Uitspraak Hoge Raad LJN-nummer: AF8261 Zaaknr: C02/010HR
Bron: Hoge Raad der Nederlanden 's-Gravenhage
Datum uitspraak: 5-09-2003
Datum publicatie: 5-09-2003
Soort zaak: civiel - civiel overig
Soort procedure: cassatie
5 september 2003
Eerste Kamer
Nr. C02/010HR
MD
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
---
gevestigd te ,
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. T.H. Tanja-van den Broek,
t e g e n
---
wonende te ,
VERWEERDER in cassatie,
advocaat: mr. P.A. Ruig.
1. Het geding in feitelijke instanties
Verweerder in cassatie - verder te noemen: - heeft bij
exploiten van 26 oktober 1998 de naamloze vennootschap "De
Nederlandsche Luchtvaartpool N.V.", verzekeringsmaatschappij,
gevestigd te Amsterdam, hierna: NLP, en eiseres tot cassatie - verder
te noemen: - gedagvaard voor de Rechtbank te Amsterdam en
gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad voor zover de wet zulks
toelaat:
primair:
I.A. te verklaren voor recht dat de luchtvaartverzekering met
polisnummer 19.077.95 niet nietig is, althans dat NLP niet te goeder
trouw deze nietigheid kan inroepen;
I.B. NLP te veroordelen om aan alle (W.A.- en
casco-)schade te voldoen, nader op te maken bij staat, welke schade is
veroorzaakt door het vliegtuigongeval met het vliegtuig op 14 oktober
1995 op het vliegveld Midden-Zeeland;
I.C. NLP te veroordelen in de kosten van deze procedure;
subsidiair:
II.A. te veroordelen om aan te voldoen alle
(W.A.- en casco-)schade, nader op te maken bij staat, welke schade is
veroorzaakt door voormeld vliegtuigongeval;
II.B. te veroordelen in de kosten van de procedure.
NLP heeft de primaire en heeft de subsidiaire vordering
bestreden.
De Rechtbank heeft bij vonnis van 5 april 2000:
- niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tegen NLP
voor zover deze vordering betrekking heeft op de rechten die Horizon
Management aan de verzekeringsovereenkomst kan ontlenen;
- de vordering tegen NLP voor het overige afgewezen;
- veroordeeld in de kosten van het geding tegen NLP, tot
aan deze uitspraak aan haar zijde begroot op f 2.090,--, te
vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 19 april 2000 tot
aan de dag der algehele voldoening indien deze kosten niet binnen deze
termijn zijn voldaan;
- veroordeeld om aan te voldoen alle door hem
geleden en te lijden WA- en cascoschade, die is veroorzaakt door het
vliegtuigongeval op 14 oktober 1995, voor zover de in dit vonnis
genoemde polis tot dekking daarvan zou hebben geleid, nader op te
maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
- veroordeeld in de kosten van het geding tegen haar, tot
aan deze uitspraak aan de zijde van begroot op f
1.118,99;
- de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en
- het meer of anders gevorderde afgewezen.
Tegen dit vonnis heeft hoger beroep ingesteld bij het
Gerechtshof te Amsterdam. heeft incidenteel hoger beroep
ingesteld.
Bij arrest van 6 september 2001 heeft het Hof in het principaal en in
het incidenteel appel het vonnis waarvan beroep voor zover tussen
en gewezen vernietigd, doch uitsluitend voor
zover dit het dictum betreft en in zoverre opnieuw rechtdoende:
- veroordeeld om aan te voldoen alle (WA- en
casco-)schade, nader op te maken bij staat, welke is veroorzaakt door
het vliegongeval op 14 oktober 1995 op het vliegveld "Midden-Zeeland"
met het eenmotorig luchtvaartuig (Ruschmeyer), met registratie ;
- het vonnis waarvan beroep voor het overige, voor zover gewezen
tussen en , bekrachtigd;
- veroordeeld in de kosten van de procedure in hoger beroep,
aan de zijde van begroot de bedragen als in het arrest
omschreven, en
- dit arrest uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
Het arrest van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het Hof heeft beroep in cassatie
ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt
daarvan deel uit.
heeft geconcludeerd tot referte.
heeft de zaak doen toelichten door haar advocaat.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Strikwerda strekt tot
verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het middel
De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden.
Zulks behoeft, gezien artikel 81 RO, geen nadere motivering nu de
klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang
van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt in de kosten van het geding in cassatie, tot op
deze uitspraak aan de zijde van begroot op EUR 275,38 aan
verschotten en EUR 435,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president P. Neleman als voorzitter
en de raadsheren P.C. Kop en F.B. Bakels, en in het openbaar
uitgesproken door de raadsheer F.B. Bakels op 5 september 2003.
*** Conclusie ***
Rolnr. C02/010HR
Mr L. Strikwerda
Zt. 25 april 2003
conclusie inzake
tegen
Edelhoogachtbaar College,
1. Het gaat in deze zaak om de vraag of een assurantietussenpersoon
jegens zijn opdrachtgever, de verzekeringnemer, is tekortgeschoten in
de bemiddeling bij het afsluiten van een
luchtvaartverzekeringsovereenkomst. De zaak hangt samen met de zaak
rolnr. C02/009HR ( /NLP) waarin de Hoge Raad op 18 april
2003 uitspraak heeft gedaan.
2. De feiten waarvan in cassatie moet worden uitgegaan, treft men aan
in r.o. 1 onder a t/m e van het vonnis van de Rechtbank (zie r.o. 3
van het bestreden arrest van het Hof). Zij komen, voor zover thans van
belang, op het volgende neer.
(i) Op 10 augustus 1995 is door bemiddeling van thans eiseres tot
cassatie (hierna: ), die daarbij handelde in opdracht van
Horizon Management B.V. (hierna: Horizon), waarvan thans verweerder in
cassatie (hierna: ) directeur en enig aandeelhouder was,
een verzekeringsovereenkomst tot stand gekomen tussen Horizon en
Verzekeringsmaatschappij De Nederlandse Luchtvaartpool N.V. (hierna:
NLP), die daarbij mede handelde als gevolmachtigd agent van achttien
andere assuradeuren. Bij deze overeenkomst is een eenmotorig vliegtuig
van het type Ruschmeyer met registratie verzekerd tegen het
risico van verlies van en schade aan het vliegtuig (rubriek A),
alsmede aansprakelijkheid tegenover derden (rubriek B) en tegenover
passagiers (rubriek C).
(ii) Op 14 oktober 1995 is het vliegtuig op het vliegveld
Midden-Zeeland verongelukt. Bij het ongeluk is iemand om het leven
gekomen, iemand anders gewond geraakt en is schade toegebracht aan het
casco van het vliegtuig en aan zaken van derden. Ten tijde van het
ongeluk voerde onder leiding van een vlieginstructeur met
het vliegtuig een lesvlucht uit ter verkrijging van zijn vliegbrevet.
(iii) Bij brief van 2 mei 1997 aan de raadsman van heeft
NLP een beroep gedaan op de nietigheid van de verzekeringsovereenkomst
ex art. 251 K, zulks op de grond dat tegenover haar is verzwegen dat
niet over een vliegbrevet beschikte.
3. Bij dagvaardingen van 26 oktober 1998 heeft zowel NLP
als voor de Rechtbank te Amsterdam in rechte betrokken en
gevorderd - kort gezegd - primair een verklaring voor recht dat de
verzekeringsovereenkomst niet nietig is en NLP te veroordelen om aan
alle (WA en caso-) schade te voldoen, op te maken bij
staat, welke is veroorzaakt door voormeld vliegtuigongeval en,
subsidiair (voor het geval NLP "niet - of niet geheel - (aan) haar
verplichtingen uit de verzekeringsovereenkomst hoeft te voldoen"),
te veroordelen om aan alle (WA en casco-)schade
te voldoen, op te maken bij staat, welke is veroorzaakt door voormeld
vliegtuigongeval.
4. Aan de primaire (tegen NLP gerichte) vordering heeft
ten grondslag gelegd dat NLP zich ten onrechte beroept op de
nietigheid van de verzekeringsovereenkomst wegens verzwijging, althans
dat zij zich daarop niet te goeder trouw kan beroepen, nu
zowel door hem als door derden is geïnformeerd over het feit dat hij
nog niet over een vliegbrevet beschikte en aangenomen moet worden dat
deze wetenschap ter kennis van NLP heeft gebracht. Mocht
dit hebben verzuimd, dan mag van NLP als professionele
luchtvaartverzekeraar worden verlangd dat zij zich had vergewist van
de gegevens die kennelijk, gezien het vragenformulier dat zij pleegt
te hanteren, voor haar relevant zijn voor het sluiten van de
overeenkomst, aldus .
5. Aan de subsidiaire (tegen gerichte) vordering heeft
ten grondslag gelegd dat niet heeft gehandeld
zoals van een redelijk bekwaam en redelijk handelend beroepsbeoefenaar
mag worden verlangd en jegens hem toerekenbaar is tekortgeschoten
omdat , die ervan op de hoogte was dat geen
brevet had, elke onzekerheid of misverstand bij NLP hierover had
moeten uitsluiten.
6. Nadat NLP de primaire vordering en de subsidiaire
vordering had bestreden, heeft de Rechtbank bij vonnis van 5 april
2000 in zijn vordering tegen NLP niet-ontvankelijk
verklaard voor zover deze vordering betrekking heeft op de rechten die
Horizon aan de verzekeringsovereenkomst kan ontlenen en de vordering
tegen NLP voor het overige afgewezen. De vordering tegen
heeft de Rechtbank toegewezen.
7. Wat de vordering tegen betreft, overwoog de Rechtbank
onder meer dat de zorg die van een redelijk bekwaam en redelijk
handelende assurantietussenpersoon mag worden verwacht, meebrengt dat
hij aan de verzekeraar voldoende inlichtingen geeft om deze ervan te
weerhouden naderhand een beroep op art. 251 K te doen (r.o. 11). Dit
betekent, aldus de Rechtbank, dat indien de tussenpersoon niet over
voldoende gegevens beschikt of niet ervan uit mag gaan dat de gegevens
waarover hij beschikt, volledig en juist zijn, hij daarnaar bij zijn
cliënt dient te informeren voor zover die feiten van belang zijn voor
de beantwoording van vragen waarvan hij weet of behoort te weten dat
de verzekeraar die met betrekking tot het aangaan van de verzekering
stelt. Naar het oordeel van de Rechtbank heeft aan deze
zorgplicht niet voldaan (r.o. 12 en 13).
8. is van het vonnis van de Rechtbank, voor zover gewezen
tussen haar en , in hoger beroep gekomen bij het
Gerechtshof te Amsterdam. Ook is in hoger beroep gekomen
tegen het vonnis van de Rechtbank, voor zover gewezen tussen hem en
NLP.
9. In het hoger beroep van tegen NLP heeft het Hof bij
arrest van 6 september 2001 het vonnis van de Rechtbank, voor zover
gewezen tussen en NLP, bekrachtigd. Op het (principaal)
cassatieberoep van heeft de Hoge Raad bij genoemd arrest
van 18 april 2003 (rolnr. C02/009HR) het arrest van het Hof evenwel
vernietigd en het geding verwezen. De Hoge Raad overwoog op het
daartoe strekkende middelonderdeel dat - kort gezegd - het Hof ten
onrechte het beroep van NLP op nietigheid van de
verzekeringsovereenkomst wegens verzwijging gegrond heeft geoordeeld.
Voorts overwoog de Hoge Raad dat hij de zaak niet zelf kan afdoen
omdat alsnog het verweer van NLP moet worden beoordeeld dat de
onderhavige verzekeringsovereenkomst geen dekking bood tegen de
gevolgen van het ongeval; de Hoge Raad heeft de zaak daarom verwezen.
10. In het hoger beroep van tegen , welk hoger
beroep in het onderhavige cassatiegeding aan de orde is, heeft
vier grieven aangevoerd, terwijl in incidenteel
appel één grief heeft aangevoerd. Voor zover thans in cassatie van
belang keerde zich met grief I in het principaal appel tegen
het oordeel van de Rechtbank dat NLP zich terecht op nietigheid van de
verzekeringsovereenkomst heeft beroepen. Het Hof heeft deze grief
verworpen en heeft daartoe overwogen (r.o. 4.1):
"De procedure tussen en NLP is (...) geen rechtstreeks
onderwerp van geschil in de rechtsstrijd tussen partijen, zodat op de
overwegingen van de rechtbank die betrekking hebben op de relatie
/NLP in dit arrest niet wordt ingegaan. Gelijktijdig wordt
arrest gewezen in de zaak /NLP en in die zaak is door het
hof beslist dat NLP terecht een beroep op artikel 251 K heeft gedaan,
zodat die overeenkomst nietig is. Daarvan wordt in deze procedure
uitgegaan, zodat grief I geen doel treft."
Ook de overige grieven in het principaal appel faalden naar het
oordeel van het Hof. De in het incidenteel appel door
aangevoerde grief, gericht op het rechtzetten van een vergissing in
het dictum, achtte het Hof evenwel gegrond. Het Hof heeft daarom bij
arrest van 6 september 2001 het vonnis van de Rechtbank, voor zover
gewezen tussen en , met verbetering van het
dictum bekrachtigd.
11. is tegen het arrest van het Hof (tijdig) in cassatie
gekomen met een uit vier onderdelen opgebouwd middel.
heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de Hoge Raad.
12. Het middel neemt in al zijn onderdelen stelling tegen het oordeel
van het Hof - in r.o. 4.1 - met betrekking tot de door in
het principaal appel aangevoerde grief I.
13. Onderdeel 1 van het middel neemt tot uitgangspunt dat het Hof
heeft geoordeeld dat geen belang heeft bij de vraag of NLP
zich terecht op art. 251 K heeft beroepen. Het onderdeel betoogt dat
dit oordeel onjuist dan wel onbegrijpelijk is, aangezien - kort gezegd
- de vordering van tegen slechts voor
toewijzing vatbaar is indien in hoger beroep in de rechtsbetrekking
tussen en komt vast te staan dat NLP zich
terecht op nietigheid van de verzekeringsovereenkomst beroept.
14. Het onderdeel berust op een verkeerde lezing van het bestreden
arrest en moet daarom falen wegens gebrek aan feitelijke grondslag.
Het Hof heeft niet geoordeeld dat geen belang heeft bij de
vraag of NLP zich terecht op art. 251 K beroept, doch heeft slechts
beslist dat de overwegingen van de Rechtbank in de procedure tussen
en NLP geen rechtstreeks onderwerp van geschil zijn in de
rechtsstrijd tussen en zodat op die
overwegingen in het onderhavige hoger beroep niet kan worden ingegaan.
Het Hof heeft, kennelijk indachtig het subsidiaire karakter dat
aan zijn vordering tegen had meegegeven, ermee
volstaan te verwijzen naar het gelijktijdig gewezen arrest in de zaak
tussen en NLP waarin is beslist dat NLP terecht een
beroep op art. 251 K heeft gedaan en heeft deze beslissing tot
uitgangspunt genomen in de procedure tussen en .
15. Onderdeel 2 van het middel gaat uit van de veronderstelling dat 's
Hofs oordeel inzake grief I berust op de opvatting dat de uitspraak in
het hoger beroep tussen en NLP omtrent de vraag of NLP
zich terecht op art. 251 K beroept, gezag van gewijsde heeft jegens
. Volgens het onderdeel is deze opvatting van het Hof in
strijd met art. 67 Rv, aangezien immers geen partij is in de
rechtsstrijd tussen en NLP, zodat 's Hofs oordeel in de
zaak tussen en NLP jegens geen gezag van
gewijsde heeft.
16. Ook dit onderdeel strandt op gebrek aan feitelijke grondslag. Het
Hof heeft niet geoordeeld dat de uitspraak in het hoger beroep tussen
en NLP omtrent de vraag of NLP zich terecht op art. 251 K
beroept, gezag van gewijsde heeft jegens , doch heeft slechts
geoordeeld dat - zulks kennelijk in verband met het subsidiaire
karakter van de vordering van tegen - in de
onderhavige procedure als uitgangspunt wordt genomen dat in de zaak
tussen en NLP is beslist dat NLP terecht een beroep op
art. 251 K heeft gedaan.
17. Onderdeel 3 van het middel gaat uit van nog weer een andere
veronderstelling en neemt aan dat het Hof ervan is uitgegaan dat
het oordeel van de Rechtbank waartegen grief I zich richt
slechts had kunnen bestrijden door zich te voegen in het hoger beroep
van tegen NLP. Het onderdeel acht dit door het Hof
gekozen uitgangspunt onjuist omdat geen rechtsregel voorschrijft dat
de vraag of in de rechtsverhouding tussen en
ervan uitgegaan moet worden dat NLP zich terecht op nietigheid van de
overeenkomst heeft beroepen slechts beantwoord kan worden in een
procedure waarbij ook NLP partij is.
18. Het onderdeel mist, evenals onderdeel 1 en 2, feitelijke
grondslag. Over de vraag of en hoe het door de Rechtbank in
de procedure tussen en NLP uitgesproken oordeel dat NLP
zich terecht op art. 251 K heeft beroepen, kan aanvechten, heeft het
Hof zich niet uitgesproken. Het heeft slechts geoordeeld dat in de
onderhavige zaak als uitgangspunt heeft te gelden dat in de procedure
tussen en NLP is beslist dat NLP terecht een beroep op
art. 251 K heeft gedaan.
19. Onderdeel 4 van het middel is voorgesteld voor het geval de Hoge
Raad in het door ingestelde cassatieberoep het tussen
en NLP gewezen arrest van het Hof vernietigt en niet
langer uitgangspunt kan zijn dat NLP zich jegens terecht
op art. 251 K heeft beroepen en dat de verzekeringsovereenkomst nietig
is. In dat geval, zo betoogt het onderdeel, kan ook het arrest in de
onderhavige zaak niet in stand blijven.
20. Het onderdeel is tevergeefs voorgesteld. Zoals hierboven onder 9
is vermeld heeft de Hoge Raad bij arrest van 18 april 2003 het arrest
van het Hof in de zaak tussen en NLP vernietigd. De Hoge
Raad heeft de zaak niet zelf afgedaan, doch het geding verwezen omdat
naar zijn oordeel alsnog het verweer van NLP moet worden beoordeeld
dat de onderhavige verzekeringsovereenkomst geen dekking bood tegen de
gevolgen van het ongeval. Dit betekent dat in rechte nog niet is
vastgesteld dat de primaire (tegen NLP gerichte) vordering van
voor toewijzing in aanmerking komt, zodat nog onzeker is
of de voorwaarde waaronder de vordering tegen
heeft ingesteld (kort gezegd: afwijzing van de vordering tegen NLP) is
vervuld.
De conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden,
Hoge Raad der Nederlanden