wijnen betaalde accijnzen zal terugontvangen, voor
zover daartegen feitelijk bezwaar is gemaakt.
3.2 heeft na wijziging van eis gevorderd als hiervoor onder
1 is weergegeven.
De Rechtbank heeft de vorderingen van afgewezen.
In het door hem ingestelde hoger beroep heeft zijn vordering
wederom gewijzigd en wel als hiervoor onder 1 (eveneens) is
weergegeven.
Het Hof heeft het vonnis van de Rechtbank bekrachtigd.
3.3 In cassatie is nog slechts de (subsidiaire) stelling van
aan de orde, inhoudende dat de door haar met gesloten
overeenkomsten van koop en verkoop, voor zover daarin volgens haar,
, accijns is verdisconteerd, wegens dwaling moeten worden
vernietigd.
3.4 Onderdeel 1 kan wegens gemis aan feitelijk grondslag niet tot
cassatie leiden. Anders immers dan het onderdeel veronderstelt, heeft
het Hof bij de beoordeling van het beroep van op dwaling
niet tot uitgangspunt genomen dan dit slechts gegrond was op de
stelling dat accijns had voldaan.
3.5.1 Het Hof heeft in rov. 12 geoordeeld dat, mede gelet op de
omstandigheid dat de uitkomst van de in rov. 11 beschreven fiscale
procedure op voorhand kennelijk geenszins vaststond,
niet gehouden was om bij de onderhandelingen over de koop en de
verkoop van de wijn ervan melding te maken dat zij bezwaar zou maken
tegen de heffing van accijns bij invoer. Hieraan kan niet afdoen,
aldus het Hof, dat in haar prijscouranten vermeldde:
"Alle vermelde prijzen zijn per fles, in Nederlandse guldens, franco
uw adres, exclusief BTW, inclusief accijns." Het Hof heeft vervolgens
in rov. 13 (ook in zoverre) het door gedane beroep op
dwaling verworpen.
3.5.2 Het Hof is met zijn oordeel dat niet
ongevraagd over het maken van bezwaar tegen de heffing van accijns
behoefde in te lichten, kennelijk ervan uitgegaan dat in dezen zich
niet voordeed enige schending van de mededelingsplicht van art. 6:228
lid 1, onder b, BW, dat, voorzover hier van belang, overeenstemt met
het voor 1 januari 1992 geldende recht. Bij zijn oordeel heeft het Hof
betrokken de - op zichzelf juiste - vermelding in de prijscouranten
van dat de accijns reeds is voldaan en niet bovenop de
aangeboden prijs komt; het heeft voorts kennelijk en niet
onbegrijpelijk betekenis toegekend aan het feit dat beide partijen
professionele ondernemers zijn.
Dit oordeel geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting met
betrekking tot art. 6:228 BW. Het is ook niet onbegrijpelijk en
behoefde geen nadere motivering. De onderdelen 2 en 3 falen derhalve.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt in de kosten van het geding in cassatie, tot op
deze uitspraak aan de zijde van begroot op EUR 301,34
aan verschotten en EUR 1.365,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president P. Neleman als voorzitter
en de raadsheren J.B. Fleers, O. de Savornin Lohman, P.C. Kop, F.B.
Bakels, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer F.B. Bakels
op 5 september 2003.
*** Conclusie ***
C02/001HR
Mr. F.F. Langemeijer
Zitting 2 mei 2003
Conclusie inzake:
tegen
In dit geschil tussen een wijnhandelaar en een importeur gaat het in
cassatie om een beroep op dwaling met betrekking tot de
verschuldigheid van wijnaccijns.
1. De feiten en het procesverloop
1.1. In cassatie kan worden uitgegaan van het volgende(1):
1.1.1. Eiseres tot cassatie, , heeft in de periode van 30 mei
1989 t/m 22 december 1992 hoeveelheden stille tafelwijn,
kwaliteitswijn en parelwijn gekocht bij verweerster in cassatie, de
importeur . heeft hiervoor facturen
verzonden aan , die deze zonder protest heeft voldaan.
1.1.2. Op 23 september 1996 heeft de Tariefcommissie uitspraak gedaan
in een aantal samenhangende rechtszaken waarin, kort gezegd, werd
beslist dat over stille tafelwijnen, kwaliteitswijnen en parelwijnen
welke in Nederland zijn geïmporteerd vanuit lidstaten van de E.G. geen
wijnaccijns noch bijzondere accijns is verschuldigd.
1.1.3. heeft destijds (d.w.z. ten tijde van de import)
bezwaarschriften ingediend tegen de heffing van accijns op de door
haar uit lidstaten van de E.G. geïmporteerde wijnen. Op grond van
genoemde uitspraak van de Tariefcommissie mag het ervoor worden
gehouden dat de bij import van deze wijnen betaalde
accijnzen zal terugontvangen, voor zover daartegen feitelijk bezwaar
is gemaakt.
1.2. Tussen partijen is een geschil ontstaan over de vraag of
, wanneer deze de accijnzen zal terugontvangen van de
belastingdienst, gehouden is deze bedragen geheel of gedeeltelijk door
te geven aan .
1.3. Bij inleidende dagvaarding d.d. 2 mei 1997 heeft een
verklaring voor recht gevorderd, inhoudende dat , ingeval
deze een teruggaaf van accijnzen ontvangt met betrekking tot de door
haar aan verkochte wijnen, gehouden is die accijnzen geheel
of gedeeltelijk aan te voldoen. De vordering werd
aanvankelijk slechts gebaseerd op onverschuldigde betaling en
ongerechtvaardigde verrijking. Deze beide grondslagen zijn in het
stadium van cassatie niet langer aan de orde. Bij repliek heeft
de grondslag van de vordering uitgebreid met een beroep op
dwaling en voorwaardelijk de vernietiging van de desbetreffende
koopovereenkomsten gevorderd voor zover het betreft de hierin
verdisconteerde accijns. heeft in dit verband aangevoerd dat
- daartoe aangezet door een rondzendbrief d.d. 5
december 1989 van het Hoofdproduktschap voor akkerbouwprodukten -
stelselmatig bezwaarschriften heeft ingediend tegen de heffing van
accijns op wijnen uit lidstaten van de E.G. Volgens heeft
verzuimd hierover in te lichten. Zou
wel hierover hebben ingelicht, dan zou
naar haar zeggen niet onder dezelfde voorwaarden met
hebben gecontracteerd(2). Meer subsidiair heeft
voorwaardelijk gedeeltelijke ontbinding van de
koopovereenkomsten gevorderd op grond van onvoorziene omstandigheden
(art. 6:258 BW).
1.4. Bij vonnis van 2 december 1998 heeft de rechtbank te Leeuwarden
de vorderingen van afgewezen. Met betrekking tot de
grondslag dwaling overwoog de rechtbank dat de vordering "hooguit kan
worden aangemerkt als een dwaling die een uitsluitend toekomstige
omstandigheid betreft, zodat het niet uitmaakt of er nu wel of niet
sprake is van dwaling". De rechtbank verwees naar het tweede lid van
art. 6:228 BW (rov. 7.1). Met betrekking tot het beroep op onvoorziene
omstandigheden was de rechtbank van oordeel dat niet aan de vereisten
van art. 6:258 BW was voldaan.
1.5. heeft hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te
Leeuwarden en haar vordering wederom gewijzigd(3). Naast de
vernietiging van de koopovereenkomsten op grond van dwaling en de
verklaring voor recht vordert betaling van f 16.939,10.(4)
Het gerechtshof te Leeuwarden heeft op 12 september 2001 het vonnis
van de rechtbank bekrachtigd. Volgens het hof is er geen sprake van,
dat zélf de accijns heeft voldaan (rov. 9). Voor zover
bedoelt dat zij bereid was de door bedongen
prijs te betalen enkel omdat zij - door het volgens haar ten onrechte
zwijgen van - dwalend van mening was dat de wijn de door
bedongen waarde had in verband met het prijsverhogend
effect van accijns, is het hof van oordeel dat niet
gehouden was, bij de onderhandelingen er melding van te maken dat zij
bezwaar zou maken tegen de heffing van accijns (rov. 10-12).
1.6. heeft tijdig cassatieberoep ingesteld.
heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. Partijen hebben hun
standpunten schriftelijk laten toelichten, waarna zijdens
is gedupliceerd.
2. Bespreking van het cassatiemiddel
2.1. In cassatie is uitsluitend nog het beroep op dwaling aan de orde.
Aangezien stelt dat haar telkens vóór het
aangaan van de desbetreffende koopovereenkomst had behoren in te
lichten omtrent de door ingediende resp. in te dienen
bezwaarschriften tegen de heffing van accijns, heeft de gestelde
verzwijging gedeeltelijk vóór en gedeeltelijk ná 1 januari 1992
plaatsgevonden. In rov. 7 - 7.2 is de rechtbank uitgegaan van de
toepasselijkheid van art. 6:228 BW. Het hof heeft in het midden
gelaten of oud dan wel nieuw BW wordt toegepast. In het algemeen heeft
de nieuwe wet onmiddellijke werking (art. 68a ONBW). Een voordien
geldige rechtshandeling verliest niet haar geldigheid door de enkele
inwerkingtreding van de nieuwe wet (art. 79 ONBW). Dit laatste blijft
zonder gevolg in dit geval, omdat het oude recht op de voor dit
cassatieberoep relevante punten niet wezenlijk afwijkt van de regeling
van art. 6:228 BW.(5) In het hierna volgende wordt van het nieuwe
recht uitgegaan.
2.2. Over onderdeel 1 van het cassatiemiddel kan ik kort zijn. In rov.
9 overweegt het hof dat het voorbijgaat aan die stellingen van
, welke uitgaan van het onjuiste uitgangspunt dat
zélf accijns zou hebben betaald(6). Tegen deze beslissing wordt in
cassatie geen bezwaar gemaakt. In rov. 10 - 12 behandelt het hof voor
het overige het beroep op dwaling. In rov. 10 geeft het hof ervan
blijk dat het beroep van op dwaling berust op méér dan
alleen het uitgangspunt dat door accijns is voldaan. De
voorwaarde waaronder onderdeel 1 is ingediend ("Voor zover ..." enz.)
is niet vervuld. Deze klacht mist dus feitelijke grondslag.
2.3. Onderdeel 2 klaagt over het oordeel dat niet
verplicht was bij de onderhandelingen met over de
overeenkomsten van koop en verkoop van de wijnen er melding van te
maken dat zij, , telkens bezwaar had gemaakt of zou gaan
maken tegen de heffing van accijns. Volgens de klacht is de enkele (in
rov. 12 genoemde) omstandigheid dat de uitkomst van de (in rov. 11
genoemde) fiscale procedure op voorhand geenszins vaststond, niet
voldoende om 's hofs gevolgtrekking te dragen dat niet
verplicht was melding te maken van haar bezwaar tegen de heffing van
accijns. Het middelonderdeel herhaalt de stelling dat in
haar prijscouranten opgaf: "Alle vermelde prijzen zijn per fles, in
Nederlandse guldens, franco uw adres, exclusief BTW, inclusief
accijns".
2.4. Of op de verkoper een mededelingsplicht rust, valt niet in het
algemeen te zeggen(7). Art. 6:228, eerste lid onder b, BW bepaalt dat
een overeenkomst die tot stand is gekomen onder invloed van dwaling en
bij een juiste voorstelling van zaken niet zou zijn gesloten
vernietigbaar is indien de wederpartij in verband met hetgeen zij
omtrent de dwaling wist of behoorde te weten, de dwalende had behoren
in te lichten. In HR 10 april 1998, NJ 1998, 666 m.nt. WMK, waar het
ging om de verkoop van een huis met een gebrekkige fundering, werd
overwogen:
"Bij het beantwoorden van de vraag of een partij terzake van bepaalde
relevante gegevens naar de in het verkeer geldende opvattingen een
mededelingsplicht heeft, dan wel of hij die gegevens voor zich mag
houden omdat hij erop mag vertrouwen dat zijn wederpartij, die
gehouden is om binnen redelijke grenzen maatregelen te nemen om te
voorkomen dat hij onder de invloed van onjuiste veronderstellingen
zijn toestemming geeft, ter nakoming van deze verplichting een
onderzoek zal instellen en daardoor met meerbedoelde gegevens bekend
zal worden, moet niet alleen worden gelet op alle bijzonderheden van
het gegeven geval - die dan ook zo volledig en nauwkeurig mogelijk
behoren te worden vastgesteld -, maar ook en vooral daarop dat
voormelde regel juist ertoe strekt ook aan een onvoorzichtige koper
bescherming te bieden tegen de nadelige gevolgen van dwaling
veroorzaakt door het verzwijgen van relevante gegevens."(8)
Op zich is voorstelbaar dat een verkoper - ook ongevraagd - aan de
aspirant-koper mededeling behoort te doen van ingediende
bezwaarschriften of lopende procedures. Zo kan het bij koop en verkoop
van een woning bijv. nodig zijn dat de verkoper de aspirant-koper
waarschuwt dat de buurman een procedure heeft aangespannen over de
eigendomsgrens of dat de gemeente wegens bouwwerkzaamheden aan het
pand zonder bouwvergunning de toepassing van bestuursdwang heeft
aangekondigd. Een ander voorbeeld is het waarschuwen van de
aspirant-koper van de aandelen in een vennootschap voor bepaalde
schadeclaims of voor aanspraken van (ex-)werknemers(9). Trouwens, ook
zonder dat sprake is van een lopende procedure kan het nodig zijn dat
de verkoper de aspirant-koper mededeling doet over de juridische
status van het verkochte; bijv. inlichtingen over de geldende
voorschriften indien een minder deskundige aspirant-koper aan de
verkoper te kennen geeft dat hij het object voor een bepaald doel wil
gaan gebruiken, terwijl de voorschriften dat gebruik uitsluiten(10).
In deze voorbeelden gaat het telkens om een koper die minder krijgt
dan datgene waarop hij - onder invloed van de dwaling - meende te
mogen rekenen. In zulke gevallen spreekt de door de Hoge Raad genoemde
bescherming van de onvoorzichtige koper het meest tot de verbeelding:
de verkoper kan zelf wel bedenken dat de koper beschermd wil worden
tegen een niet ingecalculeerd nadeel.
2.5. Anders dan omzetbelasting, die een belasting op toegevoegde
waarde is en telkens wordt "doorgegeven" aan de opvolgende schakel in
de handelsketen totdat uiteindelijk de verbruiker is bereikt, wordt de
accijns éénmalig geheven(11). Wanneer als importeur van
de wijnen de verschuldigde accijns aan de belastingdienst heeft
betaald, zijn de opvolgende schakels in de handelsketen (zoals in dit
geval: de koper ) geen accijns meer verschuldigd: noch aan de
belastingdienst, noch aan de verkoper. kan - en zal
normaliter - bij het bepalen van de prijs die zij van een koper vraagt
rekening houden met het bedrag dat zij zelf als accijns moet afdragen.
Wanneer de verkoper aan een koper mededeelt dat hij, de verkoper,
accijns heeft betaald en deze mededeling achteraf onjuist blijkt te
zijn, loopt de koper niet het risico dat de belastingdienst alsnog bij
hem de accijns komt incasseren. In zoverre is er geen sprake van een
nadeel voor .
2.6. Hiermee is het geschil nog niet beslecht. Voor een beroep op de
in art. 6:228 BW vermelde vernietigingsgronden is immers niet vereist
dat degene die zich daarop beroept, door het aangaan van de
overeenkomst onder invloed van het wilsgebrek is benadeeld(12). Zo kan
een dwaling bijvoorbeeld betrekking hebben op de persoon van de
wederpartij of op een omstandigheid die geheel los staat van de door
de verkoper te leveren prestatie(13). Hijma heeft een viertal
vuistregels geformuleerd(14):
a. de wederpartij kent de juiste stand van zaken, althans mag geacht
worden die te kennen;
b. de wederpartij weet of moet weten dat het bewuste punt voor de
ander van gewicht is;
c. de wederpartij moet rekening houden met de mogelijkheid dat de
ander dwaalt.
Zijn deze vragen bevestigend beantwoord, dan geldt nog een vierde
maatstaf: de wederpartij behoort in de gegeven omstandigheden naar
verkeersopvattingen de ander uit de droom te helpen.
2.7. Het is niet onmiddellijk duidelijk hoe de motivering van het hof
in dit schema kan worden gezet. Art. 6:228, tweede lid, BW bepaalt dat
de vernietiging niet kan worden gegrond op een dwaling die een
uitsluitend toekomstige omstandigheid betreft of die in verband met de
aard van de overeenkomst, de in het verkeer geldende opvattingen of de
omstandigheden van het geval voor rekening van de dwalende behoort te
blijven. In de vakliteratuur wordt als voorbeeld van een uitsluitend
toekomstige omstandigheid genoemd: de dwaling van een aspirant-koper
die bij aankoop meende de zaak met winst te kunnen doorverkopen en die
in deze (toekomst-)verwachting teleurgesteld wordt(15). De rechtbank
heeft haar beslissing in de onderhavige zaak op deze regel gegrond.
Het hof spreekt niet over een uitsluitend toekomstige omstandigheid.
Dat aan de vuistregel onder a is voldaan, kan m.i. in dit stadium
worden verondersteld: wist uiteraard dat zij telkens
bezwaar tegen de heffing van accijns had gemaakt of zou maken. Het hof
spreekt zich niet uitdrukkelijk erover uit of aan de vuistregels onder
b en c is voldaan. In dit geding is in elk geval niet aangevoerd dat
aan de vraag heeft voorgelegd of accijns is
verschuldigd dan wel de vraag of bezwaar is gemaakt tegen de heffing
van accijns. Het hof is kennelijk van oordeel dat naar de in het
verkeer geldende opvattingen dan wel in verband met de omstandigheden
van het geval op niet de verplichting rustte om
ongevraagd in te lichten over de (ingediende of nog in te
dienen) bezwaren tegen de heffing van accijns.
2.8. Het standpunt van berust op de stelling dat zij als
aspirant-koper een gunstiger uitgangspositie in de onderhandelingen
zou hebben gehad indien zij zou hebben geweten dat de wederpartij
( ) bij het bepalen van haar vraagprijs een
onderhandelingsmarge had in de vorm van een reële kans op teruggaaf
van de door betaalde accijnzen. Ofschoon ik wil aannemen
dat , als zij dit van tevoren had geweten, de
koopovereenkomsten niet op dezelfde (prijs-)condities zou hebben
gesloten, noopte deze stelling het hof niet tot het honoreren van het
beroep op dwaling. Het bestreden oordeel sluit aan bij de leer, dat
een verkoper een aspirant-koper in het algemeen niet ongevraagd
behoeft in te lichten over omstandigheden die deze ertoe zouden kunnen
brengen een lagere prijs te bedingen. Uit de parlementaire
geschiedenis van art. 6:228 BW:
"Nodig is tevens dat de wederpartij op grond van hetgeen zij had
behoren te begrijpen, de dwalende uit de droom had moeten helpen. Dat
laatste zal men bijv. moeilijk kunnen eisen in het geval van dwaling
in de omstandigheid dat de door de dwalende bedongen tegenprestatie
elders goedkoper, in een betere vorm, op betere voorwaarden of met
minder ongemak is te verkrijgen."
Het is niet moeilijk voorbeelden te bedenken die, zo zij aan de
aspirant-koper bekend zouden zijn geweest, hem aanleiding zouden
hebben gegeven de overeenkomst niet of op gunstiger condities te
sluiten, maar waarin op de verkoper toch niet een spontane
mededelingsplicht rust: bijv. de omstandigheid dat de verkoper snel
zijn huis kwijt moet zien te raken omdat hij in een
echtscheidingsprocedure verwikkeld is of de omstandigheid dat de
verkoper de desbetreffende waren met een ongebruikelijke prijskorting
had ingekocht. Het onderhavige geval past in deze categorie. Het hof,
als rechter die over de feiten oordeelt, heeft zonder schending van
art. 6:228 BW kunnen oordelen dat niet
ongevraagd over de bezwaren tegen de heffing van accijns behoefde in
te lichten.
2.9. In de rechtspraak is enkele malen aanvaard dat op de wederpartij
een zwaardere mededelingsplicht rust teneinde de betrokkene voor
dwaling te behoeden. Te denken valt aan de voorlichtingsplicht van
banken jegens particulieren bij gelegenheid van het verstrekken van
een borgtocht of het sluiten van een vaststellingsovereenkomst(16).
Een handelstransactie als de onderhavige, waarbij niet is aangevoerd
dat er sprake is van een overwicht van een deskundige partij ten
opzichte van de onervaren wederpartij, kan daarmee niet op één lijn
worden gesteld.
2.10. Het middelonderdeel herhaalt het feit dat de prijscouranten van
een prijs inclusief accijns vermeldden. Onduidelijk is
of zich in feitelijke instanties mede heeft willen beroepen
op art. 6:228, lid 1 onder a, BW: "indien de dwaling te wijten is aan
een inlichting van de wederpartij enz."(17). Het hof heeft de
vermelding in de prijscouranten toch in zijn oordeel betrokken: zie
het slot van rov. 12. Het is m.i. noch in strijd met de wettelijke
dwalingsregeling noch onbegrijpelijk, dat het hof van oordeel is dat
de vermelding in de prijscouranten niet tot een ander oordeel behoefde
te leiden. In deze prijscouranten wordt immers niet méér gezegd dan
dat de accijns reeds is voldaan en (anders dan de eveneens vermelde
BTW) niet bovenop de geoffreerde prijs komt. Die informatie was
feitelijk juist: had immers de accijns voldaan. Voor
zover hiermee bedoelt te zeggen dat van deze correcte
vermelding tevens de suggestie uitgaat dat de accijns voor de import
van deze wijnen door de importeur definitief aan de belastingdienst
verschuldigd was en niet voor teruggaaf in aanmerking kwam, behoefde
de feitenrechter de door gewenste gevolgtrekking niet te
maken. De slotsom is dat onderdeel 2 niet tot cassatie leidt.
2.11. Onderdeel 3 klaagt over de aanvang van rov. 12, waar het hof
overweegt: "Mede gelet op de omstandigheid (enz.)". Volgens het
onderdeel is ontoelaatbaar onduidelijk op welke andere omstandigheden
dan de in rov. 12 genoemde, het hof zijn beslissing heeft gebaseerd.
2.12. M.i. is er geen sprake van een motiveringsgebrek. Het hof heeft
kennelijk bedoeld dat zelfs wanneer - in het voordeel van -
veronderstellenderwijs zou worden aangenomen dat op in
beginsel een mededelingsplicht rustte ten aanzien van de kans op
teruggaaf van accijns door de belastingdienst, voor het aannemen van
een dergelijke mededelingsplicht in ieder geval geen grond was in de
periode waarin de onderhavige koopovereenkomsten werden gesloten omdat
de uitkomst van de fiscale procedure toen nog te ongewis was. Waarop
de beslissing van het hof overigens berust kwam hiervoor bij de
bespreking van onderdeel 2 reeds aan de orde.
3. Conclusie
De conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden,
1 Zie rov. 1 van het bestreden arrest in verbinding met rov. 2.1 - 2.2
van het vonnis van de rechtbank. In rov. 2.3 noemt de rechtbank ook
nog een circulaire d.d. 6 december 1996 van de Centrale Vereniging van
Nederlandse Wijnhandelaren, waar onder de kop "Wie heeft recht op
teruggaaf?" wordt vermeld: "Afnemers van de wijnimporteur die de
accijns heeft voldaan hebben geen recht op terugbetaling. Evenmin
hebben zij civielrechtelijk recht op het "doorschuiven" van
terugbetaalde accijns, tenzij hierover contractueel een beding is
gemaakt."
2 CvR in eerste aanleg, blz. 1-2.
3 Het verzet van de tegen deze wijziging van eis werd
ongegrond verklaard bij incidenteel arrest van 15 december 1999.
4 Het geschatte bedrag van de teruggegeven of terug te geven
accijnzen. Zie MvG blz. 5 voor de berekening van het bedrag.
5 Vgl. HR 3 juni 1994, NJ 1997, 287 m.nt. CJHB, rov. 3.3, en losbl.
Verbintenissenrecht, aant. 9 op art. 6:228 BW (J. Hijma). Voor een
vergelijking van oud en nieuw recht op dit punt: Asser-Hartkamp II
(2001), nrs. 175-176 en 185-186.
6 Het hof doelt kennelijk op de stelling van in de
inleidende dagvaarding, dat "onverschuldigd accijnzen heeft
betaald"; zie ook CvR blz. 2 bovenaan. In dit stadium van het geding
staat vast dat degene is die de accijns heeft voldaan.
7 Dit klinkt als een dooddoener, maar is de - van realiteitszin
getuigende - uitkomst van wetenschappelijk onderzoek. Zie
Asser-Hartkamp 4-II (2001) nr. 186 en Asser-Hijma 5-I (2001) nr. 233,
met verdere verwijzingen aldaar.
8 In haar s.t. onder 10 heeft uitdrukkelijk naar dit arrest
verwezen.
9 Vgl. HR 16 juni 2000, NJ 2001, 559 m.nt. JH.
10 In de losbl. Verbintenissenrecht, aant. 90-92 en 98 op art. 6:228
BW (J. Hijma) worden voorbeelden genoemd.
11 Zie rov. 3, in cassatie onbestreden. De door het hof bedoelde Wet
op de accijns is de wet van 31 oktober 1991, Stb. 561. In de periode
voordien gold de Wet op de accijns van alcoholhoudende stoffen (wet
van 30 mei 1963, Stb. 240), die niet op een ander heffingssysteem
berustte. Voor een afgewezen beroep op dwaling bij BTW: HR 15 november
1996, NJ 1997, 160.
12 HR 19 januari 2001, NJ 2001, 159.
13 Asser-Hijma 5-I (2001), nr. 227-228, noemt een aantal
mogelijkheden.
14 Asser-Hijma 5-I (2001), nr. 233; zie ook losbl.
Verbintenissenrecht, aant. 84 op art. 6:228 BW (J. Hijma).
15 Asser-Hartkamp 4-II (2001), nr. 190.
16 HR 1 juni 1990, NJ 1991, 759 m.nt. CJHB; HR 29 september 1995, NJ
1998, 81 m.nt. CJHB.
17 De cassatiedupliek, blz. 1, gaat ervan uit dat door
hierop geen beroep is gedaan. In grief IX (blz. 16 MvG, bovenaan)
stelde onder meer dat in haar
prijsaanbiedingen is blijven vermelden dat haar prijzen inclusief
accijns waren: "Daarmee is de ontstane dwaling te wijten aan een
inlichting van ". Deze zinswending duidt op de rubriek
van lid 1 onder a. Onderaan blz. 16 MvG stelde echter: "Hier
is ofwel een geval van wederzijdse dwaling aan de orde, ofwel een
geval dat valt onder art. 6:228 lid 1 sub b B.W.".
Hoge Raad der Nederlanden