Ministerie van Justitie

Persbericht

Antwoorden op kamervragen prinses Margarita
1 september 2003

Hierbij bied ik u aan, mede namens de Minister-President, Minister van Algemene Zaken, en mijn ambtgenoot van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, de antwoorden op de vragen die zijn gesteld door de leden van uw commissie naar aanleiding van de brief van de Minister-President van 23 april 2003 (Kamerstukken 28 811, nr. 8).

De Minister van Justitie,

Vraag 1

Kan het kabinet uiteenzetten waarom de Landsadvocaat bij zijn notitie niet de vraag heeft betrokken of in de zaak van H.K.H. Prinses Margarita de Bourbon de Parme en de heer De Roy van Zuydewijn sprake was van onrechtmatig handelen van de zijde van de overheid, i.c. het Kabinet van de Koningin?

Antwoord op vraag 1

Aan de Landsadvocaat is gevraagd een notitie te schrijven over de vraag of, indien zou moeten worden aangenomen dat de directeur van het Kabinet van de Koningin in strijd met de WIV 1987 zou hebben gehandeld, daarmee een bevoegdheid respectievelijk verplichting zou bestaan tot het doen van aangifte van een strafbaar feit en voorts aan te geven welke rechtspositionele vragen daarbij zouden spelen. De Landsadvocaat heeft in zijn notitie, uitgaande van de veronderstelling dat in strijd met de WIV 1987 zou zijn gehandeld, in het kader van de vraag of aangifte zou moeten worden gedaan, onderzocht of het onrechtmatig handelen, dat voor hem in de vraagstelling een gegeven vormde, ook als een strafbaar feit zou moeten worden aangemerkt.

Vraag 2

Wat is er de reden van dat de Landsadvocaat in zijn notitie wel heeft aangegeven welke verschillende juridische aspecten aan de orde zouden kunnen komen, indien sprake zou zijn van onrechtmatig handelen van de directeur van het Kabinet van de Koningin?

Antwoord op vraag 2

Dit was een gevolg van de aan de Landsadvocaat gestelde vraag.

Vraag 3

Welke juridische aspecten heeft de Landsadvocaat in zijn notitie aangegeven die aan de orde zouden kunnen zijn bij een onrechtmatige handeling van de directeur van het Kabinet van de Koningin?

Antwoord op vraag 3

De notitie beschrijft de voorwaarden die moeten zijn vervuld om van een strafbaar feit te kunnen spreken, als uitgangspunt voor een bespreking van de vraag of voor ambtenaren een plicht of bevoegdheid bestaat tot het doen van aangifte en de rechtspositionele vragen die na een eventuele aangifte zouden spelen.

Vraag 4

Hoe verhoudt volgens het kabinet het begrip 'ambtsmisdrijf' zich tot het begrip 'onrechtmatig handelen'? Heeft de Landsadvocaat in zijn notitie de mogelijkheid besproken dat sprake zou zijn van het plegen van een ambtsmisdrijf?

Antwoord op vraag 4

Onrechtmatig handelen is elk handelen of nalaten dat indruist tegen het recht, publiek recht (te onderscheiden in strafrecht, staatsrecht en bestuursrecht) en privaatrecht. Ambtsmisdrijven behoren tot het domein van het strafrecht. Zoals hierboven beschreven heeft de Landsadvocaat in zijn notitie de voorwaarden besproken die moeten zijn vervuld om van een strafbaar feit te kunnen spreken.

Vraag 5

Wat is er de reden van dat de notitie van de Landsadvocaat en de inhoud ervan noch in de brief van de minister-president van 10 maart jl. aan de Tweede Kamer (Kamerstuk 28811, nr.1), noch in het Tweede Kamerdebat van 12 maart jl. zijn gememoreerd? Kan hieruit worden afgeleid dat de notitie van de Landsadvocaat geen informatie bevat die volgens het kabinet relevant was voor de brief aan en het debat met de Tweede Kamer?

Antwoord op vraag 5

Bij de voorbereiding van stukken, bestemd voor de Tweede Kamer, zoals de brief van 10 maart 2003, worden vanzelfsprekend de nodige brieven, nota.s, notities, memo.s en concepten vervaardigd, ambtelijk en in dit geval ook door de Landsadvocaat. Deze stukken worden niet aan de Kamer gezonden, maar vormen intern materiaal voor de vervaardiging van het stuk zoals dat naar de Kamer gaat. Daar komt in dit geval nog bij dat de onderhavige notitie was geschreven met het oog op te ondernemen acties voor het geval er aanleiding zou zijn geweest aangifte te doen van strafbare feiten. Zoals bekend meende het kabinet dat daartoe geen aanleiding bestond. Daarom oordeelde het kabinet inderdaad dat de notitie voor de brief van 10 maart 2003 en voor het debat met de Tweede Kamer

niet van belang was.

Vraag 6

Is het correct dat, zoals prinses H.K.H. Prinses Margarita de Bourbon de Parme en de heer De Roy van Zuydewijn de Tweede Kamer hebben meegedeeld, de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties weigert het rapport van de toenmalige medewerker van de Binnenlandse Veiligheidsdienst betreffende het dossier van de heer De Roy van Zuydewijn bij de sociale dienst, aan hem zelf te verstrekken? Zo ja, wat is hiervan de reden?

Antwoord op vraag 6

Het klopt dat de minister van BZK bij beschikking van 15 april 2003, kenmerk 1981733/01, geweigerd heeft een afschrift te verstrekken van het rapport, dat een ambtenaar van de toenmalige BVD heeft opgesteld naar aanleiding van de inzage, die deze ambtenaar omstreeks 2 februari 2000 heeft gekregen in het dossier over de heer De Roy van Zuydewijn bij de sociale dienst van de gemeente Amsterdam. Voor de motivering van deze weigering verwijs ik u naar de meegezonden kopie van deze beschikking.

Inmiddels is namens de heer De Roy van Zuydewijn bezwaar aangetekend tegen deze beschikking.

Vraag 7

Is het correct dat, zoals H.K.H. Prinses Margarita de Bourbon de Parme en de heer De Roy van Zuydewijn de Tweede Kamer hebben meegedeeld, de Landsadvocaat niet schriftelijk heeft bevestigd dat het verkeer per telefoon, fax, e-mail en post tussen H.K.H. Prinses Margarita de Bourbon de Parme en de heer De Roy van Zuydewijn enerzijds en hun advocaten anderzijds ongestoord kan plaatsvinden? Zo ja, wat is hiervan de reden?

Antwoord op vraag 7

Inderdaad heeft de Landsadvocaat zo.n schriftelijke bevestiging niet gegeven. In een confrère-brief aan mr. Nicolaï wees hij er desgevraagd op dat de AIVD nooit antwoord kan en mag geven op de concrete vraag van een burger in een lopende zaak of hij of zij voorwerp van een onderzoek van de AIVD vormt en/of bijzondere middelen ten aanzien van hem of haar worden ingezet, omdat dat de veiligheid van de Staat in gevaar zou kunnen brengen. Voorts wees hij op het gewogen systeem van informatierechten voor burgers dat de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2002 kent. Wel heeft hij tot uitdrukking gebracht dat het enkele feit dat mr. Nicolaï en zijn collega de belangen van prinses Margarita en haar echtgenoot behartigden in ieder geval geen aanleiding vormde voor

onderzoek en dus evenmin voor de inzet van bijzondere middelen.

Vraag 8

Kan het kabinet aangeven hoever de uitvoering van de motie van het lid Kalsbeek c.s. (Kamerstuk 28811, nr. 6) over de ministeriële verantwoordelijkheid voor het Kabinet van de Koningin gevorderd is? Wanneer wordt de Tweede Kamer hierover geïnformeerd?

Antwoord op vraag 8

De desbetreffende notitie zal naar verwachting onderdeel uitmaken van de begrotingsstukken die de Kamer op de derde dinsdag van september ontvangt.

Vraag 9

Waarom kwalificeert het kabinet het handelen in de zaak van de onderzoeken betreffende de heer De Roy van Zuydewijn als 'rechtmatig', terwijl in het Kamerdebat van 12 maart jl., en in de daaraan voorafgaande brief (Kamerstuk 28811, nr.1) dat handelen 'te billijken' wordt genoemd?

Antwoord op vraag 9

In de brief van 10 maart 2003 werd uiteengezet waarom de onderzoeken van BVD en DKDB rechtmatig waren, in het licht van de geldende wet- en regelgeving. Die rechtmatigheid betrof zowel de aanleiding voor het onderzoek als de wijze waarop het onderzoek werd uitgevoerd. De kwalificatie 'te billijken' gebruikte het kabinet in zijn brief van 10 maart voor de beleidsmatige beoordeling van de afweging die de directeur van het Kabinet van de Koningin maakte. Hierbij zij verwezen naar de brief van de Minister van Justitie aan uw Kamer van heden over de afhandeling van de strafrechtelijke aangifte van prinses Margarita en haar echtgenoot.