Ministerie van Buitenlandse Zaken

Aan de Voorzitter van de

TweedeKamerderStaten-Generaal

Binnenhof 4

Den Haag


- Verenigde Naties en Internationale Financiële Instellingen

Bezuidenhoutseweg 67

2594 AC Den Haag

Datum

3 september 2003

Behandeld

R.J. Sieben

Kenmerk


- DVF/IF-151/03

Telefoon


- 070 3485044

Blad


- 1/8

Fax


- 070 3484803

Bijlage(n)


- 1

E-Mail

rj.sieben@minbuza.nl

Betreft


- Beantwoording vragen van het lid Koendersover mogelijk misbruik van Wereldbankfondsen.

Zeer geachte Voorzitter,

Graag - bied ik u hierbij- , mede namens de Minister van Financiën, de antwoorden aan op de schriftelijke vragen gesteld door - het lid Koenders- over mogelijk misbruik van Wereldbankfondsen. Deze vragen werden ingezonden op - 5 augustus 2003 met kenmerk - 2020315660.


- De Minister voor Ontwikkelingssamenwerking,

A.M.A. van Ardenne-van der Hoeven

Antwoord van mevrouw Van Ardenne-van der Hoeven,minister voor Ontwikkelingssamenwerking, mede namens de heer Zalm, minister van Financiën, op vragen van het lid Koenders (PvdA) over mogelijk misbruik van Wereldbankfondsen

Vraag 1

Hoe beoordeelt u de berichten van het persbureau Bloomberg over misbruik van Wereldbankfondsen via Enron door middel van dubieuze betalingen aan Guatemalteekse zakenlieden? Welke analyse maakt u van het Amerikaanse Senaatsonderzoek terzake?

Antwoord

Het onderzoek van de Amerikaanse Senaat in deze zaak concentreert zich op de rol van Enron en niet op die van de Wereldbankgroep, i.c. de International Finance Corporation (IFC). In tegenstelling tot sommige aanvankelijke persberichten, worden in dit Senaatsonderzoek geen (mogelijke) onjuistheden vastgesteld die met IFC-fondsen zouden zijn begaan. Zie verder de beantwoording van vraag 2.

Vraag 2-

Kunt u de Nederlandse regering inzage geven in de $ 71 miljoen lening van de IFC ter financiering van het private energiebedrijf nabij Puerto Quetzal in Guatemala en de daaraan gekoppelde accountants- en controlerapporten.

Antwoord

De Senaatscommissie constateert dat Enron tussen 1993 en 1995 via de Puerto Quetzal Power Corporation betalingen heeft gedaan aan de Panamese onderneming Sun King Trading voor facilitering van de bouw van een op diesel gestookte, drijvende elektriciteitscentrale bij Puerto Quetzal, Guatemala. Enron heeft deze betalingen vervolgens ten onrechte als voor de belasting aftrekbare kosten (i.c. add-on fuel charges) bij de Amerikaanse belastingdienst gedeclareerd. De gewraakte betalingen betroffen een fee van 6% over de projectkosten. Enron heeft deze fee vervolgens afgekocht met een betaling ineens van $ 12 miljoen.

Voor de bouw van de elektriciteitscentrale bij Puerto Quetzal heeft IFC in 1993 een lening van $ 71 miljoen verstrekt aan de Puerto Quetzal Power Corporation. De IFC lening is in 2000 afbetaald en IFC noch een ander onderdeel van de Wereldbankgroep zijn sedertdien bij dit project betrokken. Van de lening is $ 20 miljoen afkomstig geweest uit middelen van de IFC en $ 51 miljoen uit middelen van derden, voor de verstrekking waarvan IFC bemiddeld heeft.

In het projectvoorstel op basis waarvan de lening is verstrekt, zijn de betalingen aan Sun King Trading opgenomen als ontwikkelingskosten van het project, een volstrekt gebruikelijke kostencategorie. IFC is zich indertijd dan ook niet bewust geweest van enigerlei onoorbare betaling en het rapport van het Finance Committee van de Amerikaanse Senaat suggereert op geen enkele wijze dat de IFC in dezen verwijtbaar gehandeld heeft. Het verwijt van het comité betreft uiteindelijk niet de betalingen op zich maar de wijze waarop Enron deze bij de Amerikaanse en Guatemalteekse belastingdienst heeft aangemeld.

De IFC heeft alle medewerking aan de Guatemalteekse autoriteiten toegezegd voor het verschaffen van verdere informatie over het onderhavige project.

Vraag 3

Hoe verhoudt deze transactie zich tot het door de Wereldbank nieuw geformuleerde beleid ten aanzien van anti-corruptie? Welke maatregelen kunnen nog worden genomen?

Antwoord

Het nieuwe anti-corruptiebeleid van de Bank heeft onder meer de mogelijkheden vergroot om, als uit onderzoek blijkt dat onregelmatigheden met Bankfondsen hebben plaatsgevonden, vervolgtransacties te blokkeren dan wel verstrekte leningen terug te vorderen. In dit geval is weliswaar sprake van dubieuze handelingen door Enron, maar niet van IFC.

Vraag 4

Hoe beoordeelt u de operationele gevolgen en consequenties van de huidige anti-corruptiepolitiek van de Wereldbank?

Antwoord

Deze worden positief beoordeeld in die zin dat door de Bank scherper wordt toegezien op juiste toepassing van de operationele regels waaronder mogelijk misbruik van fondsen door ontvangers (of staf zelf). Het Department of Institutional Integrity dat enkele jaren geleden is opgericht, onderzoekt ieder vermoeden van fraude of corruptie en bepaalt of, en zo ja, welke corrigerende of preventieve maatregelen genomen moeten worden.

Vraag 5

Wat zijn de precieze uitkomsten van het door u met de Wereldbank besproken mogelijke misbruik van Nederlandse fondsen voor onderwijsprojecten in Indonesië?

Antwoord

Hiertoe moge ik verwijzen naar mijn beantwoording op 29 augustus 2003 van vragen gesteld door het lid Karimi over de ontwikkelingsrelatie met Indonesië (TK 2020315540).

Vraag 6

Kunt u een analyse geven van het rapport van het Onafhankelijke Evaluatiepanel van het IMF ten aanzien van de valutacrises in Korea, Indonesië en Brazilië waarbij ingegaan wordt op de operationele gevolgen van de gemaakte fouten, de divergerende visie met de Wereldbank en de daaraan te verbinden conclusies, en de analyse die destijds door de Tweede Kamer over dit onderwerp werd gemaakt?

Antwoord

Het Onafhankelijk Evaluatiekantoor (IEO) constateert een aantal tekortkomingen in het beleid van het IMF voor en tijdens de kapitaalrekeningcrises in Korea, Indonesië en Brazilië. Deze zijn mede door voortschrijdend inzicht aan het licht gekomen. In de aanloop naar de crises heeft de IMF-surveillance van Korea en Indonesië een aantal belangrijke kwetsbaarheden in de financiële en bedrijvensector te laat onderkend, deels door een beperkte beschikbaarheid van economische gegevens. Maar zelfs wanneer deze kwetsbaarheden vroegtijdig werden geïdentificeerd, bleek het IMF niet effectief om de autoriteiten te overtuigen van de noodzaak tot passende beleidshervormingen. In reactie op de Azië-crisis schenkt het IMF in toenemende mate aandacht aan transparantie, bijvoorbeeld door het opstellen van datastandaarden en een beoordeling van de naleving daarvan alsook door aangescherpte publicatienormen. In het rapport wordt het Fonds aanbevolen verdergaande maatregelen te nemen op het gebied van transparantie, iets waarvoor Nederland al langere tijd pleit. Zoals neergelegd in nieuwe richtlijnen voor surveillance, heeft het IMF zich ook gecommitteerd om de houdbaarheid van wisselkoersregimes en de vereisten die deze stellen aan macro-economisch beleid voortaan scherper te beoordelen. Ook is afgesproken om als onderdeel van de reguliere consultaties vaker scenario-analyses uit te voeren met betrekking tot de houdbaarheid van schulden.

Ook de vormgeving van de programma's tijdens de crises kende een aantal lacunes. Ten eerste waren de macro-economische ramingen voor Korea en Indonesië te optimistisch, hetgeen samenhing met het gebrek aan aandacht voor balansonevenwichtigheden in de verschillenden sectoren. Ten tweede bevatten de programma's te veel condities, waardoor het ownership van de programma's in de crisislanden gering was. Tevens had een gedeelte van de condities betrekking op zaken die niet correspondeerden met het IMF-mandaat. Mede op aandringen van Nederland heeft het IMF hiertoe na de Azië-crisis een proces van stroomlijning van de conditionaliteit ingezet. Ten derde bleek gedurende de loop van de programma's de geplande budgettaire verkrapping te sterk te zijn in het licht van de tegenvallende economische groei. Dit werd overigens al tijdens de programma's ondervangen. Ook de monetaire verkrapping, die via een hogere rente beoogde de wisselkoersen op peil te houden, is vaak bekritiseerd. Het IEO stelt echter dat de ervaringen in de drie landen niet tot een eenduidige conclusie leiden over de (in)effectiviteit van dit beleid.

Het IEO constateert wrijvingen in de verhouding tussen IMF en Wereldbank in geval van de Koreaanse en Indonesische crises, met name als gevolg van een overlap van de mandaten op het gebied van de financiële sector. Tijdens de Braziliaanse crisis waren er geen moeilijkheden. Het IEO stelt dat meer duidelijkheid geschapen had kunnen worden over de rol van de Wereldbank in crisisprogramma's die werden gesteund door het IMF. Ondertussen heeft dit geleid tot een nauwe samenwerking tussen het Fonds en de Bank in 'Financial Sector Assessment Programs (FSAP)', waarin de financiële sector van een land wordt doorgelicht, mede aan de hand van stress-tests. Wat betreft de kritiek die de toenmalige hoofdeconoom van de Wereldbank Stiglitz in de pers geuit heeft op het IMF-beleid, wijst het IEO erop dat deze kritiek niet ter sprake is gebracht tijdens officiële bijeenkomsten van het IMF en de Wereldbank waarin de samenwerking besproken werd. De managementteams van beide instellingen hebben, mede in reactie op het onderhavige geval, de richtlijnen voor de operationele samenwerking tussen beide instellingen vernieuwd en herbevestigd. Overigens is de Nederlandse visie op de kritiek verwoord in een brief aan de Tweede Kamer.-

De analyse van het IEO en haar aanbevelingen op het gebied van surveillance komen in grote lijnen overeen met de analyse die door de Tweede Kamer gemaakt is van de Azië-crisis en van de daarop volgende hervormingen in de internationale financiële architectuur.- Wel mist Nederland in het IEO-rapport aandacht voor de financiële bijdrage van de particuliere sector aan crisisoplossing. Over de beleidsimplicaties van de aanbevelingen, en het Nederlandse standpunt ten aanzien hiervan zij ook verwezen naar de evaluatierapportage 'Het bevorderen van de stabiliteit van het internationale financiële en monetaire stelsel', die recentelijk naar de Tweede Kamer is gestuurd.-


- Minister van Financiën, Reactie op artikel van J. Stiglitz in the New Republic, Fin0000837, september 2000.


- Minister van Financiën, Notitie Internationale Financiële Architectuur, december 2001.


- Ministerie van Financiën, Het bevorderen van de stabiliteit van het internationale financiële en monetaire stelsel ­ een evaluatie van de Nederlandse inzet 1999-2003, Fin0300275, augustus 2003.


---