Antwoorden op kamervragen van het kamerlid Tonkens over de mogelijke sluiting van peu-
terspeelzalen (2020314790).
1.
Hebt u kennisgenomen van het bericht dat mogelijk 40% van de peuterspeelzalen in de gro-
te steden moeten sluiten als gevolg van de bezuinigingen van dit kabinet, in het bijzonder op
de Melkert-banen?
1.
Ja
2.
Deelt u de verwachting dat 40% van de peuterspeelzalen moet sluiten? Zo neen, wat is dan
uw verwachting?
2.
Nee, ik deel die verwachting niet. Door het kabinet Balkenende I is een bezuiniging afge-
sproken op de gesubsidieerde arbeid. Om de ombuigingstaakstelling van gemeenten te reali-
seren is het nodig dat er in zijn totaliteit circa 8.000 ID-banen verdwijnen. Als die verminde-
ring van het aantal banen wordt gerealiseerd, kunnen gemeenten nog 45.500 ID-
medewerkers volledig blijven financieren. In het peuterspeelzaalwerk werken er in totaal
5.000 ID-medewerkers. Het is echter niet zo dat deze 5.000 banen allemaal moeten ver-
dwijnen. Het is aan de gemeenten om te bepalen hoe en waar men de bezuinigingen op ge-
subsidieerde arbeid invult. Gelet op de gemeentelijke verantwoordelijkheid om de doelstellin-
gen te realiseren die voor het VVE in het GOA-beleidskader 2002-2006 zijn opgenomen, ga
ik ervan uit dat gemeenten prioriteit zullen toekennen aan het voortbestaan van het peuter-
speelzaalwerk.
In het artikel wordt de nadruk gelegd op de gevolgen van de bezuinigingen op de ID-banen
voor het peuterspeelzaalwerk in de vier grote steden. Navraag bij de vier grote steden geeft
een gemengd beeld. De gemeenten Den Haag en Utrecht geven aan dat de bezuinigingen
geen of een zeer beperkt effect op het peuterspeelzaalwerk zullen hebben. De gemeente
Rotterdam geeft aan dat nog niet duidelijk is waar de bezuinigingen op de ID-banen gaan
doorwerken. In deze gemeente heeft zo'n 70% van de peuterspeelzalen twee reguliere leid-
sters per groep. In de overige 30% wordt de bezetting gevormd door één reguliere leidster
en één ID-medewerker per groep. Zolang nog niet duidelijk is hoe de bezuinigingen op de ID-
banen zullen landen, valt over de eventuele effecten voor het peuterspeelzaalwerk in Rotter-
dam nog niets te zeggen. De gemeente Amsterdam geeft het zelfde aan. Omdat nog niet
duidelijk is hoeveel ID-banen in het peuterspeelzaalwerk zullen verdwijnen, kan geen inschat-
ting gemaakt worden van de mogelijke effecten hiervan op het peuterspeelzaalwerk. De
effecten voor het peuterspeelzaalwerk in de vier grote steden zijn dus of nog onduidelijk of
minder sterk dan uit het krantenartikel kan worden opgemaakt. Ik verwacht dan ook niet dat
40% van de peuterspeelzalen zal moeten sluiten. Wat de effecten op landelijk niveau zullen
zijn is op dit moment nog niet duidelijk.
3.
Deelt u de mening dat peuterspeelzalen van groot belang zijn voor kinderen en ouders, in het
bijzonder voor kansarme en allochtone kinderen?
3.
Ja, ik deel deze mening. Dit heb ik ook verwoord in de brief die ik op 4 juli jongstleden
(kenmerk DBO-CBU-2387275) aan de vaste kamercommissie voor Welzijn heb gezonden. In
---
deze brief heb ik aangegeven dat ik belang hecht aan het peuterspeelzaalwerk als schakel in
de jeugdketen. Voorafgaand aan de basisschool biedt het aan peuters de mogelijkheid tot
ontwikkeling. Voor peuters die een ontwikkelingsachterstand dreigen op te lopen, biedt het
peuterspeelzaalwerk de mogelijkheid om deel te nemen aan een VVE-programma.
4.
Deelt u de mening dat een grootschalige sluiting van peuterspeelzalen daarom onacceptabel
is?
4.
Ik hecht groot belang aan het peuterspeelzaalwerk. De wijze waarop deze voorziening lokaal
wordt ingevuld is echter een gemeentelijke verantwoordelijkheid.
Zoals ik in antwoord op vraag 2 aangegeven heb, deel ik niet de verwachting dat de bezui-
nigingen op de ID-banen zullen leiden tot een grootschalige sluiting van peuterspeelzalen.
5.
Wat is uw visie op de toekomst van peuterspeelzalen in relatie tot kinderopvang en het on-
derwijs?
5.
Bij brief FEZ/BTA/2002/56157 van 1 november 2002 (de enveloppebrief OCW) en bij brief
VWS0201466 van 16 december 2002 is de Kamer een gebundelde reactie toegezegd op
een aantal in 2002 verschenen rapporten en adviezen. Het betreft een drietal adviezen over
VVE, een advies over tieneropvang, rapporten over brede school in voortgezet en het primair
onderwijs, het rapport van de Commissie Dagarrangementen en het eindrapport maart
2003 van de Stuurgroep Dagindeling. In deze reactie wordt ook ingegaan op de positie
van het peuterspeelzaalwerk in relatie tot de kinderopvang en het onderwijs.
6.
Bent u bereid om maatregelen te nemen om de sluiting van peuterspeelzalen te voorkomen?
Zo ja, welke? Zo neen, waarom niet?
6.
De gemeenten zijn zowel in bestuurlijke als financiële zin verantwoordelijk voor het peuter-
speelzaalwerk. Ook is het de verantwoordelijkheid van de gemeenten te beslissen hoe om te
gaan met de bezuinigingen op de ID-banen. Gelet op de gemeentelijke verantwoordelijkheid
om de doelstellingen te realiseren die voor het VVE in het GOA-beleidskader 2002-2006 zijn
opgenomen, ga ik ervan uit dat gemeenten prioriteit zullen toekennen aan het voortbestaan
van het peuterspeelzaalwerk.
---- --
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport