Ministerie van Justitie


http://www.justitie.nl

MIN JUST: Eenmalige regeling vreemdelingen

Postadres: Postbus 20301, 2500 EH Den Haag

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer
der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA Den Haag

Bezoekadres
Schedeldoekshaven 100
2511 EX Den Haag
Telefoon (070) 3 70 79 11
Fax (070) 3 70 79 72
www.justitie.nl

Onderdeel Directie Vreemdelingenbeleid
Datum 29 augustus 2003
Ons kenmerk 5235205/03/DVB
Onderwerp Eenmalige regeling volgend uit het Hoofdlijnenakkoord

In het Hoofdlijnenakkoord is opgenomen dat het kabinet een regeling zal vaststellen waarmee een verblijfsstatus wordt gegeven aan een beperkte, nader af te bakenen groep asielzoekers, die vanwege inactiviteit van de overheid langer dan vijf jaar in één asielprocedure zijn. Als voorwaarden worden daarbij geformuleerd dat aan hen niet op voorhand de tijdelijkheid van verblijf is meegedeeld en dat aanzuigende werking en nieuwe procedures in verband met de definitie van de groep worden vermeden. Tot slot is in het Hoofdlijnenakkoord aangegeven dat de vast te stellen regeling mijn inherente afwijkingsbevoegdheid niet aantast.

Voordat ik inga op de wijze waarop het kabinet uitvoering zal geven aan dit onderdeel van het Hoofdlijnenakkoord, wil ik kort terugblikken op hetgeen in de vorige kabinetsperiode met uw Kamer is besproken over dit onderwerp. Daarbij zal ik ingaan op de behandeling van de zogenoemde '14-1 brieven' en de door mijn ambtsvoorganger gedane toezegging in het kader van de herbeoordeling van gevallen, aangedragen door het comité Stari Most.

Voorgeschiedenis
Al geruime tijd wordt er gesproken over het vinden van een oplossing voor de maatschappelijk breed gevoelde problematiek rond asielzoekers die reeds lange tijd in Nederland verblijven. Ik heb geconstateerd dat daarbij niet altijd een onderscheid wordt gemaakt tussen asielzoekers die zich nog in een asielprocedure bevinden enerzijds en uitgeprocedeerden anderzijds.
Eén van de momenten die in dit kader van belang is om te noemen, betreft de landelijke protestmanifestatie van de Vereniging Vluchtelingenwerk Nederland op 14 januari van dit jaar. Mijn ambtsvoorganger heeft toen gememoreerd dat hij beschikt over een inherente afwijkingsbevoegdheid, met gebruikmaking waarvan wellicht voor een aantal schrijnende gevallen een oplossing kan worden gevonden. Deze uitspraak is door velen opgevat als een oproep om per brief kwesties voor te leggen die zich voor toepassing van de inherente afwijkingsbevoegdheid zouden lenen (hierna kortweg '14-1 brieven' genoemd).

Een andere relevante situatie is de aandacht die Stari Most, een politiek-humanitaire actiegroep, heeft gevraagd voor een bepaalde groep Bosnische moslims in Nederland, die de val van Srebrenica zouden hebben meegemaakt en niet voor een verblijfsvergunning in aanmerking zijn gekomen. Ten aanzien van deze groep is door mijn ambtsvoorganger de bereidheid uitgesproken de dossiers van de lijst van Stari Most nog eens te bezien.

Overigens heb ook ik in de afgelopen periode talloze brieven ontvangen van burgers, gemeenten en instanties, waarin wordt aangedrongen op het vinden van een oplossing voor de onderhavige materie. Zo heeft de Vereniging van Nederlandse Gemeenten een voorstel voor een eenmalige regeling gedaan.

Tot slot heeft uw Kamer in de vorige kabinetsperiode twee moties aanvaard die eveneens beogen een bijdrage te leveren aan een mogelijke oplossing voor deze groep asielzoekers. De motie Van Vroonhoven-Kok bevestigde dat hiervoor de inherente afwijkingsbevoegdheid diende te worden ingezet. De motie Varela noemde een aantal concrete voorwaarden voor een eenmalige bijzondere regeling, waaronder aan langdurig in Nederland verblijvende asielzoekers alsnog een verblijfsvergunning verstrekt zou kunnen worden.

In de brieven van mijn ambtsvoorganger van 18 februari en 4 maart 2003 (Kamerstukken II, 2002/03, 19 637 nrs. 720 en 727) is uitgebreid ingegaan op de verschillen die bestaan tussen toepassing van discretionaire bevoegdheid en toepassing van inherente afwijkingsbevoegdheid. Hierbij is aangegeven dat de discretionaire bevoegdheid ziet op de bevoegdheid tot het invullen van de kaders van de wet, bijvoorbeeld door het stellen van beleidsregels, en de inherente afwijkingsbevoegdheid op het consequent toepassen van deze beleidsregels, tenzij dit in een voorliggend geval voor de betrokkene onevenredig nadeel oplevert. In de brief van 4 maart 2003 is ten aanzien van de motie Van Vroonhoven-Kok aangegeven dat, nu deze gezien kon worden als ondersteuning van het reeds door het kabinet gevoerde beleid, deze onverkort wordt uitgevoerd.

Met betrekking tot de motie Varela is aan uw Kamer meegedeeld dat de uiteindelijke beslissing omtrent de wijze van uitvoering van deze motie overgelaten zou worden aan het nieuwe kabinet.

De eenmalige regeling op basis van het Hoofdlijnenakkoord Met het aantreden van het kabinet op 27 mei 2003 is in het Hoofdlijnenakkoord een schets opgenomen van een te treffen eenmalige regeling, waarmee tegemoet wordt gekomen aan de wensen om te komen tot een oplossing van de problematiek van langdurig in Nederland verblijvende asielzoekers.

Gebleken is dat de criteria die in het Hoofdlijnenakkoord voor een eenmalige regeling worden genoemd in onderlinge samenhang bezien in minder dan 800 gevallen zouden leiden tot vergunningverlening. Het is het kabinet echter gebleken dat het maatschappelijk gevoelen zich daarnaast ook op een andere groep richt. Die opvatting baseert het kabinet op de vele signalen uit de samenleving en gesprekken die ik recentelijk heb gevoerd met maatschappelijke organisaties en mede-overheden. Het kabinet is van mening dat een wezenlijke aanpak van het bovengenoemde vraagstuk enige nuancering van de criteria in het Hoofdlijnenakkoord rechtvaardigt.

Het kabinet is aldus voornemens een eenmalige regeling uit te voeren met een looptijd tot en met 31 december 2003. Deze eenmalige regeling staat in beginsel alsnog verblijf toe aan de vreemdeling die aan elk van de volgende criteria voldoet:

-De vreemdeling heeft vóór of op 27 mei 1998 in Nederland een eerste asielaanvraag ingediend.

-De vreemdeling is op 27 mei 2003 nog in afwachting van een definitieve beslissing op deze eerste asielaanvraag. Hieronder wordt tevens begrepen de situatie dat de vreemdeling in afwachting is van een definitieve beslissing omtrent de verlening, de intrekking of niet-verlenging van de in het kader van deze asielaanvraag verleende voorwaardelijke vergunning tot verblijf.

-De vreemdeling heeft vanaf de indiening van deze eerste asielaanvraag tot en met 27 mei 2003 onafgebroken in Nederland verbleven.
-De verblijfsvergunning wordt niet verleend indien er sprake is van contra-indicaties. Deze worden beoordeeld op dezelfde wijze als bij eerste toelating. Het gaat om één of meer van de volgende wettelijke contra-indicaties:
a) de vreemdeling vormt een gevaar voor de openbare orde of nationale veiligheid;
b) de vreemdeling heeft onjuiste gegevens verstrekt dan wel gegevens achtergehouden, terwijl de achtergehouden gegevens tot afwijzing van de aanvraag zouden hebben geleid;
c) er bestaan ernstige twijfels over de identiteit van de vreemdeling.
Daarnaast geldt de volgende voorwaarde:

-De verblijfsvergunning wordt verleend, indien de vreemdeling alle lopende verblijfsrechtelijke procedures intrekt.

Als toelichting op de laatstgenoemde voorwaarde mag dienen, dat wanneer wordt vastgesteld dat de vreemdeling in beginsel aan de criteria voor verlening voldoet, hem feitelijk de keuze wordt gelaten tussen de zekerheid van vergunningverlening op basis van de regeling en de onzekerheid over de uitkomst van de nog lopende verblijfsrechtelijke procedures. Overigens mag duidelijk zijn dat de vreemdeling die, op het moment dat hem een vergunning op basis van de regeling is aangeboden, voor het continueren van de lopende procedures kiest, bij een negatieve uitkomst van deze procedures niet alsnog in aanmerking zal worden gebracht voor een vergunning op basis van de regeling.

Het gaat bij deze groep om langdurig in Nederland verblijvende asielzoekers. Met het opnemen van de groep vreemdelingen die in het bezit is geweest van een voorwaardelijke vergunning tot verblijf wil ik de mijns inziens onwenselijke situatie voorkomen dat vreemdelingen die na afwijzing in eerste aanleg van hun verblijfsaanvraag van rechtsmiddelen gebruik hebben gemaakt om hun verblijf in Nederland te verlengen in een betere positie worden gebracht dan vreemdelingen die, nadat de overheid hun aanvankelijk een tijdelijk verblijfsrecht had verleend, zich door de aanwending van rechtsmiddelen hebben verzet tegen de beëindiging van dat verblijfsrecht. Beide groepen kunnen, in het kader van hun eerste asielaanvraag, hierdoor in vergelijkbaar langdurige procedures zijn geraakt. De hierboven uiteengezette regeling doet naar de mening van het kabinet het meeste recht aan zowel het maatschappelijk gevoelen als het vigerende toelatingsbeleid. Om een zorgvuldige uitvoering van de regeling mogelijk te maken en daarnaast de uitkomsten van de toepassing ervan voor allen - de vreemdelingen niet in de laatste plaats - voorzienbaar te maken, wordt de doelgroep van de regeling slechts bepaald door objectief toetsbare criteria.

De verlening van de vergunning geschiedt als volgt:
-Op basis van een ambtshalve beoordeling wordt een verblijfsvergunning verleend. De vreemdeling behoeft hiervoor geen aanvraag in te dienen. Gelet op de ambtshalve beoordeling is dit ook zinloos, mede gezien de gekozen selectiecriteria.

-De verblijfsvergunning heeft een geldigheidsduur van vijf jaren. Daarna wordt in beginsel een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd verleend.

-De verblijfsvergunning op basis van de regeling wordt mede verstrekt aan de gezinsleden van de vreemdeling die primair onder de regeling valt, voor zover deze gezinsleden op 27 mei 2003 in Nederland verbleven in afwachting van een definitieve beslissing op een verblijfsrechtelijke procedure. Het betreft hier de feitelijk tot het gezin behorende personen.

-De ambtshalve toetsing zal worden afgerond op 31 december 2003.

De eenmalige regeling biedt een oplossing voor een situatie die in het verleden is ontstaan. Dit feit, gecombineerd met de verwachte uitwerking van de regeling en met de gekozen werkwijze - waarbij het indienen van een aanvraag om voor toepassing van de regeling in aanmerking te komen niet mogelijk is - maakt dat het gevaar voor aanzuigende werking op vreemdelingen die niet voor de regeling in aanmerking komen maximaal wordt beperkt.

Uitgaande van de termijn van onafgebroken verblijf van ten minste vijf jaar en van het gegeven dat de vreemdeling nog in afwachting moet zijn van een definitieve beslissing op de eerste asielaanvraag, zou een groep van circa 2.700 vreemdelingen voor toetsing aan de criteria in aanmerking komen. Ervaringscijfers leren dat een deel van deze vreemdelingen afvalt op grond van het regulier gehanteerde contra-indicatiebeleid in het vreemdelingenrecht. Naar verwachting zal met toepassing van de regeling uiteindelijk aan circa 2.200 vreemdelingen alsnog een verblijfsvergunning worden verstrekt. Hiermee wordt in ieder geval op substantiële wijze antwoord gegeven aan het gevoelde maatschappelijk probleem, aan de wensen van de gemeenten, en aan de toezeggingen die aan uw Kamer zijn gedaan. Ik ben me er van bewust dat sommigen de voorkeur geven aan een regeling voor een grotere groep vreemdelingen. Uitgangspunt is echter dat vóór 27 mei 2003 uitgeprocedeerde asielzoekers niet onder de regeling vallen. Waar de rechter, aan het einde van een zorgvuldige asielprocedure, tot een definitieve uitspraak is gekomen waarin de afwijzing van de asielaanvraag wordt bevestigd, past het in een rechtsstaat niet deze uitspraak terzijde te schuiven en alsnog verblijf toe te staan. Aan de beëindiging van het verblijf van deze uitgeprocedeerde vreemdelingen in Nederland zal dan ook onverkort worden gewerkt. Ten aanzien van deze groep zal een gericht uitzettingsbeleid worden gevoerd.

De vreemdeling aan wie op basis van de regeling een vergunning wordt verleend zal een plaats in de Nederlandse samenleving moeten vinden; om te beginnen een plaats binnen de reguliere huisvesting. Dit betekent dat van de gemeenten en andere betrokken instanties een inspanning wordt gevraagd om aan deze vergunninghouders passende woonruimte te verstrekken. Nu op de vreemdelingen een inburgeringsplicht rust, zal ook in het inburgeringstraject inspanning van de gemeenten vereist zijn.

De behandeling van de '14-1 brieven'
De uitvoering van de regeling moet los worden gezien van de beantwoording van de brieven waarin om toepassing van de inherente afwijkingsbevoegdheid wordt verzocht (de '14-1 brieven'). Daarbij valt niet op voorhand uit te sluiten dat door of namens een vreemdeling die voor toepassing van de regeling in aanmerking komt, tevens een '14-1 brief' is ingezonden. In alle gevallen - zowel ten aanzien van de regeling als ten aanzien van de reeds ontvangen brieven - streef ik er naar de betrokken vreemdelingen vóór het einde van dit jaar duidelijkheid te verschaffen. Mijn aan uw Kamer gedane toezegging om, behoudens in zaken waarin sprake is van contra-indicaties, aan de eerder gegeven afwijzingen geen onomkeerbare gevolgen te verbinden, komt te vervallen op het moment dat het met uw Kamer afgesproken overleg over deze brief heeft plaatsgevonden.

Op één punt bestaat reeds duidelijkheid: toepassing van de inherente afwijkingsbevoegdheid kan slechts zeer beperkt leiden tot een aanvullende oplossing van het maatschappelijk probleem. Voor zover vreemdelingen niet onder de regeling vallen kan - gezien de aard van de inherente afwijkingsbevoegdheid - slechts in zeer incidentele gevallen worden verwacht dat op grond van deze bevoegdheid een verblijfsvergunning wordt verstrekt. Hier wordt er uitdrukkelijk op gewezen dat toepassing van de inherente afwijkingsbevoegdheid niet mogelijk is ten aanzien van vreemdelingen die zijn uitgeprocedeerd.

Stari Most
Zoals eerder in deze brief is aangegeven, heb ik in dit kader ook de zaken die door Stari Most onder de aandacht zijn gebracht bezien. Uit de analyse van deze zaken (betreffende een bepaalde groep Bosnische moslims in Nederland die de val van Srebrenica zouden hebben meegemaakt) is gebleken dat zij niet in aanmerking komen voor de eenmalige regeling op basis van het Hoofdlijnenakkoord. Het betreft veelal vreemdelingen die na februari 2000 voor het eerst in Nederland een aanvraag voor een verblijfsvergunning hebben ingediend of die wegens contra-indicaties niet voor verblijf in aanmerking kwamen. Daarom konden deze zaken ook niet onder de eerdere Srebrenica-regeling worden gebracht. Om voor de Srebrenica-regeling in aanmerking te komen moest men immers voor 18 februari 2000 een aanvraag hebben ingediend.

Desalniettemin heb ik al deze zaken, conform de toezegging van mijn ambtsvoorganger, getoetst op specifieke individuele omstandigheden. Hieruit is niet gebleken dat ik met gebruikmaking van mijn inherente afwijkingsbevoegdheid tot verlening van een verblijfsvergunning kan overgaan.

Projectmatige aanpak
Om te waarborgen dat de noodzakelijke activiteiten zorgvuldig, consistent en tijdig worden uitgevoerd, is gekozen voor een projectmatige aanpak. In afzonderlijke trajecten zal daarbij uitvoering worden gegeven aan zowel de eenmalige regeling, als de beoordeling van de 14-1 brieven, als aan de terugkeer van hen van wie in dat kader wordt vastgesteld dat zij niet in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning. Een centrale aansturing en monitoring van de uitvoering maakt deel uit van deze projectmatige aanpak.

De projectmatige aanpak vraagt van verschillende organisaties een aanzienlijke extra inspanning. Hoewel steeds meer de situatie wordt bereikt van normale werkvoorraden, kan dit betekenen dat de uitvoering van de regeling en de beantwoording van de brieven binnen dit jaar de afhandeling van andere taken in de vreemdelingenketen mogelijk enigszins vertraagt. Dit ziet overigens niet slechts op de beoordeling van aanvragen, maar ook op de plaatsing van vergunninghouders in de reguliere huisvesting en op de uitvoering van inburgeringstrajecten. Daarover zal ik met de gemeenten binnenkort afspraken maken.

De Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie,

29 aug 03 19:30