Ministerie van Financiën

De vaste commissie van Financiën

van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

t.a.v. mw. mr. E.C. Janssen

Postbus 20017

2500 EA 's-Gravenhage

Datum Uw brief Ons kenmerk (Kenmerk of datum)

1 september 16 juni 2003 WDB 2003-00258 U 2003

Onderwerp

Reactie op rapportage naar aan leiding van de (tweede) motie Rensema c.s.

Allereerst mijn oprechte verontschuldigingen voor de ernstige vertraging in de beantwoording van uw brieven van 26 juni 2002 en 16 juni jl. U verzocht in eerstgenoemde brief de toenmalige staatssecretaris nader in te gaan op het commentaar van de CDA, VVD, ChristenUnie en SGP fractie in de Eerste Kamer der Staten Generaal op de rapportage naar aanleiding van de motie Rensema c.s. (Kamerstukken I, 2001/2002, 27 466, nr. 287a). In uw rappelbrief van 16 juni jl. deed u mij een (tweede) gelijkluidend verzoek.

Met interesse heb ik kennis genomen van de visie van de leden van de fracties van het CDA en de VVD op de afschaffing van de bijzondere tarieven in het kader van de Belastingherziening 2001. Tot mijn spijt moet ik constateren dat de door de toenmalige staatssecretaris Bos in de rapportage aangevoerde argumentatie deze leden niet heeft kunnen overtuigen. Voornoemde argumenten zijn ook uitgebreid aan de orde gekomen gedurende de parlementaire behandeling van de Wet IB 2001 en de Veegwet Wet IB 2001. Ik onderschrijf deze argumenten en betreur het dan ook dat mijn ambtsvoorgangers deze leden niet van deze zienswijze heeft kunnen overtuigen. Een verdere uitwisseling van standpunten op dit punt lijkt op dit moment dan ook helaas niet meer erg vruchtbaar.

In ditzelfde kader wordt door de fracties van het CDA en de VVD gerefereerd aan de inflatiecomponent in de door de ondernemer gerealiseerde boekwinsten. Het Nederlandse fiscale stelsel laat zich echter kenmerken door zijn nominalistische karakter, hetgeen betekent dat met de inflatie geen rekening wordt gehouden. Iedere euro wordt tegen de nominale waarde in de heffing betrokken. Ik onderken wel dat een belastingplichtige die zijn IB-onderneming overdraagt of beëindigt, door de piek in de winst ook wordt geconfronteerd met een piek in de door hem of haar te betalen belasting. Dit heeft dan ook uw aandacht evenals de mijne. Het gezamenlijke belang is mijns inziens in het algemeen te herleiden tot het streven naar een redelijke en zo min mogelijk belemmerende fiscale behandeling van bedrijfsoverdrachten en (in het verlengde hiervan) bedrijfsbeëindigingen. Het lijkt dan ook verstandig deze discussie in dit kader te bezien. Hoewel uiteindelijk de directe aanleiding was gelegen in de motie Van Vroonhoven-Kok (Kamerstukken II, 2002/2003, 28 607 en 28 608, nr. 49), hebben de opmerkingen van de leden van de fracties van het CDA en de VVD in de brief van 26 juni 2002 en het commentaar van de Raad voor het Zelfstandig Ondernemerschap (hierna: RZO) voor mijn ambtsvoorganger een bepalende rol gespeeld bij het besluit van ambtsvoorganger om onderzoek te doen naar eventuele knelpunten in de fiscale behandeling van bedrijfsoverdrachten. Dit onderzoek is begin dit jaar gestart.

Vooruitlopend op het rapport ga ik door middel van deze brief in op 1) de door de leden van de CDA en VVD fracties (en de RZO) veronderstelde belastingheffing met terugwerkende kracht over voor 1 januari 2001 aangekochte onroerende zaken en 2) de budgettaire consequentie van de herinvoering van bijzondere tarieven waarnaar de leden van de fracties van het CDA, de ChristenUnie en de SGP vragen.

1) Terugwerkende kracht

De leden van de fracties van het CDA en de VVD geven aan dat de stille reserves die zijn toe te rekenen aan de periode voor 1 januari 2001, na afschaffing van de bijzondere tarieven ook worden belast tegen het nu geldende progressieve tarief. Deze leden menen dat het vorenstaande gevoeld zal worden als belastingheffing met terugwerkende kracht over een lange reeks van jaren. Een splitsing naar tarief in de tijd, zoals wordt voorgesteld, is niet in overeenstemming met het systeem van de Wet IB 2001. Een stille reserve in onroerende zaken wordt pas in de heffing betrokken op het moment dat de winst, die op basis van het goedkoopmansgebruik wordt bepaald, wordt gerealiseerd. Heffing vindt dan plaats tegen het dan geldende tarief. Een tariefsverlaging leidt immers ook niet tot een splitsing naar de waardestijging waarover het oude hogere tarief nog van toepassing is en een waardestijging waarover het nieuwe lagere tarief van toepassing is. Bovendien zal een splitsing naar tarief ook zeer moeilijk te maken zijn met betrekking tot het hoog bijzondere tarief aangezien het vaste percentage van 45 pas bestaat sinds 1 januari 1990. Voor die tijd was er sprake van een variabel tarief afhankelijk van het belastbare inkomen over verschillende jaren, berekening van het van jaar tot jaar fluctuerende bijzondere tarief is erg complex en de hiervoor relevante gegevens zullen moeilijk, zoniet helemaal niet meer te achterhalen zijn.

2) Budgettaire consequentie herinvoering

De budgettaire consequentie van herinvoering van de bijzondere tarieven waarnaar de leden van de fractie van het CDA, de ChristenUnie en de SGP vragen, is afhankelijk van de hoogte van het eventueel van toepassing zijnde bijzondere tarief. In de Miljoenennota 2002 (bijlage 5) worden de realisatiecijfers gegeven van de bijzondere tarieven in 2000. Voor wat betreft het hoog bijzondere tarief bedraagt de budgettaire derving ¤ 136 miljoen per jaar en voor het laag bijzondere tarief ¤ 54 miljoen. Wat in totaal een budgettaire derving betekent van ¤ 190 miljoen op jaarbasis. De kosten van herinvoering van de bijzondere tarieven zullen in dezelfde orde van grootte liggen indien de nieuw in te voeren bijzondere tarieven in ongeveer dezelfde verhouding staan tot het huidige toptarief als de onder de Wet op de inkomstenbelasting 1964 bestaande bijzondere tarieven zich verhielden tot het toenmalige toptarief.

Het onderzoek naar mogelijke knelpunten in de fiscale behandeling van bedrijfsoverdrachten, waaraan ik hiervoor refereerde, verkeert inmiddels in de afrondende fase, ik streef ernaar de rapportage op korte termijn aan u toe te zenden.

Ik vertrouw erop u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd.

De Staatssecretaris van Financiën,

mr. drs. J.G. Wijn