Ministerie van Economische Zaken
Berichtnaam: Antwoorden op vragen van het lid Vendrik dd nr 2020315160
Nummer: 335
Datum: 28-08-2003
In antwoord op de vragen van het lid Vendrik (Groen Links) aan de Minister van Economische Zaken en de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu (VROM), over de Gouden Gids, ingezonden op 23 juli 2003, bericht ik u, mede namens de Staatssecretaris van VROM, als volgt.
1. Weet u dat de Gouden Gids voornemens is vanaf volgend jaar ook de telefoongegevens van particulieren in haar bedrijvengids op te nemen, startende met een experiment in Alkmaar?
Antwoord:
Ja.
2. Welke voordelen ziet u voor de consument en de bedrijven die adverteren van deze concurrentie met telefoongidsen?
Antwoord:
Of er voordelen zijn verbonden aan het voornemen van de Gouden Gids is primair iets dat de Gouden Gids en haar adverteerders zullen moeten beslissen. Uiteindelijk zullen het echter de (eind)gebruikers zijn die bepalen of de nieuwe gids al dan niet een recht van bestaan heeft. Opgemerkt wordt dat in landen als Duitsland en Denemarken reeds meerdere nationaal verspreide telefoongidsen naast elkaar bestaan.
3. Wegen deze eventuele voordelen op tegen het extra papiergebruik dat door de Gouden Gids BV zelf wordt geschat op 8 duizend ton per jaar?
Antwoord:
Het is aan de uitgever van de Gouden Gids om een bedrijfseconomische afweging te maken. Het door de overheid afwegen van de bedrijfseconomische voordelen versus het milieueffect van het extra papierverbruik acht ik hier niet op zijn plaats.
4. Bent u bereid om een regeling te treffen zoals in België is gebeurd halverwege de jaren '90 toen een vergelijkbare situatie zich daar voordeed, waarbij de telefoongids wordt gescheiden van de bedrijvengids? Zo ja, op welke termijn?
Antwoord:
Op grond van artikel 25 van richtlijn 2002/22/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 maart 2002 inzake de universele dienst en gebruikersrechten met betrekking tot elektronische-communicatienetwerken en diensten (Universeledienstrichtlijn) dienen de lidstaten er voor te zorgen dat alle ondernemingen die telefoonnummers aan abonnees toekennen voldoen aan alle redelijke verzoeken van degenen die een telefoongids willen uitgeven tot verstrekking van de informatie die daarvoor nodig is. Het moge duidelijk zijn dat deze bepaling tot doel heeft concurrentie op het terrein van telefoongidsen te vergemakkelijken. Van het verbieden of het feitelijk onmogelijk maken van het uitgeven van een of meer telefoongidsen naast de bestaande telefoongids kan derhalve geen sprake zijn.
Afgezien van deze juridische belemmeringen acht ik de voorgestelde maatregel van verplichte splitsing van de telefoongids ongewenst. Uit een in opdracht van het Ministerie van Economische Zaken uitgevoerde studie, waarvan de resultaten u in april van dit jaar zijn toegezonden, blijkt dat veel gebruikers de combinatie van witte en roze/gele paginas zeer waarderen. Uit dezelfde studie blijkt ook dat een scheiding van in een aparte zogenoemde witte gids en een bedrijven gids naar alle waarschijnlijkheid het ongewenste gevolg heeft dat, anders dan nu het geval is, de gebruikers zullen moeten gaan betalen voor de witte gids.
5. Kan de minister aangeven waarom de NMa tot maart 2003 geen uitspraak heeft gedaan in de zaak die de Gouden Gids hierover in 1999 had aangespannen?
Antwoord:
De zaak waarnaar wordt verwezen is de zaak VNU vs. KPN (zaak 1568). Dit was een tweeledige zaak. Het eerste deel stelde dat KPN misbruik maakt van haar machtspositie bij de levering van data van telefoonabonnees aan derden. Volgens de Telecommunicatiewet mag een aanbieder met een zogenoemde aanmerkelijke marktmacht niet discrimineren. Dit onderdeel van de klacht is door OPTA behandeld.
Het tweede deel betrof de stelling dat KPN misbruik maakt van haar machtspositie doordat de telefoongids is gekoppeld aan de bedrijvengids. Dit onderdeel van de klacht zou, op grond van de door OPTA en NMa gemaakte werkafspraken, door de NMa worden behandeld.
De klager vond het eerste onderdeel van de klacht belangrijker en verzocht de NMa in juli 2001 om de behandeling van het tweede deel van de klacht aan te houden tot nader bericht van de klager. Daarna heeft de NMa van klager niets meer vernomen. Een maand geleden nam de NMa contact op met VNU met de vraag of zij nog behandeling van de zaak wensten. Naar aanleiding van dat contact heeft klager de klacht ingetrokken.
( w.g) mr. L.J. Brinkhorst
Minister van Economische Zaken