Persbericht Wageningen Universiteit, nr 052, 28 augustus 2003
Gedoneerde kieuwnetten bedreigen voortbestaan vissen in Tana-meer
De commerciële visserij met kieuwnetten die met steun van Europese organisaties in de jaren negentig in het Ethiopische Tana-meer zijn geïntroduceerd, vormt een ernstige bedreiging voor het voortbestaan van talloze vissoorten in het meer. De omvang van de populaties van grote barbelen, karperachtigen die uitsluitend daar voorkomen, zijn in tien jaar tijd met 75 procent afgenomen. Om de bijzondere biodiversiteit van het bronmeer van de Blauwe Nijl te behouden dient de commerciële kieuwnetvisserij aan banden te worden gelegd. Maar er is een alternatief. Kleine barbeelsoorten vormen een nog niet geëxploiteerde bron voor de visserij. Dat betogen Martin de Graaf en Eshete Dejen Dresilign in twee proefschriften die zij op 2 september aan Wageningen Universiteit verdedigen.
Tot 1986 viste slechts een kleine bevolkingsgroep (de Woito) voor hun levensonderhoud in papyrusbootjes langs de oevers van het grootste meer van Ethiopië op tilapia's. In het ruim drieduizend vierkante kilometer grote, maar slechts acht meter diepe meer, ontwikkelden zich in korte tijd uit één gemeenschappelijke voorouder wel vijftien karperachtige vissoorten, behorend tot het geslacht Barbus (barbeel). Deze soortenzwerm dankt het meer aan zijn isolatie. Een veertig meter hoge waterval in de uitstromende Blauwe Nijl vormt een te hoge drempel voor agressievere roofvissen om het Tana-meer op 1800 meter hoogte te bereiken.
Met steun van non-gouvernementele organisaties werden in 1986 moderne kieuwnetten en gemotoriseerde boten aangeschaft. Daarmee konden de drie commercieel belangrijkste vissoorten, barbelen, tilapia's en de Afrikaanse meerval, met meer succes worden bevist. Onderzoeker Martin de Graaf en Eshete Dejen Dresilign bemonsterden het meer van 1999 tot 2001 op plaatsen waar de visstand in de periode 1991-1993 ook gepeild was. Tot hun schrik constateerden zij dat het aantal grote barbelen met zo'n 75 procent was afgenomen. Kennelijk zijn barbelen erg gevoelig voor de exploitatie met de geïntroduceerde kieuwnetten, waar de grote vissen inzwemmen, tot het touw van de mazen achter hun kieuwdeksel blijft hangen.
De barbelen vormen in augustus en september grote scholen aan de monding van de in het meer stromende rivieren. Ze verzamelen er zich om stroomopwaarts te paaien. Juist op dat moment, nog voordat ze zich hebben kunnen voortplanten, vormen ze een gemakkelijke prooi voor de vissers. In die periode halen zij de helft van de jaarlijkse barbelenvangst op.
Barbelen worden pas op latere leeftijd geslachtsrijp, waardoor de populatie aan het einde van de jaren negentig nauwelijks nog jonge vis meer telde. Ook de oudere Afrikaanse meervallen in het Tana-meer bleken met meer dan vijftig procent te zijn gedecimeerd, maar van die soort is veel jonge vis aanwezig. De tilapia's, die tijdens de regentijd in de onbevisbare moerassen langs de oevers vertoeven, bleken goed te overleven.
Het Tana-meer is een ecologisch stabiel meer. De Wageningse biologen hebben er voor de jaren negentig geen grote veranderingen kunnen constateren. De oorzaak van de dramatische achteruitgang van de barbelen is daarom voornamelijk toe te schrijven aan de commerciële visserij in de riviermonden.
De onderzoekers pleiten niet alleen voor een drastische regulering van de vangst van grote barbelen, maar schetsen ook toekomstmogelijkheden voor de dan wegvallende bron van inkomsten. Uit het onderzoek blijkt namelijk ook dat jaarlijks vierduizend ton aan kleine zoöplankton-etende barbeelsoorten gevangen kan worden, zonder ernstige schade aan het ecosysteem te brengen. In een workshop van 6 tot 10 oktober zullen de onderzoekers de Ethiopische autoriteiten, zoals politie, rechters en dorpshoofden op de hoogte brengen van de opties voor het Tana-meer.
Wageningen Universiteit