Partij van de Arbeid
boundary="----------=_1062731741-16719-38"
Mime-Version: 1.0
Den Haag, 4 september 2003
Bijdrage van Ella Kalsbeek (PvdA) aan het Algemeen Overleg over jeugdcriminaliteit - d.d. 4 september 2003
Dit algemeen overleg is al te vaak uitgesteld en vindt aan de andere kant nu weer te vroeg plaats. Immers een belangrijk gegeven om deze nota goed te kunnen bespreken ontbreekt: de cijfers uit de begroting voor 2004.
Toch dit moment niet voorbij laten gaan. Er is ook zonder de cijfers al meer dan voldoende op te merken.
Allereerst dit: het actieprogramma 'Aanpak jeugdcriminaliteit 2003-2006' bevat veel goeds. Meer nog dan in de nota die aan het actieprogramma vooraf ging (de nota "Jeugd terecht" van minister Donner), wordt teruggegrepen op de nota 'Vasthoudend en effectief' over hetzelfde onderwerp. Dat dit mij verheugt, zal niemand verbazen.
Maar het is niet louter goeds wat het kabinet ons voorschotelt. Er zijn 2 heel belangrijke punten van kritiek:
1. Er wordt veel minder aandacht geschonken aan preventie dan in 'Vasthoudend en effectief'. Het schoolmaatschappelijk werk bijvoorbeeld is niet meer opgenomen. Over spijbelen kan ik geen concrete actie meer vinden. Contacten die met ouders gelegd moeten worden na een eerste politiecontact van een jongere, komen alleen terug is een paar pilots en dat hoeft dan pas in 2006 wat op te leveren! Het zijn maar een paar voorbeelden.
2. Het is temporisering troef. Veel lijkt opgeschreven onder het motto: papier is geduldig. Bijlage 1 bevat een overzicht en programmering van acties. Van de 58 genoemde acties is de "opleverdatum" pas in 2006 gepland! Dat is bijna de helft!! ( Neem de vijf daarbij die voor 2005 zijn gepland)
Voor de PvdA is een beleid gericht op jeugdcriminaliteit een beleid dat bestaat uit twee niet los te koppelen elementen: sanctioneren en nieuwe kansen bieden. Dat is een visie die betrokkenheid van anderen dan Justitie noodzakelijk maakt. En juist dat zijn vaak de ontbrekende schakels in deze kabinetsnota en het actieplan.
Waarmee overigens niet gezegd is, dat het qua sanctioneren allemaal top is. Ook daar zitten nog belangrijke leemtes. Ik kom er zo op terug.
"Resultaten tellen", vindt minister Donner. Terecht. Maar welke resultaten nu precies waar geteld worden, blijft ongewis. Daarvoor zijn de doelstellingen toch echt veel te vaag en vooral veel te onmeetbaar. Voor alle in bijlage 1 genoemde acties uit het actieplan kan de vraag gesteld worden: hoe gaan we dat meten? Ik wil daar heel graag een nadere toelichting van de minister op horen. Want tellen en meten wil de minister terecht niet vrijblijvend laten zijn: de budgetten zullen alleen worden vrijgegeven als de ketenpartners daadwerkelijk kunnen aangeven, dat ze geld hebben uitgegeven aan jeugd. Zo niet dan wordt het budget neerwaarts bijgesteld. Dat kan heel interessant worden! Wat betekent dat bijvoorbeeld voor het parket Haarlem waar het JIB-kantoor is gesloten? Terwijl de doelstelling van de minister van Justitie (12) is: meer JIB-kantoren! Wordt Haarlem nu gekort? Wat zou Haarlem eigen krijgen voor "jeugd"?
Dan een aantal concrete punten.
Het casusoverleg wordt / is landelijk ingevoerd. Wat voorheen "casusoverleg" heette, heet nu "justitieel casusoverleg". Een veelzeggende verschuiving. Ieder jongere die een strafbaar feit heeft gepleegd, wordt daar besproken. Prima. Vaste deelnemers zijn in ieder geval politie, O.M. en Raad voor de kinderbescherming. Maar de samenwerkingsverbanden die het beste werken zijn echter diegene die nog breder zijn. Een dat is geen wonder. Als een jongere een strafbaar feit pleegt, gebeurt dat nooit zomaar. Er zijn vrijwel altijd andere signalen geweest. Spijbelen bijvoorbeeld.
Of een probleem bij een jongeren nu naar buiten komt via een strafbaar feit, of op een andere manier, is in zekere zin toevallig. Wat niet toevallig hoort te zijn, is hoe hij vervolgens wordt geholpen met corrigeren. Straf zal vaak moeten, maar soms is hulp veel zinniger. Alleen een strafrechtelijke bril opzetten is ineffectief. Met name participatie van het bureau Keugdzorg (de jeugdreclassering maakt daar trouwens deel van uit) is dus van groot belang. Daarnaast moeten natuurlijk tal van andere functionarissen en organisaties, zoals de leerplichtambtenaar, Halt, enzvoort, geraadpleegd kunnen worden. Dat is nu allemaal nog onvoldoende uitgewerkt. Sterker: in de praktijk heeft men het idee,dat deze wijze van werken wordt tegengewerkt. Toch zou het heel goed passen in een lijn die ook in de wet op de jeugdzorg is uitgezet en waar het bureau Jeugdzorg wordt opgedragen meer outreachend te werken.
Die vroegtijdige signalering vindt minister Donner ook van groot belang, als het gaat om jeugdcriminaliteit. Vraag is dus nu heel concreet: deelt de minister de visie, dat jongeren in de problemen niet alleen strafrechtelijk moeten worden benaderd? En zo ja, wat doet hij er dan aan om dat te bereiken? En die vraag moet ook in financiële termen beantwoord worden, maar niet alleen. (Evt motie teneinde te bewerkstelligen dat in samenhang wordt aangegeven wat nu zo al aan welk deel van jeugdzorg en jeugdcriminaliteit wordt uitgegeven.) (Zie ook blz. 8 van het actieprogramma). Intenties zijn prima, maar de prangende vraag is: hoe gaat die betere samenwerking tussen bureau Jeugdzorg en de justitieketen nu zijn beslag krijgen? Zie YOT in U.K. en ook Ned. initiatieven in de grote steden. Donner doet juist het omgekeerde: hij plaatste schotten tussen reclassering en jeugdzorg)
Het actieprogramma noemt het belang van het onderkennen van risicofactoren. Spijbelen is zo'n erkende risicofactor, evenals schooluitval. Toch wordt daar in deze nota in het geheel niet op ingegaan. Natuurlijk is dit geen onderwijsnota, maar aangeven hoe men deze risicofactoren denkt te gaan verminderen, is toch wel het minste. Veel jongeren die met de politie in aanraking komen, zitten op het VMBO of zijn daar inmiddels afgehaakt. Dat moet toch een belangrijk gegeven zijn, als je jeugdcriminaliteit wilt voorkomen. Maar in het strategisch topberaad zit OCW niet eens!
Er was al een effectiviteittoets voorgesteld door Paars 2 op de ongelooflijke hoeveelheid projecten en projectjes. Die intentie wordt een klein jaar later nog eens herhaald, maar pas in 2005 hoeft dat wat op te leveren! Ondertussen worden projecten die al wel geëvalueerd zijn om zeep geholpen, hoewel ze succesvol zijn. Ik noem weer de out-reachende benadering die in een drietal plaatsen heeft plaats gevonden en waar er ten minste twee succesvol van waren. Antwoord van de minister heb ik nog niet gekregen. Overigens hoop ik, dat men m.b.t. de effectivieittoets niet stil heeft gezeten. Juist in tijden waarin het geld niet aan de bomen groeit, is het van het allergrootste belang dat het met het meeste effect wordt ingezet Graag dus meer inzicht
---
Wat overigens een erkend mankement in onze strafrechtelijke benadering van jongeren is, is het gebrek aan nazorg. Het onderzoek naar de wettelijke mogelijkheden van verplichte nazorg zal pas in 2004 afgerond worden. Neemt de minister dat echt voor zijn rekening? Ik weet - gegeven de voor handen zijnde kwaliteit - dat het departement van Justitie dit onderzoek echt in twee maanden gedaan kan hebben. Als men echt wil of moet kan het - zo durf ik te wedden - in twee weken. Maar dan moet er wel politieke druk opzitten!
Bij het inzetten van voorlopige hechtenis wordt een begin gemaakt met een dadergerichte i.p.v. een delictgerichte aanpak. Dat is heel goed. Vaak zijn delicten per keer te klein om jongeren meteen van de straat te halen. Het zijn echter bij veelplegers delicten in een bijna onoverzienbare hoeveelheid. Wie het gevaar van recidive bij de afweging om tot voorlopige hechtenis te komen betrekt, kan heel wat veelplegers van de straat houden. Doen dus!
Ik ben altijd erg voor schorsing van voorlopige hechtenis onder voorwaarden (de voorwaarde is dan bijv. het volgen van een gedragsveranderend programma en naar school gaan). Zeer effectief: meteen een "sanctie" en de rechter als stok achter de deur, als men zich niet aan de voorwaarden houdt. De praktijk is hier ook erg voor te porren. Juridisch is er wel wat geharrewar over. De minister lijkt nu op de lijn van de puristen te gaan volgen: eerst de wet aanpassen. Dat zou doodzonde zijn. Ik hoop dat ik de minister verkeerd begrijp.
In dat kader: uitbreiding van ITB-Criem pas als de effectiviteit is bewezen. Maar juist ITB-Criem is zo'n programma dat kan worden gebruikt bij schorsing voorlopige hechtenis! Er is zeer dringende behoefte aan. Nu kan men sommige jongeren uit een dadergroep dit programma wel opleggen en anderen uit diezelfde groep niet! Wat moeten nu die arme O.v.J's?
Dan is een al jaren bestaande ergernis, dat indien jongeren hun taakstraf niet (juist) uitvoeren, ze in de praktijk hun straf ontlopen, omdat de vervangende hechtenis niet wordt gevorderd of ten uitvoer wordt gelegd. Zeer eens met de minister om daar nu een eind aan te maken. Alleen: het aanscherpen van de OM-richtlijn zal daarvoor niet voldoende zijn! Het gaat natuurlijk ook en vooral om capaciteit: bij de rechter en in de jeugdgevangenissen. Kan de minister een overzicht geven van de mislukte taakstraffen en de zittingscapaciteit en sanctiecapaciteit die nodig zijn om al die mislukkingen alsnog het vervolg te geven dat nodig is?
Ten slotte vragen twee groepen bijzondere aandacht.
De jonge kinderen: vaak worden zij door broertjes of anderen op de uitkijk gezet of op patrouille gestuurd (in welke auto ligt waar een laptop). Hier geldt natuurlijk wel heel erg het oude adagium: jong geleerd is oud gedaan. Het is de vraag of we voldoende instrumenten hebben om deze jonge kinderen uit zo'n situatie te halen. Het strafrecht is wat mij betreft geen optie, maar wat kan wel? De stopreactie zal ook niet afdoende blijken. Een kind uit huis plaatsen gaat weer te ver. Misschien moet eens verkend worden hoe de ouders hier grondig en goed op aangesproken kunnen worden.
Tweede bijzondere groep is de Somalische jongeren. Zij zijn in "opkomst". Ik vraag me af of we wel voldoende van deze groep weten om adequaat in te kunnen grijpen. Als we niet uitkijken, wordt een hele gemeenschap meegezogen.
>
---
Tweede Kamer der Staten-Generaal
Aan dit bericht kunnen geen rechten worden ontleend.