Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer Postbus 90801 2509 LV Den Haag der Staten-Generaal Anna van Hannoverstraat 4 Binnenhof 1a Telefoon (070) 333 44 44 2513 AA 's-GRAVENHAGE Telefax (070) 333 40 33

Uw brief Ons kenmerk SOZA-03-400 AAM/ASAM/03/54081

Onderwerp Datum
Wav/braindrain 29 augustus 2003

Naar aanleiding van de brief van 8 juli jl. van de Vaste Commissie voor SZW over de werving van Zuid-Afrikaanse medische specialisten wil ik u, mede in verband met de behandeling van het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet arbeid vreemdelingen in verband met de werving van arbeidsaanbod uit landen van buiten de Europese Economische Ruimte op een bij convenant overeengekomen wijze, als verantwoordelijk bewindspersoon voor het arbeidsmigratiebeleid, conform uw verzoek, in bijlage 1, 2, 3 en 4 inzicht geven in de correspondentie tussen de minister van VWS en de Zuid-Afrikaanse minister van Volksgezondheid, mw. Tshalabala-Msimang, alsmede een toelichting van mijn kant daarop.


1. Nader overleg met de regering van Zuid Afrika heeft mij duidelijk gemaakt dat de Zuid- Afrikaanse regering in ieder geval niet expliciet zal vragen om beëindiging van de werving van medische specialisten. Een van de overwegingen van Zuid-Afrika daarbij is dat de overheid van het land van herkomst het recht van haar burgers zou aantasten om in een ander land arbeid te verrichten (mondeling toegelicht door de Zuid-Afrikaanse ambassade). Daarbij speelt ook het internationaal rechtelijke principe van free movement, zoals onder meer is verwoord in het VN verdrag inzake burgerlijke en politieke rechten, een rol. Een verzoek van een land om niet in dit land te werven, staat op gespannen voet met dit beginsel.

Mijn conclusie is dan ook dat tegen deze achtergrond het opnemen van een specifieke bepaling in de Wet arbeid vreemdelingen niet in de rede ligt. De Zuid-Afrikaanse regering geeft wel aan een bredere overeenkomst te willen sluiten over de eventuele werving van gezondheidszorgpersoneel, maar hierbij ook training en uitwisseling van medische specialisten te willen betrekken (zie bijlage 2 en 4). Hierin is het arbeidsmigratiebeleid in de zorgsector (inclusief de medisch specialisten) een onderdeel. Conform de wens van de Zuid-Afrikaanse regering, zal ik met de minister van VWS onderzoeken of het mogelijk is dit speciale convenant met Zuid-Afrika te sluiten. Voor een




---

dergelijke aanpak is ook gekozen m.b.t. de tijdelijke overeenkomst over de uitwisseling van Poolse verpleegkundigen. De betreffende Letter of Intent is u op 29 november 2002 toegezonden.

2. In het Algemeen Overleg van 20 maart 2003 over de Wet arbeid vreemdelingen is gesproken over een algemene wettelijke voorziening die de CWI ruimte geeft om in te kunnen spelen op de actualiteit. Dit wil ik als volgt vormgeven:
Op basis van het huidige sectorale convenant in de zorgsector werven instellingen in de gezondheidszorg geen verpleegkundigen en verzorgenden in landen van herkomst waar een tekort op de arbeidsmarkt voor verplegend en verzorgend personeel bestaat (zoals Zuid-Afrika en Suriname). Zouden de afspraken over verpleegkundigen en verzorgenden na 2004 niet meer worden voortgezet, dan zal ik in overleg met de Minister van VWS de sector verzoeken om het huidige beleid om niet in dit land te werven, te continueren. Mocht in andere sectoren (dan de zorg) het probleem van braindrain gaan spelen ­ iets wat tot op heden nog nooit aan de orde is geweest ­ dan prefereer ik om eveneens via sectorale afspraken de werving van desbetreffende arbeidsmigranten uit ontwikkelingslanden te voorkomen. Het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet arbeid vreemdelingen in verband met de werving van arbeidsaanbod uit landen van buiten de Europese Economische Ruimte op een bij convenant overeengekomen wijze (Kamerstukken II, 28 442) geeft een duidelijke wettelijke basis aan de (mogelijke) weigering van een tewerkstellingsvergunning door de CWI, indien een werkgever afspraken die in een sectorale convenant zijn opgenomen, niet nakomt; dit geldt ook voor een anti- braindrain bepaling die in een convenant opgenomen kan zijn.


3. Tot slot ben ik van mening dat het onderwerp van de braindrain uit andere landen zich uiteindelijk niet goed leent voor een puur nationale aanpak. Zo is het aantal tewerkstellingsvergunningen dat de CWI verstrekt voor de zorgsector (796, waarvan 448 een reguliere arbeidsplaats betreffen) slechts een fractie van bijvoorbeeld het aantal dat in het Verenigd Koninkrijk wordt afgegeven (15.000, waarvan 7.000 betrekking hebben op eerste toelating). Van groot belang is dat de discussie over de braindrain op Europees niveau wordt gevoerd. De Europese Commissie heeft dit onderwerp inmiddels als thema geagendeerd in onder meer de Mededeling van de Commissie inzake de integratie van migratievraagstukken in de betrekking van Europese Unie met ontwikkelingslanden (3 december 2002, COM (2002) 703). Ik zal dan ook in overleg treden met de Minister van Buitenlandse Zaken om te overleggen op welke wijze de Europese Commissie zo veel mogelijk gesteund kan worden om op dit gebied te komen tot goede afspraken tussen de lidstaten van de EU en de ontwikkelingslanden. Ook de Raad van Europa onderkent de problematiek en heeft onlangs een commissie van deskundigen op het gebied van arbeidsmigratie van gezondheidszorg beroepsbeoefenaren en de gevolgen daarvan voor de gezondheidszorgsystemen, ingesteld.




---

Deze commissie zal eind 2004 voorstellen doen voor aanbevelingen aan de lidstaten. De commissie werkt nauw samen met de Europese Commissie, de WHO-Europa en de OECD.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid,

(M. Rutte)

Bijlagen: 4