Ministerie van Buitenlandse Zaken

Aan de Voorzittervan de TweedeKamerderStaten-Generaal

Binnenhof4

Den Haag


- Directie Sub Sahara Afrika

Afdeling Midden- en Oost-afrika

Bezuidenhoutseweg 67

Postbus 20061

2500 EB Den Haag


Datum


- 25 augustus 2003

Behandeld


- Marona van den Heuvel


Kenmerk


- DAF 575/03

Telefoon


- +31-70-3486417


Blad


- 1/19

Fax


- +31-70-3486607


Bijlage(n)


- - marona-vanden.heuvel@minbuza.nl


Betreft

Verslag Grote Meren regio

Zeer geachte Voorzitter,

Graag bieden wij u een verslag aan van de reis die wij van 9 tot 13 augustus j.l. hebben gemaakt naar de regio Grote Meren. Gezamenlijk bezochten wij Rwanda, Uganda en de Democratische Republiek Congo. DeMinistervoor Ontwikkelingssamenwerking bezocht voorafgaand aan deze bezoeken Tanzania en Burundi. In dit verslag zullen achtereenvolgens de context en doelstellingen van de reis, de situatie in de regio, de gesprekken in de diverse landen en tot slot onze bevindingen van de reis uiteen worden gezet.

De Minister De Minister
van Buitenlandse Zaken voor Ontwikkelingssamenwerking

Mr. J.G. de Hoop Scheffer A.M.A. van Ardenne-van der Hoeven

Context en doelstellingen van de reis-
In onze brief aan de Tweede Kamer van 28 oktober 2002 (TK 22831), waarin wij u verslag deden van onze gezamenlijke reis naar de Hoorn van Afrika, hebben wij aangegeven dat de ontwikkelingen in Afrika op politiek, sociaal-economisch en bestuurlijk terrein aanleiding tot grote zorg vormen. Daarbij hebben wij met name verwezen naar de gewelddadige conflicten in de Hoorn van Afrika, het gebied van de Grote Meren en West Afrika en voorts naar de verwoestende effecten van HIV-AIDS die er mede toe bijdragen dat vele Afrikaanse landen niet weten te ontsnappen uit de greep van armoede, corruptie, slecht beleid en geweld.

Het Nederlandse beleid met betrekking tot Afrika, aansluitend bij ontwikkelingen in internationaal verband - in het bijzonder de Verenigde Naties en de Europese Unie - is er op gericht bij te dragen aan armoedevermindering en duurzame ontwikkeling, op directe wijze in die landen waar de condities daartoe zijn vervuld en op een meer indirecte wijze in die landen waar eerst vrede, veiligheid en stabiliteit tot stand gebracht moeten worden.

Het is tegen deze achtergrond dat wij als onderdeel van het Nederlandse beleid jegens Afrika bijzondere aandacht besteden aan een tweetal regio's, de Hoorn van Afrika en het gebied van Grote Meren, en dat wij na onze reis naar de Hoorn in oktober van het vorig jaar nu het gebied van de Grote Meren hebben bezocht. Door ook deze reis gezamenlijk te maken hebben wij uitdrukking gegeven aan onze overtuiging dat het leveren van een bijdrage aan de dringend noodzakelijke verbetering van de situatie waarin Afrika zich thans bevindt, slechts kan geschieden op basis van een in internationaal verband overeengekomen aanpak, waarbij Afrikaanse leiders, de Afrikaanse samenlevingen en de internationale gemeenschap nauw samenwerken en waarbij middelen van ontwikkelingssamenwerking en politieke instrumenten, en waar zulks vereist is militaire middelen, op een samenhangende wijze worden ingezet.

Over de hoofdlijnen van het Nederlandse Afrika-beleid zoals wij ons voorstellen dat in de komende periode te voeren, zal uw Kamer op korte termijn nader worden geïnformeerd. Voorts zal uw Kamer in een tweetal notities separaat worden geïnformeerd over het voorgenomen beleid met betrekking tot de Hoorn van Afrika en de regio van de Grote Meren.

Het doel van onze reis was het voeren van overleg met de betrokken regeringen, met niet-gouvernementele organisaties, met internationale organisaties, en met de particuliere sector, over de wijze waarop door ons land in de regio van de Grote Meren een bijdrage kan worden geleverd aan de totstandkoming van vrede, veiligheid en stabiliteit, aan verbeterde naleving van de mensenrechten en aan beter bestuur en beleid. In onze gesprekken hebben wij ons voornemen benadrukt om jegens Afrika een integraal buitenlands beleid te voeren, waarin in het geval van de Hoorn van Afrika en het gebied van de Grote Meren, de regionale benadering een centrale plaats zal innemen. Wij hebben voorts benadrukt dat de Europese Unie een meer actieve rol in Afrika zal moeten gaan vervullen, waarin coherentie en politieke betrokkenheid belangrijke elementen zullen moeten zijn. In dat verband hebben wij verwezen naar ons voorzitterschap van de EU in de tweede helft van 2004. Voorts hebben wij onze steun uitgesproken voor de inspanningen van de Afrikaanse Unie en in het verband van NEPAD de verantwoordelijkheid van Afrikaanse leiders voor de ontwikkeling van het continent benadrukt. Tevens is in alle landen het onderwerp HIV/AIDS aan de orde geweest en hebben wij gewezen op het door Nederland in samenwerking met de OESO genomen Initiative for Central Africa (INICA), dat beoogt informeel overleg over de regio te stimuleren.

In alle vijf bezochte landen hebben wij over deze onderwerpen een open en constructief overleg kunnen voeren, dat gericht was op de verdere ontwikkeling van het Nederlandse beleid voor Afrika en de regio, en tevens heeft bijgedragen aan het leggen van een basis voor het Nederlandse voorzitterschap van de EU in 2004.

De regio: algemeen-
Het gebied van de Grote Meren ondergaat sinds een tiental jaren een crisis die door omvang, regionale spreiding en aantal slachtoffers zijn gelijke niet kent. Deze crisis heeft het functioneren van staat en samenleving in ernstige mate aangetast en geleid tot diepgaande ontwrichting op politiek, sociaal-economisch en bestuurlijk terrein. Internationale grenzen vormen geen belemmering voor verspreiding van de conflicten in de regio en hebben ertoe geleid dat verhoudingen tussen landen en bevolkingsgroepen onderling ernstig zijn verstoord. Aan deze geschillen ligt een complex van factoren ten grondslag, waarbinnen wanbestuur, etnische tegenstellingen, uitsluiting van politieke en economische participatie, corruptie en armoede een vooraanstaande plaats innemen. Eén kenmerk hebben de geschillen gemeen: de burgerbevolking betaalt een onaanvaardbaar hoge tol voor deze gewapende conflicten.

De belangrijkste conflicten in de regio spelen zich thans af in Burundi en in het oosten van de Democratische Republiek Congo, met name in de provincies noord- en zuid- Kivu en Ituri. Onze gesprekken hebben zich dan ook op deze conflicten geconcentreerd. Daarnaast is in Kampala ruime aandacht besteed aan het conflict in het noorden van Uganda, waar de gewapende strijd tussen het Lord's Resistance Army (LRA) en de regering van Uganda steeds grimmiger vormen aanneemt, terwijl voorts de binnenlandse politieke situatie in Rwanda en in de DR Congo als geheel onderwerp van gesprek is geweest. In alle gevallen geldt dat er sprake is van sterke regionale samenhangen binnen het gebied van de Grote Meren, terwijl het conflict in het noorden van Uganda zowel betrekking heeft op de regio van de Grote Meren als de Hoorn van Afrika.

Vanwege deze samenhang tussen de conflicten in de afzonderlijke landen in de regio, is van groot belang het voornemen een internationale conferentie over vrede, veiligheid, democratie en ontwikkeling in de regio te organiseren, onder auspiciën van de VN.

De regio: het conflict in Burundi-
Als gevolg van het ontbreken van de handtekeningen van de twee grootste hutu rebellenbewegingen van Burundi - de CNDD/FDD van Pierre Nkurunziza en het Palipehutu-FNL (FNL) van Agathon Rwasa - onder het vredesakkoord van Arusha van augustus 2000, tot stand gekomen in een proces waarbij de toenmalige president Mandela een doorslaggevende rol heeft gespeeld, kon dit akkoord niet worden uitgevoerd. Ook met het aantreden in november 2001 van de transitieregering onder leiding van president Buyoya kwam geen eind aan het geweld tussen leger en rebellen. De totstandkoming van het staakt het vuren tussen de regering en CNDD/FDD in november 2002 bereikte evenmin het beoogde doel. Wantrouwen tussen de strijdende partijen alsmede de negatieve invloed van radicale groepen binnen het door de tutsi gedomineerde leger en de hutu rebellenbewegingen stonden uitvoering van gemaakte afspraken in de weg en doorkruisten nieuwe initiatieven voor vrede. Dankzij de inspanningen van Uganda, Tanzania en Zuid-Afrika, in het kader van het vredesinitiatief van een aantal regionale leiders onder voorzitterschap van rresident Museveni van Uganda, en door toenemende internationale druk op de strijdende partijen is de afgelopen maanden evenwel voortgang geboekt in het vredesproces. Dit geldt in het bijzonder voor de onderhandelingen over toetreding van de CNDD/FDD tot de coalitie van partijen die het vredesakkoord hebben ondertekend en tot de interim-regering. De vreedzame overdracht van de macht door President Buyoya, die tot de tutsi's behoort, aan president Ndayizeye, een hutu, in mei van dit jaar - zoals overeengekomen te Arusha - en de daarmee gepaard gaande wijzigingen in de regering vormden de basis voor deze versnelling in het vredesproces. Indien op korte termijn een akkoord tussen regering en CNDD/FDD tot stand zou komen, dienen alle inspanningen te worden gericht op deelname van het FNL aan een vredesregeling waaraan dan alle bij het conflict betrokken partijen deel nemen. Vervolgens kan een aanvang gemaakt worden met de opdrachten waar zowel de huidige interim-regering als de eind 2004 te verkiezen nieuwe regering zich voor gesteld zien:


-het maken van een aanvang met het proces van nationale verzoening;


-het overgaan van een politiek van uitsluiting, gericht op deelbelangen in de samenleving, naar een beleid gericht op het algemeen belang;


-bevordering van economisch herstel na jaren van interne gewapende strijd;


-herstel van onderwijs en gezondheidszorg; en


-herstructurering van het staatsapparaat, waaronder leger, veiligheidsdiensten en justitieel apparaat.

De regio: het conflict in het oosten van Congo-
Conform afspraken vastgelegd in de verdragen van Pretoria en Luanda hebben Rwandese en Ugandese troepen zich in respectievelijk november 2002 en april 2003 teruggetrokken uit het oosten van Congo. Ondanks vooruitgang op politiek niveau en de installatie van de transitieregering in Kinshasa onder leiding van president Kabila , gaan de gevechten in het oosten van Congo echter voort. In mei en juni 2003 vonden massale slachtingen plaats tussen Hema's en Lendu's, die werden gekenmerkt door een grote mate van wreedheid. De komst van de door de EU geleide Operatie Artemis heeft een zekere mate van stabilisatie in het gebied gebracht. In de streek rond Bunia zijn veel ontheemden naar hun huizen teruggekeerd. Per 1 september zullen de taken van Artemis worden overgenomen door MONUC, waarvan het mandaat met VR Resolutie 1493 is versterkt tot een op Hoofdstuk VII van het Grondvest van de VN gebaseerde operatie met 10.800 troepen. De voorbereidingen voor het proces van overname verlopen tot nu toe volgens schema. Er zal nauwlettend op moeten worden toegezien dat MONUC adequaat is toegerust om haar taken naar behoren uit te voeren. De regering in Kinshasa heeft de rebellenleiders uit het oosten uitgenodigd voor besprekingen. De sleutel voor de oplossing van het conflict ligt op dit moment in de politieke arena; op Rwanda en Uganda en ook op de regering in Kinshasa, zal blijvend druk uitgeoefend moeten worden om hun invloed in het gebied ten positieve aan te wenden.

Geweld en straffeloosheid vormen thans de grootste problemen in het oosten van Congo. Er zal een justitieel systeem moeten worden opgezet, parallel aan een proces van verzoening. Daders van de massale slachtingen mogen niet vrij uit gaan. Van groot belang is voorts het proces van demobilisatie. Er moet een gestructureerd programma worden opgesteld voor het bieden van een alternatief aan oud-strijders na ontwapening. MONUC en de andere betrokken VN-instellingen dienen hierin nauw samen te werken met de regering in Kinshasa, daar een evenwicht moet bestaan in ontwapening van de verschillende nationale en buitenlandse gewapende groeperingen.

De regio: het conflict in het noorden van Uganda- Het al jaren slepende conflict in het noorden van het land tussen het regeringsleger en de rebellenbeweging Lord's Resistance Army (LRA) neemt in hevigheid toe. Een groot deel van de bevolking is inmiddels van huis en haard verdreven en ondergebracht in "protected camps". De sociaal-economische ontwikkeling in het noorden van Uganda is door het conflict goeddeels tot staan gebracht. Ontvoeringen van kinderen die als kindsoldaat worden ingelijfd in het LRA komen steeds vaker voor. De strijdende partijen kunnen elkaar militair niet verslaan en als gevolg van de zich verhardende strijd nemen mensenrechtenschendingen toe. Kerkelijke leiders hebben vergeefs geprobeerd de partijen tot elkaar te brengen. Voortdurende steun uit Soedan aan de LRA doet het gevaar voor internationale complicaties toenemen. Het conflict, op de grens van de Hoorn van Afrika en de regio van de Grote Meren, heeft tot nu toe relatief weinig internationale aandacht gekregen.

De gesprekken in Tanzania-
In Tanzania werd overleg gevoerd metministervan Buitenlandse Zaken Kikwete en met vertegenwoordigers van de rebellenbewegingen de CNDD/FDD van Pierre Nkurunziza en het Palipehutu-FNL (FNL) van Agathon Rwasa.

Het gesprek metministerKikwete concentreerde zich op de ontwikkelingen in Burundi. De minister sprak zijn grote zorg uit over de situatie in en rond de kampen in Tanzania waarin de vluchtelingen uit Burundi verblijven. Gebrek aan voedsel in de kampen leidt tot diefstal in de omgeving van de kampen hetgeen de spanningen tussen lokale bevolking en vluchtelingen sterk doet oplopen. De regering van Tanzania stelt alles in het werk om de problemen te verminderen, maar een terugkeer naar Burundi van de vluchtelingen is de beste oplossing. De minister toonde zich optimistisch over de voortgang in het overleg tussen CNDD/FDD en de regering in Bujumbura. Zijn regering oefende sterke druk uit op beide partijen om tot een akkoord te komen. Ten aanzien van het FNL was de minister veel minder optimistisch; deze beweging was niet bereid met de regering te overleggen en wilde de strijd voortzetten. Minister Kikwete verwelkomde de gesprekken die de Nederlandse delegatie met CNDD/FDD en FNL zou voeren. Met betrekking tot het FNL onderstreepte hij dat deze beweging niet geïsoleerd zou moeten komen te staan en hij sprak de hoop uit dat het gesprek tussen de Nederlandse delegatie en het FNL zou bijdragen aan de bereidheid tot onderhandelen met de regering te Bujumbura.

Met betrekking tot de spanningen tussen Rwanda en Uganda onderstreepte Minister Kikwete de bereidheid van zijn land om bij te dragen aan het behoud van vreedzame verhoudingen tussen beide landen. De minister had persoonlijk bemiddeld tussen de twee landen en hij toonde zich optimistisch over een voortgaande vermindering van de spanning tussen Rwanda en Uganda.

Minister Kikwete verwelkomde het INICA-initiatief van Nederland en de OESO en zegde de steun van zijn regering toe.

Geconstateerd werd dat de bilaterale betrekkingen tussen Tanzania en ons land goed zijn en dat het komende voorzitterschap van Tanzania van de Southern African Development Conference (SADC) en het Nederlands voorzitterschap van de EU in de komende periode regelmatig overleg tussen Tanzania en Nederland wenselijk maken.

In de gesprekken met vertegenwoordigers van CNDD/FDD werd het door minister Kikwete getoonde optimisme over het onderhandelingsproces tussen de regering van Burundi en CNDD/FDD bevestigd. Ten aanzien van de machtsdeling op zowel politiek als op militair terrein verliepen de onderhandelingen positief en een akkoord werd nog dit jaar verwacht.

Uit de gesprekken met vertegenwoordigers van het FNL kwam een geheel ander beeld naar voren. De beweging acht de tijd voor overleg met de regering niet gekomen, maar wenst eerst te overleggen met leiders van de tutsi-bevolking in Burundi. Het FNL is echter weinig specifiek over welke leiders men op het oog heeft, terwijl de regering te Bujumbura stelt dat er met haar onderhandeld dient te worden. Het FNL gaf aan de strijd niet op te zullen geven, hetgeen tot de conclusie leidde dat de beweging in toenemende mate geïsoleerd zal komen te staan, daarmede de totstandkoming van een alle partijen omvattend vredesakkoord in de weg staand.

De gesprekken in Burundi-
In Burundi werd gesproken met president Ndayizeye, vice-president Kadege, minister van Buitenlandse Zaken Sinunguruza, minister van Defensie Ngunngeko, minister van Financien Kadigiri en met ambassadeur Bah, de speciale vertegenwoordiger van de Afrikaanse Unie en hoofd van de vredesmacht AMIB van de Afrikaanse Unie in Burundi. Voorts vonden ontmoetingen plaats met vertegenwoordigers van niet-gouvernementele organisaties en van de kerken, met vertegenwoordigers van internationale organisaties, diplomaten, journalisten en zakenlieden.

President Ndayizeye ging uitgebreid in op recente voortgang in de onderhandelingen over toetreding van de CNDD/FDD tot het Arusha-akkoord en de regering. Dankzij de sedert eind juli geboekte voortgang was de tijd inmiddels rijp voor een ontmoeting tussen rebellen en regering. De president verwachtte al tijdens de Burundi-top van regionale staatshoofden op 24 augustus aanstaande helderheid over bereikte overeenstemming te kunnen verschaffen. Het was wel van groot belang dat voldoende gelden voor het aanstaande kantonnement van de rebellen beschikbaar zouden komen, anders zou het bereikte akkoord op losse schroeven komen te staan. Een deel van de rebellen zou vervolgens in het leger dienen te worden opgenomen. Overeen was gekomen dat het leger voor 50% uit hutu's zou bestaan, met name oud-CNDD/FDD strijders. De omvang van het leger en diens taken dienden nog te worden vastgesteld; duidelijkheid was vooreerst nodig over precieze aantallen rebellen. Criteria voor integratie werden thans uitgewerkt, waartoe enige VN-ondersteuning was verkregen. Voor de afvallers diende een adequaat DDRRR-programma zorg te dragen. Internationale steun was nodig voor de opzet van het nieuwe leger. President Ndayizeye gaf aan als hutu-president veel energie te steken in het scheppen van een vertrouwensrelatie met de strijdmacht, en meende dat dit zijn vruchten begon af te werpen. Er bestond geen risico voor een staatsgreep; een sterke interim-regering was hierbij van belang.

Ook de politie diende hervormd te worden en dichter bij de burgers komen te staan; uitbreiding van de politiemacht was noodzakelijk. Er bestond grote behoefte aan training. Het leger diende zich te beperken tot bewaking van de landsgrenzen.

Ingaand op ons verslag van de gesprekken die in Dar es Salaam waren gevoerd met CNDD/FDD en in het bijzonder het FNL, toonde de president zich weinig optimistisch over de mogelijkheden met het FNL tot overeenstemming te komen. In de recente gevechten met het FNL rond en in Bujumbura waren veel slachtoffers gevallen. Het FNL had kindsoldaten gebruikt waarvan velen waren omgekomen. FNL-leiders leken vooral publiciteit gezocht te hebben.

De regering was bereid toe te geven aan de FNL-eis om met vertegenwoordigers uit de tutsi-gemeenschap te praten, mits dit zou uitmonden in overleg tussen regering en FNL. Het FNL verzette zich evenwel tegen contacten met hutu-leden van de regering. De internationale gemeenschap diende de druk op het FNL op te voeren. De president had persoonlijk het onderhandelingsteam verzocht plaatsen voor het FNL open te houden in regering, overheid en leger. De president sprak de overtuiging uit dat veel FNL-leden na integratie van CNDD/FDD in regering, overheid en leger naar de CNDD/FDD zouden overlopen. Het FNL kon niet zonder CNDD/FDD overleven. Daarom toonde de regering vastberadenheid ten opzichte van het FNL.

President Ndayizeye schetste tenslotte de economisch deplorabele toestand van Burundi, dat thans tot de drie armste landen ter wereld hoorde. Hij vroeg om een structurele hulprelatie met Nederland.

Van onze zijde werd benadrukt dat Nederland zich, zowel in breder EU-verband als in samenwerking met een kleine groep afzonderlijke EU-lidstaten en EU-Speciaal Vertegenwoordiger Ajello hard maakte voor een terugkeer naar vrede in Burundi. Daarom ook was met het FNL gesproken in Dar es Salaam en bestond er bereidheid daar een vervolg aan te geven. Indien het FNL niet tot onderhandelen kon worden gebracht, zou ze geïsoleerd moeten worden. Nederland was ook bereid bij Wereldbank en IMF ten gunste van Burundi te pleiten. Het was evenwel van groot belang het leger onder democratische controle van regering en parlement te brengen, dat de overheid op transparante wijze opereerde en mensenrechten gerespecteerd werden. Voor budgettaire ondersteuning bestond nog te veel onduidelijkheid, maar bereidheid bestond om - beperkte - financiële steun te verlenen voor het scheppen van voorwaarden voor herstel van vrede, veiligheid en stabiliteit. Hierbij viel te denken aan beschikbaarstelling van expertise op macro-economisch gebied en steun aan hervorming van de veiligheidssector (leger, politie), zoals training van in het leger te integreren rebellen. Betrekken van de burgergemeenschap bij het vredesproces verdiende prioriteit. Er kon reeds een begin worden gemaakt met demobilisering van kindsoldaten. Het Initiatief voor Centraal Afrika (INICA) werd onder de aandacht gebracht, en mocht op steun van de president rekenen.

Ook in het gesprek met minister van Defensie Ngunngeko werd uitvoerig stilgestaan bij de hervorming van het leger. Er bestond begrip voor de noodzaak concessies te doen, zoals een gelijke verdeling van functies in het leger tussen tutsi's en hutu's. Het leger zou als gevolg van het opnemen van rebellen - ook het FNL was welkom - aanvankelijk sterk in omvang toenemen waarna een gefaseerd demobilisatieproces van minimaal 60.000 personen zou starten. De economie bood in haar huidige toestand geen mogelijkheid tot onmiddellijke absorptie van gedemobiliseerde rebellen en militairen. Op zeer korte termijn zouden de demobilisatieplannen die tezamen met de Wereldbank waren uitgewerkt, met de donorgemeenschap worden gedeeld. Defensie had geen belang bij gebrek aan transparantie. Nederland werd nadrukkelijk bedankt voor de steun aan het DDRRR-proces, middels zijn bijdrage van 100 miljoen euro.

De minister onderschreef het belang van democratische controle over de strijdkrachten. De president werd ten volle gesteund. De financiële programmering van de defensie-uitgaven stond reeds onder democratische controle. Het leger had niet zelf voldoende capaciteit om de training van rebellen ter hand te nemen om hen in leger en politie te kunnen integreren. Steun daarbij was bijzonder welkom. De minister merkte op dat een akkoord tussen regering en CNDD/FDD de weg zou openen om een eind aan de activiteiten van het FNL te maken, indien deze niet wenste te onderhandelen. Ook hij voorzag overlopen van FNL naar CNDD/FDD.

Van onze kant werd onder meer gesteld dat er zo snel mogelijk een volwaardig voorstel dient te worden gepresenteerd voor demobilisatie van rebellen en militairen en hun herintegratie in de burgermaatschappij; de aankondiging van de Minister over afronding hiervan werd verwelkomd.

Zowel in de gesprekken met de vice-president als de minister van Buitenlandse Zaken werd de voortgang in de onderhandelingen met de CNDD/FDD verder besproken. De vice-president verweet het FNL een racistische en destructieve mentaliteit. Het was zaak ook druk uit te oefenen op buurlanden die de rebellen steunden, waarbij hij expliciet aan Tanzania en de DRC refereerde; minister Sinunguriza zag evenwel een duidelijke verbetering in de relatie met Tanzania. Steun voor het vredesproces vanuit de internationale gemeenschap schoot nog tekort. Beide gesprekspartners riepen op de druk op aanhangers van het FNL elders in de wereld te vergroten. Burundi zat dringend om internationale hulp verlegen. Met de minister van Financiën werd vooral de desastreuze toestand van de economie besproken. Daarbij werd duidelijk gemaakt dat budgettaire transparantie een eerste vereiste is alvorens de internationale gemeenschap Burundi structureel kan steunen. Hij benadrukte de noodzaak van vredesdividend zodra een akkoord met de CNDD/FDD was afgesloten.

Met AU-vertegenwoordiger Bah werd over de inzet van de Afrikaanse vredesmacht in Burundi (AMIB) besproken. Bah sprak ­ evenals minister Sinunguriza - zijn zorgen uit over achterblijvende internationale financiering voor AMIB.

Ter plekke werden in nauwe samenwerking met de Belgische ambassade eveneens oriënterende gesprekken gevoerd met vertegenwoordigers van organisaties op het gebied van mensenrechten, democratisering, goed bestuur en persvrijheid. Daarbij kwamen verschillende vredesinitiatieven aan de orde, alsmede kritische geluiden over het gebrek aan respect voor de mensenrechten. Een akkoord met CNDD/FDD bracht hoop, maar het FNL, die op steun van delen van de bevolking leek te kunnen bogen, zou het vredesproces ernstig kunnen verstoren: ze diende tot deelname aan het vredesakkoord bewogen te worden.

De gesprekken in Rwanda-
In Rwanda werd gesproken met president Kagame, met minister van Buitenlandse Zaken Murigande, met minister van Financien en Economische Planning Kaberuka, en met vertegenwoordigers van de Defensiestaf. Voorts vonden ontmoetingen plaats met de onafhankelijke presidentskandidaat Faustin Twagiramungu, met vertegenwoordigers van niet-gouvernementele organisaties, de kerken en met vertegenwoordigers van internationale organisaties, parlementariërs, diplomaten, journalisten en zakenlieden.

President Kagame verwelkomde ons bezoek en sprak zijn erkentelijkheid uit voor de langjarige relatie tussen zijn land en Nederland, dat zonder een belast verleden de samenwerkingsrelatie met Rwanda had kunnen aangaan. De president ging in op de periode van nationale verzoening en wederopbouw van de laatste negen jaar en stelde dat de tijd voor verkiezingen thans gekomen was. Hoe moeilijk de interne situatie ook nog is, zo stelde de president, het land staat er thans beter voor dan ooit sinds
1959 het geval is geweest. Naar aanleiding van onze vragen naar de verdwijningen die er in de afgelopen periode in zijn land plaats vonden, gaf de president aan dat er naar deze verdwijningen een onderzoek plaats vond. Hij verwees naar een aantal voorbeelden waaruit bleek dat vermeende verdwijningen op een misverstand berustten en onderstreepte dat hij zich als hoogst verantwoordelijke in zijn land ook ongerust maakte over het spoorloos verdwijnen van Rwandezen. Hij verzette zich tegen het beeld van een regering die zou meewerken aan verdwijningen en gaf aan dat er zo snel mogelijk een rapport over de verdwijningen naar de leden van de internationale gemeenschap verzonden zou worden. Wij spraken onze zorg uit over de verdwijningen en over de trage vorderingen in het onderzoek en deden tevens een beroep op de president om een klimaat te scheppen waarin de verkiezingen voor het presidentschap en het parlement vrij en eerlijk zouden kunnen plaats vinden. Wij maakten bekend dat de Nederlandse bijdrage van EURO 250.000 aan de verkiezingen niet zal worden toegekend voordat duidelijkheid is verkregen over de recente verdwijningen in Rwanda.

Met betrekking tot de regionale situatie gaf de president aan dat vóór alles voorkomen moet worden dat de DR Congo uiteen valt en voorts dat er met steun van de internationale gemeenschap hard gewerkt zal moeten worden aan politieke hervorming, beter bestuur en beter beleid in het land. Met betrekking tot de Ex-Far en Interahamwe gaf de president aan dat zowel de DR Congo als MONUC als Rwanda een gelijkluidende boodschap zouden moeten uitdragen, namelijk dat zij niet welkom zijn in de DR Congo. Naar verwachting van de president zou ook president Kabila de banden met de Ex-Far en Interahamwe verbreken. De president gaf aan dat de relatie met Uganda weliswaar gevoelig was, maar dat er verbetering optreedt. Vele van de huidige leiders in Rwanda zijn in Uganda opgegroeid en het Ugandese leiderschap dient in te zien dat Rwanda een onafhankelijk land met een eigen koers is. Met betrekking tot Burundi deden wij een beroep op de president het buurland te steunen bij het herstel van vrede, veiligheid en stabiliteit. De president gaf aan in contact te zijn met zijn Burundese ambtgenoot en onderstreepte het belang van regionaal overleg met de leden van de internationale gemeenschap. Het INICA-initiatief werd door de president verwelkomd. Tenslotte spraken wij steun uit voor de activiteiten van de echtgenote van president Kagame, die zich zeer inzet in de strijd tegen HIV/AIDS. Tijdens het gesprek werden tevens twee plaatsen aangeboden voor de deelname van twee Rwandese officieren aan de VN-waarnemerscursus aan de School voor Vredesmissies in Amersfoort (SVV) van september 2003.

Met minister van Buitenlandse Zaken Murigande werd de situatie in de DR Congo en Burundi besproken, waarbij onze inzet was te bevorderen dat Rwanda druk uitoefent op de strijdende partijen in de Kivu's en Ituri om de strijd in het oosten van Congo te beëindigen. Voorts werd van gedachten gewisseld over de voorgenomen toetreding van Rwanda tot de East African Community (EAC), waarvan Kenya, Uganda en Tanzania deel uitmaken en waarvan ook Burundi voornemens is het lidmaatschap te verwerven. Deze uitbreiding van de EAC en de daaruit voortvloeiende mogelijkheden voor nauwere politieke en economische samenwerking werden door ons verwelkomd.

Minister Kaberuka van Financiën gaf op ons verzoek een overzicht van de macro-economische situatie, de overheidsbegroting en de aangekondigde verbetering van de regelgeving voor het midden- en kleinbedrijf. Met betrekking tot het laatste punt gaf de minister aan dat de Rwandese overheid veel heeft gedaan om de regelgeving en klimaat voor het midden en kleinbedrijf gunstiger te maken, maar dat nu versterking van de capaciteit van bedrijven om zich aan de nieuwe situatie aan te passen nodig is, alsmede hervorming van de banksector gericht op ondersteuning van het midden- en kleinbedrijf. Voorts ontkende de minister dat er sprake zou zijn van overheidsuitgaven buiten de staatsbegroting om. Wel gaf hij aan dat verouderde en chaotische administratie van bijdragen van donoren onterecht de indruk van "off-budget" uitgaven had gewekt en dat Rwanda de interne controle van de overheid op de staatsuitgaven zou moeten verbeteren. Sprekend over het herstel van de economie, wees de minister op de noodzaak de export van koffie en thee te bevorderen alsmede werkgelegenheid buiten de landbouw te scheppen.

In het overleg met de onafhankelijke presidentskandidaat Faustin Twagiramungu, met vertegenwoordigers van niet-gouvernementele organisaties, de kerken en met vertegenwoordigers van internationale organisaties, diplomaten, journalisten en zakenlieden kwam naar voren dat velen zich zorgen maken over het politieke klimaat in het land in de aanloop naar de verkiezingen. Het verloop van de verkiezingen zal een zeer belangrijke indicator zijn van de wijze waarop het ontwikkelingsproces in Rwanda zich in de komende periode zal kunnen ontwikkelen. Tijdens ons bezoek aan het indrukwekkende Genocide Monument te Kigali, dat in 2004 - tien jaar na de laatste genocide - zal worden geopend, beseften wij eens te meer hoezeer Rwanda in de komende periode stabiliteit en een democratisch klimaat nodig zal hebben om de trauma's uit het verleden te kunnen verwerken en kansen te kunnen scheppen voor duurzame ontwikkeling.

De gesprekken in Uganda-
In Kampala werd gesproken met minister van Defensie Mbabazi, met vertegenwoordigers van niet-gouvernementele organisaties, van de kerken en internationale organisaties en met parlementariërs, diplomaten, journalisten en zakenlieden.

Tot onze spijt bleek het gesprek met president Museveni niet plaats te kunnen vinden. De reeds bevestigde afspraak werd verschoven naar een moment waarop wij naar Kinshasa moesten vertrekken voor onze afspraak met president Kabila, die een zitting van zijn kabinet onderbrak om met ons te spreken.

Minister van Defensie Mbabazi onderstreepte het belang dat zijn land hecht aan de totstandkoming van vrede, veiligheid en stabiliteit in de regio. Wij spraken onze waardering uit voor de actieve rol die Uganda speelt om een oplossing te bewerkstelligen in de burgeroorlog in Burundi. Minister Mbabazi bevestigde dat Uganda zich ten volle zal blijven inzetten om het conflict in Burundi langs vreedzame weg te beslechten. Hij bleek uitvoerig op de hoogte van de in Tanzania en Burundi gevoerde gesprekken die naar hij kon meedelen er toe hadden bijgedragen dat de Burundese regering een versoepeling in haar onderhandelingspositie ten aanzien van de CNDD/FDD had aangebracht. Indien het FNL niet aan de onderhandelingstafel bijschoof, diende zij geïsoleerd te worden. Hij benadrukte dat Uganda ten volle bereid is om mee te werken aan de oplossing van de conflicten in het oosten van de DR Congo. Uganda had volledige medewerking aan de EU operatie Artemis verleend en een groot deel van de militairen die deel namen aan deze operatie verbleef te Entebbe. Van onze kant werd gewezen op de verantwoordelijkheid van Uganda voor de situatie waarin het oosten van de DR Congo zich thans bevindt en werd onderstreept dat de cyclus van illegale import van wapens naar het oosten van de DR Congo en illegale export van natuurlijke rijkdommen uit dat gebied tot een einde dient te komen. Uganda dient zijn invloed aan te wenden om de strijdende partijen in het oosten van de DR Congo naar de onderhandelingstafel te brengen. Beide partijen concludeerden dat de perspectieven voor een vreedzame regeling van de conflicten in de DR Congo zijn toegenomen omdat de politieke ontwikkelingen in Kinshasa als positief beoordeeld konden worden en dat er in de Kivu's en Ituri sprake was van een geleidelijke stabilisering van de situatie. Tijdens de gesprekken werd tevens geconcludeerd dat de risico's groot bleven en dat de uitdagingen waarvoor de bij de oplossing van de conflicten in de DR Congo betrokken partijen, waaronder MONUC, zich gesteld zagen, van een enorme omvang waren.

Uit de gesprekken met vertegenwoordigers van niet-gouvernementele organisaties, kerken en internationale organisaties, en met diplomaten, journalisten en zakenlieden kwam de grote zorg naar voren die men voelt over de situatie in het noorden van Uganda waar de strijd tussen het regeringsleger en de rebellenbeweging Lord's Resistance Army (LRA) in hevigheid toeneemt. De situatie in de "protected camps" werd als zeer slecht omschreven en zorg werd uitgesproken over de achterblijvende sociaal-economische ontwikkeling in het noorden van Uganda alsmede over de aanhoudende ontvoeringen door het LRA. De gesprekspartners uit kerkelijke kring gaven aan teleurgesteld te zijn over het geringe succes van hun pogingen de strijdende partijen tot elkaar te brengen, maar evenzeer vastbesloten te zijn deze pogingen voort te zetten. Alle gesprekspartners gaven aan groot belang te hechten aan internationale aandacht voor het conflict, dat tot nu toe "vergeten" leek te zijn.

Uit het overleg met organisaties actief op het terrein van HIV/AIDS kwam naar voren dat het aantal personen dat met HIV-AIDS wordt geïnfecteerd geleidelijk aan afneemt. Dit werd toegeschreven aan de sterk toegenomen openheid in Uganda over HIV/AIDS en over preventie, aan het betrekken van het probleem van HIV/AIDS in de verschillende beleidsterreinen waarop regering en niet-gouvernementele organisaties actief zijn, in het bijzonder onderwijs en gezondheidszorg, aan goede afstemming tussen regering en niet-gouvernementele organisaties en aan de toegenomen rol van het bedrijfsleven bij de voorkoming en bestrijding van HIV/AIDS. De voortgang bij het voorkomen van AIDS onder militairen verloopt echter nog moeizaam.

De gesprekken in de Democratische Republiek Congo- In de DRC Congo werd gesproken met president Kabila, vice-president Rubezwa (RCD-Goma), minister van Buitenlandse Zaken Ghonda (MLC), minister van Defensie Ondekane, (RCD Goma), met de vertegenwoordiger van UNDP M'cLeod, met de Speciale Vertegenwoordiger van de Verenigde Naties en hoofd van MONUC, ambassadeur Swing, en met vertegenwoordigers van niet-gouvernementele organisaties, de kerken, internationale organisaties en met diplomaten, journalisten en zakenlieden.

President Kabila gaf een overzicht van de recente politieke ontwikkelingen in zijn land. De voortgaande strijd in het oosten van zijn land baarde de president grote zorgen, maar hij toonde zich eveneens optimistisch over een spoedige beëindiging van de gewapende strijd. Bovendien gaf de president aan niet bevreesd te zijn dat problemen in het oosten van zijn land het transitieproces op nationaal niveau nog langer zouden kunnen verstoren. Daartoe was de voortgang die er thans op nationaal niveau in Kinshasa werd gemaakt te groot. Straffeloosheid noemde de president als het grootste probleem in het oosten van Congo. Daarom beschouwde hij de opbouw van de justitiële sector als een prioriteit. Hij schreef het voortgaan van de strijd in het oosten vooral toe aan onenigheid tussen locale leiders en benadrukte dat onder de bevolking grote bereidheid tot verzoening bestaat. De president gaf aan op korte termijn, in de tweede helft van augustus, leiders van gewapende groeperingen te zullen vragen naar Kinshasa te komen voor overleg. Voorts gaf hij aan dat er een demobilisatie plan zal worden opgesteld door het ministerie van Defensie, waarin aandacht zal worden besteed aan het scheppen van werkgelegenheid voor oud-strijders na demobilisatie.

Jegens Rwanda en Uganda, zo bepleitte de president, zou Nederland moeten bepleiten dat deze landen zich onthouden van inmenging in het oosten van Congo. Nederland had met deze landen goede banden en was derhalve goed geplaatst om op beide landen een dergelijk beroep te doen. Over de illegale exploitatie van grondstoffen in het oosten van Congo maakte de president zich grote zorgen en hij achtte deze kwestie een prioriteit zowel voor MONUC als voor zijn regering.

Van onze kant onderschreven wij de ernst van de humanitaire situatie in het oosten van Congo en deden wij een beroep op de president en zijn regering om verantwoordelijkheid te nemen voor het bevorderen van vrede, veiligheid en stabiliteit in het oosten. Ter leniging van de directe nood zegden wij een additionele bijdrage toe van 1 miljoen Euro aan noodhulp voor het oosten van Congo. Voorts stelden wij 1 miljoen Euro ter beschikking voor het door de EU en de Wereld Bank beheerde Trustfund voor institutionele ontwikkeling van de transitie-regering in Kinshasa.

In de gesprekken met minister van Buitenlandse Zaken Ghonda en met minister van Defensie Ondekane werd gesproken over de ontwikkelingen in de regio en in het oosten van het land. De Nederlandse bijdrage van 100 miljoen Euro aan het Multi Country Programme for Demobilisation and Reintegration werd beproken, waarbij werd aangedrongen op een spoedige aanvang van het demobilisatieproces. In dit verband werd tevens het belang van een diepgaande hervorming van de veiligheidssector onderstreept.

Door de vertegenwoordiger van UNDP M'cLeod en zijn staf en door de Speciale Vertegenwoordiger van de Verenigde Naties en hoofd van MONUC, ambassadeur Swing en zijn staf werden wij geïnformeerd over de sociaal-economische en militaire situatie in het land. Evenals in de gesprekken met vertegenwoordigers van niet-gouvernementele organisaties, de kerken, internationale organisaties en met diplomaten, journalisten en zakenlieden klonk in de contacten met UNDP en MONUC optimisme door over de kansen op herstel van vrede en veiligheid in de DR Congo. Tegelijkertijd werden wij doordrongen van het besef van de omvang van de uitdagingen waarvoor de regering te Kinshasa zich thans ziet gesteld alsmede van de lange tijd die nodig zal zijn voordat er in de DR Congo gesproken kan worden van een stabiele samenleving.

Bevindingen-
De conflicten in het oosten van de DR Congo, Burundi en het noorden van Uganda oefenen een sterk negatieve invloed uit op de situatie in de regio als geheel. Onze bezoeken hebben plaats gehad in het kader van de bijdrage die de internationale gemeenschap tracht te leveren aan het langs vreedzame weg beslechten van genoemde conflicten. De perspectieven op het tot stand komen van vreedzame verhoudingen in de regio zijn thans aanwezig en de druk van de internationale gemeenschap op de strijdende partijen dient verder te worden opgevoerd. Wij hebben onze gesprekspartners dan ook duidelijke boodschappen meegegeven, maar eveneens open gestaan voor de boodschappen die zij op hun beurt aan ons hebben willen geven.

Het conflict in Burundi-
Ons bezoek aan Burundi was het eerste buitenlandse bezoek op politiek niveau na het aantreden van de nieuwe president en zijn regering. In het licht van de voortgang in het vredesproces die er sindsdien is geboekt, hebben wij na het bezoek dat de President in juli aan Den Haag bracht, geconcludeerd dat er alle aanleiding was om juist nu Bujumbura te bezoeken en ook in Dar es Salaam in dialoog te gaan met CNDD/FDD en FNL. Onze conclusie is dat regering en CNDD/FDD goede voortgang maken in het onderhandelingsproces. Onze boodschap dat er thans kansen liggen voor vrede die men ten volle dient te benutten, werd door beide partijen met instemming begroet. Zowel de regering als de CNDD/FDD gaven te kennen vastbesloten te zijn om het momentum dat het vredesproces thans kenmerkt, te handhaven. In dat licht is er van Nederlandse kant aangegeven dat financiële steun - van beperkte omvang - bij het scheppen van voorwaarden voor herstel van vrede, veiligheid en stabiliteit en beter bestuur en beleid in overweging wordt genomen.

Rwanda-
Uit de gesprekken die wij in Rwanda voerden kwam duidelijk naar voren dat de regering in Kigali er veel aan gelegen is het beeld van een democratisch Rwanda te versterken. Het land heeft internationale waarnemers uitgenodigd de verkiezingen bij te wonen. Wij hebben de president en de ministers opheldering gevraagd over incidenten in de aanloop naar de verkiezingen, waaronder de verdwijning van een vijftal politieke opponenten. Zolang geen bevredigend antwoord is verkregen, is betaling opgeschort van een eerder toegezegd bedrag van 250.000 Euro voor de verkiezingen. Ook hebben wij het belang van persvrijheid en gelijke toegang tot de media in het verkiezingsproces benadrukt. In het gesprek met de onafhankelijke residentskandidaat Twagiramungu hebben wij deze punten ook benadrukt.

Rwanda speelt een belangrijke rol bij de oplossing van het conflict in het oosten van Congo. Wij hebben de Rwandese gesprekspartners met klem gewezen op de noodzaak positief bij te dragen aan het stopzetten van illegale wapen- en grondstoffenstromen naar het oosten van Congo en aan het bevorderen van reintegratie van gedemobiliseerde rebellen uit de DRC.

Het oosten van Congo-
In de gesprekken die wij voerden te Kigali en Kampala is de verantwoordelijkheid van Rwanda en Uganda voor de situatie waarin het oosten van de DR Congo zich thans bevindt, uitgebreid aan de orde geweest. Onze gesprekspartners in Kigali en Kampala benadrukten dat zij zo spoedig mogelijk vrede, veiligheid en stabiliteit in het oosten van Congo tot stand wilden zien komen en onderstreepten dat zij al het mogelijke wilden doen om dat te verwezenlijken. In beide hoofdsteden werd de invloed die men werkelijk zou kunnen uitoefenen sterk gerelativeerd. Dit gold eveneens voor de illegale exploratie van natuurlijke rijkdommen. Van Nederlandse kant is met nadruk gewezen op sterke indicaties van het tegendeel en er werd dan ook een klemmend beroep gedaan op regeringen in Kigali en Kampala om hun medeverantwoordelijkheid voor het op korte termijn verbeteren van de humanitaire situatie in het oosten van Congo te nemen en voorts bij te dragen aan het vervullen van de voorwaarden waaronder in het oosten van Congo duurzame ontwikkeling op gang gebracht zou kunnen worden.

Uit de gesprekken die wij te Kinshasa voerden trekken wij de conclusie dat er in de Democratische Republiek Congo belangrijke stappen worden gezet op weg naar herstel van vreedzame verhoudingen. Regering en parlement gaan geleidelijk aan functioneren en Kinshasa herneemt daarmee de positie van politiek centrum van het land. Daarmee nemen de mogelijkheden voor het langs politieke weg beslechten van de geschillen in het oosten van het land eveneens toe. Hoewel nog een lange en moeilijke weg wacht, is druk van de internationale gemeenschap op de strijdende partijen nu dringend vereist. Ook in Kinshasa was onze boodschap dan ook dat de kansen die er thans zijn voor vrede ten volle benut dienen te worden. En ook te Kinshasa werd onze boodschap door vertegenwoordigers van de verschillende partijen waarmee wij contact hadden positief ontvangen. Wij kondigden steun ten behoeve van het functioneren van de transitieregering aan.

Uit onze gesprekken met de leiding van operatie Artemis, die plaats vonden te Entebbe in Uganda hebben wij geconcludeerd dat de operatie een wezenlijke bijdrage heeft kunnen leveren aan de bevordering van veiligheid en stabiliteit in het gebied rond Bunia. De situatie blijft echter zorgelijk en de thans voorziene aansluiting van MONUC op operatie Artemis is door ons dan ook verwelkomd. Te Kinshasa hebben wij in de gesprekken met de Speciale Vertegenwoordiger van de Verenigde Naties en hoofd van MONUC, ambassadeur Swing, bevestiging gekregen van de goede voortgang die er wordt gemaakt met de voorbereidingen voor de voortzetting van MONUC. Hoewel het verheugend is dat MONUC zal worden uitgebreid tot 10.800 man en dat van dit aantal ruim 4.000 man in het oosten van Congo zal worden geplaatst, is deze omvang relatief gering in het licht van de enorme uitdagingen waarvoor men zich gesteld ziet.

Dit neemt niet weg dat in de huidige situatie in de DR Congo gesproken kan worden van duidelijke voortgang in het vredesproces, waarbij politieke, diplomatieke en militaire instrumenten en middelen van ontwikkelingssamenwerking in toenemende mate op samenhangende wijze worden ingezet. Hoewel de DR Congo geen partnerland is en ook niet voorzien wordt de DR Congo die status te geven, zal in het kader van het Nederlandse beleid jegens de regio Grote Meren, met de DR Congo worden samengewerkt waar zulks een bijdrage kan leveren aan de totstandkoming van vrede, veiligheid en stabiliteit in de regio.

Het conflict in het noorden van Uganda-
Gesprekspartners die niet tot de regering behoorden toonden zich zeer bezorgd over het conflict in het noorden van het land. Genoemde gesprekspartners wezen er op dat het conflict tot nu toe relatief weinig internationale aandacht heeft gekregen en onderstreepten het belang van een spoedige beëindiging van het conflict voor zowel Uganda als de regio. In de voortgaande dialoog met de regeringen in de regio, in het bijzonder die van Uganda en Soedan zal deze problematiek aan de orde worden gesteld. Voorts zullen wij in Europees verband de mogelijkheden bezien om bij te dragen aan de totstandkoming van vreedzame verhoudingen in het noorden van Uganda.

Het Initiative for Central Africa
De gesprekpartners hebben zonder uitzondering positief gereageerd op het door Nederland in samenwerking met de OESO genomen Initiative for Central Africa (INICA). Het initiatief is er op gericht het overleg in de regio over de oplossing van de verschillende conflicten te stimuleren. Ontmoetingen in het kader van INICA vonden reeds plaats, laatstelijk in juli in Nairobi. INICA beoogt informeel overleg tussen betrokkenen actief in de regio mogelijk te maken. De door de Speciale Vertegenwoordiger voor de Grote Meren van de Secretaris-generaal van de VN voor de Grote Meren, Ibrahima Fall te beleggen conferentie over vrede, veiligheid, democratie en ontwikkeling in de regio, die naar verwachting in 2004 zal plaats vinden, wordt door ons ten volle gesteund; INICA kan een belangrijke bijdrage leveren aan deze conferentie.

Demobilisatie en reïntegratie

Nederland heeft met meer dan 100 miljoen euro een substantiële bijdrage ter beschikking gesteld voor demobilisatie- en reïntegratieprogramma's in de regio. Demobilisatie en reïntegratie van ex-combattanten zijn immers een essentieel onderdeel in het vredesproces in de Grote Meren, aangezien deze laatsten bij uitstek in staat zijn dit fragiele proces met gewelddadige middelen te ondermijnen. In met name Burundi en de DRC bevinden de voorbereidingen van deze programma's zich op dit moment in een cruciale fase. Om het programma in Burundi te doen slagen, is in de eerste plaats een duidelijke politieke overeenstemming van belang tussen de regering en de (voormalige) rebellen over de militaire integratie in het leger van de gewapende rebellengroepen, de nieuwe commandostructuur en bijbehorend tijdspad. Ten tweede zal de voorziene ontwapening van rebellen en reintegratie in de samenleving onderdeel moeten uitmaken van een strategische aanpak die inzicht biedt in het vervolgtraject en implementatiemodaliteiten. Tenslotte zal het DDR-programma alleen dan succesvol kunnen zijn indien dit het resultaat is van een transparant consultatieproces waarbij alle betrokken partijen worden betrokken.

De voorbereidingen van DDR-activiteiten in de DRC zijn wellicht nog complexer dan in Burundi. Het betreft hier zowel de ontwapening, demobilisatie en repatriëring naar Rwanda van gewapende Rwandese groepen als ontwapening, demobilisatie en reïntegratie van Congolese combattanten. Het aantal gedemobiliseerde Rwandese rebellen is tot nu toe teleurstellend (3.500). Met de totstandkoming van de nationale overgangsregering in de DRC is het mogelijk geworden de formulering van het DDR-programma daadwerkelijk te starten. Evenals in Burundi zal overeenstemming tussen betrokken partijen over hervorming van het nationale leger en reïntegratie van een deel van de rebellenlegers de timing, de fasering en de omvang van het programma bepalen. Daarnaast zal de regering overeenstemming moeten bereiken over het institutionele kader waarbinnen demobilisatie en reïntegratie zullen moeten plaatsvinden. Inmiddels zijn de voorbereidingen van specifieke programma's ten behoeve van de opvang van kindsoldaten en ondersteuning van 'op maat gesneden' DDR-activiteiten in afwachting van een nationaal programma in een vergevorderd stadium. Het is evident dat de implementatie van bovenstaande in hoge mate afhankelijk zal zijn van de intensiteit van zowel de gevechten in met name Oost-Congo als de cohesie in de nieuwe overgangsregering.

Na het verschijnen van Defence Review zal de Ugandese regering een voorstel voor het demobilisatie/reïntegratie programma opstellen. Mede in dit verband zal de Ugandese regering zich meer dan voorheen dienen te committeren aan het vinden van een vreedzame politieke oplossing voor het alsmaar voortdurende conflict in het noorden van Uganda


---