de Grote Meren d.d. 25 augustus 2003
Kamerbrief over reis naar de Grote Meren d.d. 25 augustus 2003
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Binnenhof 4
Den Haag
Directie Sub Sahara Afrika
Afdeling Midden- en Oost-afrika
Bezuidenhoutseweg 67
Postbus 20061
2500 EB Den Haag
Datum
25 augustus 2003
Behandeld
Marona van den Heuvel
Kenmerk
DAF 575/03
Telefoon
+31-70-3486417
Blad
1/19
Fax
+31-70-3486607
Bijlage(n)
marona-vanden.heuvel@minbuza.nl
Betreft
Verslag Grote Meren regio
Zeer geachte Voorzitter,
Graag bieden wij u een verslag aan van de reis die wij van 9 tot 13
augustus j.l. hebben gemaakt naar de regio Grote Meren. Gezamenlijk
bezochten wij Rwanda, Uganda en de Democratische Republiek Congo. De
Minister voor Ontwikkelingssamenwerking bezocht voorafgaand aan deze
bezoeken Tanzania en Burundi. In dit verslag zullen achtereenvolgens
de context en doelstellingen van de reis, de situatie in de regio, de
gesprekken in de diverse landen en tot slot onze bevindingen van de
reis uiteen worden gezet.
De Minister De
Minister
van Buitenlandse Zaken voor
Ontwikkelingssamenwerking
Mr. J.G. de Hoop Scheffer A.M.A. van
Ardenne-van der Hoeven
Context en doelstellingen van de reis Top
In onze brief aan de Tweede Kamer van 28 oktober 2002 (TK 22831),
waarin wij u verslag deden van onze gezamenlijke reis naar de Hoorn
van Afrika, hebben wij aangegeven dat de ontwikkelingen in Afrika op
politiek, sociaal-economisch en bestuurlijk terrein aanleiding tot
grote zorg vormen. Daarbij hebben wij met name verwezen naar de
gewelddadige conflicten in de Hoorn van Afrika, het gebied van de
Grote Meren en West Afrika en voorts naar de verwoestende effecten van
HIV-AIDS die er mede toe bijdragen dat vele Afrikaanse landen niet
weten te ontsnappen uit de greep van armoede, corruptie, slecht beleid
en geweld.
Het Nederlandse beleid met betrekking tot Afrika, aansluitend bij
ontwikkelingen in internationaal verband - in het bijzonder de
Verenigde Naties en de Europese Unie - is er op gericht bij te dragen
aan armoedevermindering en duurzame ontwikkeling, op directe wijze in
die landen waar de condities daartoe zijn vervuld en op een meer
indirecte wijze in die landen waar eerst vrede, veiligheid en
stabiliteit tot stand gebracht moeten worden.
Het is tegen deze achtergrond dat wij als onderdeel van het
Nederlandse beleid jegens Afrika bijzondere aandacht besteden aan een
tweetal regio's, de Hoorn van Afrika en het gebied van Grote Meren, en
dat wij na onze reis naar de Hoorn in oktober van het vorig jaar nu
het gebied van de Grote Meren hebben bezocht. Door ook deze reis
gezamenlijk te maken hebben wij uitdrukking gegeven aan onze
overtuiging dat het leveren van een bijdrage aan de dringend
noodzakelijke verbetering van de situatie waarin Afrika zich thans
bevindt, slechts kan geschieden op basis van een in internationaal
verband overeengekomen aanpak, waarbij Afrikaanse leiders, de
Afrikaanse samenlevingen en de internationale gemeenschap nauw
samenwerken en waarbij middelen van ontwikkelingssamenwerking en
politieke instrumenten, en waar zulks vereist is militaire middelen,
op een samenhangende wijze worden ingezet.
Over de hoofdlijnen van het Nederlandse Afrika-beleid zoals wij ons
voorstellen dat in de komende periode te voeren, zal uw Kamer op korte
termijn nader worden geïnformeerd. Voorts zal uw Kamer in een tweetal
notities separaat worden geïnformeerd over het voorgenomen beleid met
betrekking tot de Hoorn van Afrika en de regio van de Grote Meren.
Het doel van onze reis was het voeren van overleg met de betrokken
regeringen, met niet-gouvernementele organisaties, met internationale
organisaties, en met de particuliere sector, over de wijze waarop door
ons land in de regio van de Grote Meren een bijdrage kan worden
geleverd aan de totstandkoming van vrede, veiligheid en stabiliteit,
aan verbeterde naleving van de mensenrechten en aan beter bestuur en
beleid. In onze gesprekken hebben wij ons voornemen benadrukt om
jegens Afrika een integraal buitenlands beleid te voeren, waarin in
het geval van de Hoorn van Afrika en het gebied van de Grote Meren, de
regionale benadering een centrale plaats zal innemen. Wij hebben
voorts benadrukt dat de Europese Unie een meer actieve rol in Afrika
zal moeten gaan vervullen, waarin coherentie en politieke
betrokkenheid belangrijke elementen zullen moeten zijn. In dat verband
hebben wij verwezen naar ons voorzitterschap van de EU in de tweede
helft van 2004. Voorts hebben wij onze steun uitgesproken voor de
inspanningen van de Afrikaanse Unie en in het verband van NEPAD de
verantwoordelijkheid van Afrikaanse leiders voor de ontwikkeling van
het continent benadrukt. Tevens is in alle landen het onderwerp
HIV/AIDS aan de orde geweest en hebben wij gewezen op het door
Nederland in samenwerking met de OESO genomen Initiative for Central
Africa (INICA), dat beoogt informeel overleg over de regio te
stimuleren.
In alle vijf bezochte landen hebben wij over deze onderwerpen een open
en constructief overleg kunnen voeren, dat gericht was op de verdere
ontwikkeling van het Nederlandse beleid voor Afrika en de regio, en
tevens heeft bijgedragen aan het leggen van een basis voor het
Nederlandse voorzitterschap van de EU in 2004.
De regio: algemeen Top
Het gebied van de Grote Meren ondergaat sinds een tiental jaren een
crisis die door omvang, regionale spreiding en aantal slachtoffers
zijn gelijke niet kent. Deze crisis heeft het functioneren van staat
en samenleving in ernstige mate aangetast en geleid tot diepgaande
ontwrichting op politiek, sociaal-economisch en bestuurlijk terrein.
Internationale grenzen vormen geen belemmering voor verspreiding van
de conflicten in de regio en hebben ertoe geleid dat verhoudingen
tussen landen en bevolkingsgroepen onderling ernstig zijn verstoord.
Aan deze geschillen ligt een complex van factoren ten grondslag,
waarbinnen wanbestuur, etnische tegenstellingen, uitsluiting van
politieke en economische participatie, corruptie en armoede een
vooraanstaande plaats innemen. Eén kenmerk hebben de geschillen
gemeen: de burgerbevolking betaalt een onaanvaardbaar hoge tol voor
deze gewapende conflicten.
De belangrijkste conflicten in de regio spelen zich thans af in
Burundi en in het oosten van de Democratische Republiek Congo, met
name in de provincies noord- en zuid- Kivu en Ituri. Onze gesprekken
hebben zich dan ook op deze conflicten geconcentreerd. Daarnaast is in
Kampala ruime aandacht besteed aan het conflict in het noorden van
Uganda, waar de gewapende strijd tussen het Lord's Resistance Army
(LRA) en de regering van Uganda steeds grimmiger vormen aanneemt,
terwijl voorts de binnenlandse politieke situatie in Rwanda en in de
DR Congo als geheel onderwerp van gesprek is geweest. In alle gevallen
geldt dat er sprake is van sterke regionale samenhangen binnen het
gebied van de Grote Meren, terwijl het conflict in het noorden van
Uganda zowel betrekking heeft op de regio van de Grote Meren als de
Hoorn van Afrika.
Vanwege deze samenhang tussen de conflicten in de afzonderlijke landen
in de regio, is van groot belang het voornemen een internationale
conferentie over vrede, veiligheid, democratie en ontwikkeling in de
regio te organiseren, onder auspiciën van de VN.
De regio: het conflict in Burundi Top
Als gevolg van het ontbreken van de handtekeningen van de twee
grootste hutu rebellenbewegingen van Burundi - de CNDD/FDD van Pierre
Nkurunziza en het Palipehutu-FNL (FNL) van Agathon Rwasa - onder het
vredesakkoord van Arusha van augustus 2000, tot stand gekomen in een
proces waarbij de toenmalige president Mandela een doorslaggevende rol
heeft gespeeld, kon dit akkoord niet worden uitgevoerd. Ook met het
aantreden in november 2001 van de transitieregering onder leiding van
president Buyoya kwam geen eind aan het geweld tussen leger en
rebellen. De totstandkoming van het staakt het vuren tussen de
regering en CNDD/FDD in november 2002 bereikte evenmin het beoogde
doel. Wantrouwen tussen de strijdende partijen alsmede de negatieve
invloed van radicale groepen binnen het door de tutsi gedomineerde
leger en de hutu rebellenbewegingen stonden uitvoering van gemaakte
afspraken in de weg en doorkruisten nieuwe initiatieven voor vrede.
Dankzij de inspanningen van Uganda, Tanzania en Zuid-Afrika, in het
kader van het vredesinitiatief van een aantal regionale leiders onder
voorzitterschap van rresident Museveni van Uganda, en door toenemende
internationale druk op de strijdende partijen is de afgelopen maanden
evenwel voortgang geboekt in het vredesproces. Dit geldt in het
bijzonder voor de onderhandelingen over toetreding van de CNDD/FDD tot
de coalitie van partijen die het vredesakkoord hebben ondertekend en
tot de interim-regering. De vreedzame overdracht van de macht door
President Buyoya, die tot de tutsi's behoort, aan president Ndayizeye,
een hutu, in mei van dit jaar - zoals overeengekomen te Arusha - en de
daarmee gepaard gaande wijzigingen in de regering vormden de basis
voor deze versnelling in het vredesproces. Indien op korte termijn een
akkoord tussen regering en CNDD/FDD tot stand zou komen, dienen alle
inspanningen te worden gericht op deelname van het FNL aan een
vredesregeling waaraan dan alle bij het conflict betrokken partijen
deel nemen. Vervolgens kan een aanvang gemaakt worden met de
opdrachten waar zowel de huidige interim-regering als de eind 2004 te
verkiezen nieuwe regering zich voor gesteld zien:
- het maken van een aanvang met het proces van nationale
verzoening;
- het overgaan van een politiek van uitsluiting, gericht op
deelbelangen in de samenleving, naar een beleid gericht op het
algemeen belang;
- bevordering van economisch herstel na jaren van interne
gewapende strijd;
- herstel van onderwijs en gezondheidszorg; en
- herstructurering van het staatsapparaat, waaronder leger,
veiligheidsdiensten en justitieel apparaat.
De regio: het conflict in het oosten van Congo Top
Conform afspraken vastgelegd in de verdragen van Pretoria en Luanda
hebben Rwandese en Ugandese troepen zich in respectievelijk november
2002 en april 2003 teruggetrokken uit het oosten van Congo. Ondanks
vooruitgang op politiek niveau en de installatie van de
transitieregering in Kinshasa onder leiding van president Kabila ,
gaan de gevechten in het oosten van Congo echter voort. In mei en juni
2003 vonden massale slachtingen plaats tussen Hema's en Lendu's, die
werden gekenmerkt door een grote mate van wreedheid. De komst van de
door de EU geleide Operatie Artemis heeft een zekere mate van
stabilisatie in het gebied gebracht. In de streek rond Bunia zijn veel
ontheemden naar hun huizen teruggekeerd. Per 1 september zullen de
taken van Artemis worden overgenomen door MONUC, waarvan het mandaat
met VR Resolutie 1493 is versterkt tot een op Hoofdstuk VII van het
Grondvest van de VN gebaseerde operatie met 10.800 troepen. De
voorbereidingen voor het proces van overname verlopen tot nu toe
volgens schema. Er zal nauwlettend op moeten worden toegezien dat
MONUC adequaat is toegerust om haar taken naar behoren uit te voeren.
De regering in Kinshasa heeft de rebellenleiders uit het oosten
uitgenodigd voor besprekingen. De sleutel voor de oplossing van het
conflict ligt op dit moment in de politieke arena; op Rwanda en Uganda
en ook op de regering in Kinshasa, zal blijvend druk uitgeoefend
moeten worden om hun invloed in het gebied ten positieve aan te
wenden.
Geweld en straffeloosheid vormen thans de grootste problemen in het
oosten van Congo. Er zal een justitieel systeem moeten worden opgezet,
parallel aan een proces van verzoening. Daders van de massale
slachtingen mogen niet vrij uit gaan. Van groot belang is voorts het
proces van demobilisatie. Er moet een gestructureerd programma worden
opgesteld voor het bieden van een alternatief aan oud-strijders na
ontwapening. MONUC en de andere betrokken VN-instellingen dienen
hierin nauw samen te werken met de regering in Kinshasa, daar een
evenwicht moet bestaan in ontwapening van de verschillende nationale
en buitenlandse gewapende groeperingen.
De regio: het conflict in het noorden van Uganda Top
Het al jaren slepende conflict in het noorden van het land tussen het
regeringsleger en de rebellenbeweging Lord's Resistance Army (LRA)
neemt in hevigheid toe. Een groot deel van de bevolking is inmiddels
van huis en haard verdreven en ondergebracht in "protected camps". De
sociaal-economische ontwikkeling in het noorden van Uganda is door het
conflict goeddeels tot staan gebracht. Ontvoeringen van kinderen die
als kindsoldaat worden ingelijfd in het LRA komen steeds vaker voor.
De strijdende partijen kunnen elkaar militair niet verslaan en als
gevolg van de zich verhardende strijd nemen mensenrechtenschendingen
toe. Kerkelijke leiders hebben vergeefs geprobeerd de partijen tot
elkaar te brengen. Voortdurende steun uit Soedan aan de LRA doet het
gevaar voor internationale complicaties toenemen. Het conflict, op de
grens van de Hoorn van Afrika en de regio van de Grote Meren, heeft
tot nu toe relatief weinig internationale aandacht gekregen.
De gesprekken in Tanzania Top
In Tanzania werd overleg gevoerd met minister van Buitenlandse Zaken
Kikwete en met vertegenwoordigers van de rebellenbewegingen de
CNDD/FDD van Pierre Nkurunziza en het Palipehutu-FNL (FNL) van Agathon
Rwasa.
Het gesprek met minister Kikwete concentreerde zich op de
ontwikkelingen in Burundi. De minister sprak zijn grote zorg uit over
de situatie in en rond de kampen in Tanzania waarin de vluchtelingen
uit Burundi verblijven. Gebrek aan voedsel in de kampen leidt tot
diefstal in de omgeving van de kampen hetgeen de spanningen tussen
lokale bevolking en vluchtelingen sterk doet oplopen. De regering van
Tanzania stelt alles in het werk om de problemen te verminderen, maar
een terugkeer naar Burundi van de vluchtelingen is de beste oplossing.
De minister toonde zich optimistisch over de voortgang in het overleg
tussen CNDD/FDD en de regering in Bujumbura. Zijn regering oefende
sterke druk uit op beide partijen om tot een akkoord te komen. Ten
aanzien van het FNL was de minister veel minder optimistisch; deze
beweging was niet bereid met de regering te overleggen en wilde de
strijd voortzetten. Minister Kikwete verwelkomde de gesprekken die de
Nederlandse delegatie met CNDD/FDD en FNL zou voeren. Met betrekking
tot het FNL onderstreepte hij dat deze beweging niet geïsoleerd zou
moeten komen te staan en hij sprak de hoop uit dat het gesprek tussen
de Nederlandse delegatie en het FNL zou bijdragen aan de bereidheid
tot onderhandelen met de regering te Bujumbura.
Met betrekking tot de spanningen tussen Rwanda en Uganda onderstreepte
Minister Kikwete de bereidheid van zijn land om bij te dragen aan het
behoud van vreedzame verhoudingen tussen beide landen. De minister had
persoonlijk bemiddeld tussen de twee landen en hij toonde zich
optimistisch over een voortgaande vermindering van de spanning tussen
Rwanda en Uganda.
Minister Kikwete verwelkomde het INICA-initiatief van Nederland en de
OESO en zegde de steun van zijn regering toe.
Geconstateerd werd dat de bilaterale betrekkingen tussen Tanzania en
ons land goed zijn en dat het komende voorzitterschap van Tanzania van
de Southern African Development Conference (SADC) en het Nederlands
voorzitterschap van de EU in de komende periode regelmatig overleg
tussen Tanzania en Nederland wenselijk maken.
In de gesprekken met vertegenwoordigers van CNDD/FDD werd het door
minister Kikwete getoonde optimisme over het onderhandelingsproces
tussen de regering van Burundi en CNDD/FDD bevestigd. Ten aanzien van
de machtsdeling op zowel politiek als op militair terrein verliepen de
onderhandelingen positief en een akkoord werd nog dit jaar verwacht.
Uit de gesprekken met vertegenwoordigers van het FNL kwam een geheel
ander beeld naar voren. De beweging acht de tijd voor overleg met de
regering niet gekomen, maar wenst eerst te overleggen met leiders van
de tutsi-bevolking in Burundi. Het FNL is echter weinig specifiek over
welke leiders men op het oog heeft, terwijl de regering te Bujumbura
stelt dat er met haar onderhandeld dient te worden. Het FNL gaf aan de
strijd niet op te zullen geven, hetgeen tot de conclusie leidde dat de
beweging in toenemende mate geïsoleerd zal komen te staan, daarmede de
totstandkoming van een alle partijen omvattend vredesakkoord in de weg
staand.
De gesprekken in Burundi Top
In Burundi werd gesproken met president Ndayizeye, vice-president
Kadege, minister van Buitenlandse Zaken Sinunguruza, minister van
Defensie Ngunngeko, minister van Financien Kadigiri en met ambassadeur
Bah, de speciale vertegenwoordiger van de Afrikaanse Unie en hoofd van
de vredesmacht AMIB van de Afrikaanse Unie in Burundi. Voorts vonden
ontmoetingen plaats met vertegenwoordigers van niet-gouvernementele
organisaties en van de kerken, met vertegenwoordigers van
internationale organisaties, diplomaten, journalisten en zakenlieden.
President Ndayizeye ging uitgebreid in op recente voortgang in de
onderhandelingen over toetreding van de CNDD/FDD tot het
Arusha-akkoord en de regering. Dankzij de sedert eind juli geboekte
voortgang was de tijd inmiddels rijp voor een ontmoeting tussen
rebellen en regering. De president verwachtte al tijdens de
Burundi-top van regionale staatshoofden op 24 augustus aanstaande
helderheid over bereikte overeenstemming te kunnen verschaffen. Het
was wel van groot belang dat voldoende gelden voor het aanstaande
kantonnement van de rebellen beschikbaar zouden komen, anders zou het
bereikte akkoord op losse schroeven komen te staan. Een deel van de
rebellen zou vervolgens in het leger dienen te worden opgenomen.
Overeen was gekomen dat het leger voor 50% uit hutu's zou bestaan,
met name oud-CNDD/FDD strijders. De omvang van het leger en diens
taken dienden nog te worden vastgesteld; duidelijkheid was vooreerst
nodig over precieze aantallen rebellen. Criteria voor integratie
werden thans uitgewerkt, waartoe enige VN-ondersteuning was verkregen.
Voor de afvallers diende een adequaat DDRRR-programma zorg te dragen.
Internationale steun was nodig voor de opzet van het nieuwe leger.
President Ndayizeye gaf aan als hutu-president veel energie te steken
in het scheppen van een vertrouwensrelatie met de strijdmacht, en
meende dat dit zijn vruchten begon af te werpen. Er bestond geen
risico voor een staatsgreep; een sterke interim-regering was hierbij
van belang.
Ook de politie diende hervormd te worden en dichter bij de burgers
komen te staan; uitbreiding van de politiemacht was noodzakelijk. Er
bestond grote behoefte aan training. Het leger diende zich te beperken
tot bewaking van de landsgrenzen.
Ingaand op ons verslag van de gesprekken die in Dar es Salaam waren
gevoerd met CNDD/FDD en in het bijzonder het FNL, toonde de president
zich weinig optimistisch over de mogelijkheden met het FNL tot
overeenstemming te komen. In de recente gevechten met het FNL rond en
in Bujumbura waren veel slachtoffers gevallen. Het FNL had
kindsoldaten gebruikt waarvan velen waren omgekomen. FNL-leiders leken
vooral publiciteit gezocht te hebben.
De regering was bereid toe te geven aan de FNL-eis om met
vertegenwoordigers uit de tutsi-gemeenschap te praten, mits dit zou
uitmonden in overleg tussen regering en FNL. Het FNL verzette zich
evenwel tegen contacten met hutu-leden van de regering. De
internationale gemeenschap diende de druk op het FNL op te voeren. De
president had persoonlijk het onderhandelingsteam verzocht plaatsen
voor het FNL open te houden in regering, overheid en leger. De
president sprak de overtuiging uit dat veel FNL-leden na integratie
van CNDD/FDD in regering, overheid en leger naar de CNDD/FDD zouden
overlopen. Het FNL kon niet zonder CNDD/FDD overleven. Daarom toonde
de regering vastberadenheid ten opzichte van het FNL.
President Ndayizeye schetste tenslotte de economisch deplorabele
toestand van Burundi, dat thans tot de drie armste landen ter wereld
hoorde. Hij vroeg om een structurele hulprelatie met Nederland.
Van onze zijde werd benadrukt dat Nederland zich, zowel in breder
EU-verband als in samenwerking met een kleine groep afzonderlijke
EU-lidstaten en EU-Speciaal Vertegenwoordiger Ajello hard maakte voor
een terugkeer naar vrede in Burundi. Daarom ook was met het FNL
gesproken in Dar es Salaam en bestond er bereidheid daar een vervolg
aan te geven. Indien het FNL niet tot onderhandelen kon worden
gebracht, zou ze geïsoleerd moeten worden. Nederland was ook bereid
bij Wereldbank en IMF ten gunste van Burundi te pleiten. Het was
evenwel van groot belang het leger onder democratische controle van
regering en parlement te brengen, dat de overheid op transparante
wijze opereerde en mensenrechten gerespecteerd werden. Voor
budgettaire ondersteuning bestond nog te veel onduidelijkheid, maar
bereidheid bestond om - beperkte - financiële steun te verlenen voor
het scheppen van voorwaarden voor herstel van vrede, veiligheid en
stabiliteit. Hierbij viel te denken aan beschikbaarstelling van
expertise op macro-economisch gebied en steun aan hervorming van de
veiligheidssector (leger, politie), zoals training van in het leger te
integreren rebellen. Betrekken van de burgergemeenschap bij het
vredesproces verdiende prioriteit. Er kon reeds een begin worden
gemaakt met demobilisering van kindsoldaten. Het Initiatief voor
Centraal Afrika (INICA) werd onder de aandacht gebracht, en mocht op
steun van de president rekenen.
Ook in het gesprek met minister van Defensie Ngunngeko werd uitvoerig
stilgestaan bij de hervorming van het leger. Er bestond begrip voor de
noodzaak concessies te doen, zoals een gelijke verdeling van functies
in het leger tussen tutsi's en hutu's. Het leger zou als gevolg van
het opnemen van rebellen - ook het FNL was welkom - aanvankelijk sterk
in omvang toenemen waarna een gefaseerd demobilisatieproces van
minimaal 60.000 personen zou starten. De economie bood in haar huidige
toestand geen mogelijkheid tot onmiddellijke absorptie van
gedemobiliseerde rebellen en militairen. Op zeer korte termijn zouden
de demobilisatieplannen die tezamen met de Wereldbank waren
uitgewerkt, met de donorgemeenschap worden gedeeld. Defensie had geen
belang bij gebrek aan transparantie. Nederland werd nadrukkelijk
bedankt voor de steun aan het DDRRR-proces, middels zijn bijdrage van
100 miljoen euro.
De minister onderschreef het belang van democratische controle over de
strijdkrachten. De president werd ten volle gesteund. De financiële
programmering van de defensie-uitgaven stond reeds onder democratische
controle. Het leger had niet zelf voldoende capaciteit om de training
van rebellen ter hand te nemen om hen in leger en politie te kunnen
integreren. Steun daarbij was bijzonder welkom. De minister merkte op
dat een akkoord tussen regering en CNDD/FDD de weg zou openen om een
eind aan de activiteiten van het FNL te maken, indien deze niet wenste
te onderhandelen. Ook hij voorzag overlopen van FNL naar CNDD/FDD.
Van onze kant werd onder meer gesteld dat er zo snel mogelijk een
volwaardig voorstel dient te worden gepresenteerd voor demobilisatie
van rebellen en militairen en hun herintegratie in de
burgermaatschappij; de aankondiging van de Minister over afronding
hiervan werd verwelkomd.
Zowel in de gesprekken met de vice-president als de minister van
Buitenlandse Zaken werd de voortgang in de onderhandelingen met de
CNDD/FDD verder besproken. De vice-president verweet het FNL een
racistische en destructieve mentaliteit. Het was zaak ook druk uit te
oefenen op buurlanden die de rebellen steunden, waarbij hij expliciet
aan Tanzania en de DRC refereerde; minister Sinunguriza zag evenwel
een duidelijke verbetering in de relatie met Tanzania. Steun voor het
vredesproces vanuit de internationale gemeenschap schoot nog tekort.
Beide gesprekspartners riepen op de druk op aanhangers van het FNL
elders in de wereld te vergroten. Burundi zat dringend om
internationale hulp verlegen. Met de minister van Financiën werd
vooral de desastreuze toestand van de economie besproken. Daarbij werd
duidelijk gemaakt dat budgettaire transparantie een eerste vereiste is
alvorens de internationale gemeenschap Burundi structureel kan
steunen. Hij benadrukte de noodzaak van vredesdividend zodra een
akkoord met de CNDD/FDD was afgesloten.
Met AU-vertegenwoordiger Bah werd over de inzet van de Afrikaanse
vredesmacht in Burundi (AMIB) besproken. Bah sprak - evenals minister
Sinunguriza - zijn zorgen uit over achterblijvende internationale
financiering voor AMIB.
Ter plekke werden in nauwe samenwerking met de Belgische ambassade
eveneens oriënterende gesprekken gevoerd met vertegenwoordigers van
organisaties op het gebied van mensenrechten, democratisering, goed
bestuur en persvrijheid. Daarbij kwamen verschillende
vredesinitiatieven aan de orde, alsmede kritische geluiden over het
gebrek aan respect voor de mensenrechten. Een akkoord met CNDD/FDD
bracht hoop, maar het FNL, die op steun van delen van de bevolking
leek te kunnen bogen, zou het vredesproces ernstig kunnen verstoren:
ze diende tot deelname aan het vredesakkoord bewogen te worden.
De gesprekken in Rwanda Top
In Rwanda werd gesproken met president Kagame, met minister van
Buitenlandse Zaken Murigande, met minister van Financien en
Economische Planning Kaberuka, en met vertegenwoordigers van de
Defensiestaf. Voorts vonden ontmoetingen plaats met de onafhankelijke
presidentskandidaat Faustin Twagiramungu, met vertegenwoordigers van
niet-gouvernementele organisaties, de kerken en met
vertegenwoordigers van internationale organisaties, parlementariërs,
diplomaten, journalisten en zakenlieden.
President Kagame verwelkomde ons bezoek en sprak zijn erkentelijkheid
uit voor de langjarige relatie tussen zijn land en Nederland, dat
zonder een belast verleden de samenwerkingsrelatie met Rwanda had
kunnen aangaan. De president ging in op de periode van nationale
verzoening en wederopbouw van de laatste negen jaar en stelde dat de
tijd voor verkiezingen thans gekomen was. Hoe moeilijk de interne
situatie ook nog is, zo stelde de president, het land staat er thans
beter voor dan ooit sinds 1959 het geval is geweest. Naar aanleiding
van onze vragen naar de verdwijningen die er in de afgelopen periode
in zijn land plaats vonden, gaf de president aan dat er naar deze
verdwijningen een onderzoek plaats vond. Hij verwees naar een aantal
voorbeelden waaruit bleek dat vermeende verdwijningen op een
misverstand berustten en onderstreepte dat hij zich als hoogst
verantwoordelijke in zijn land ook ongerust maakte over het spoorloos
verdwijnen van Rwandezen. Hij verzette zich tegen het beeld van een
regering die zou meewerken aan verdwijningen en gaf aan dat er zo snel
mogelijk een rapport over de verdwijningen naar de leden van de
internationale gemeenschap verzonden zou worden. Wij spraken onze zorg
uit over de verdwijningen en over de trage vorderingen in het
onderzoek en deden tevens een beroep op de president om een klimaat te
scheppen waarin de verkiezingen voor het presidentschap en het
parlement vrij en eerlijk zouden kunnen plaats vinden. Wij maakten
bekend dat de Nederlandse bijdrage van EURO 250.000 aan de
verkiezingen niet zal worden toegekend voordat duidelijkheid is
verkregen over de recente verdwijningen in Rwanda.
Met betrekking tot de regionale situatie gaf de president aan dat vóór
alles voorkomen moet worden dat de DR Congo uiteen valt en voorts dat
er met steun van de internationale gemeenschap hard gewerkt zal moeten
worden aan politieke hervorming, beter bestuur en beter beleid in het
land. Met betrekking tot de Ex-Far en Interahamwe gaf de president aan
dat zowel de DR Congo als MONUC als Rwanda een gelijkluidende
boodschap zouden moeten uitdragen, namelijk dat zij niet welkom zijn
in de DR Congo. Naar verwachting van de president zou ook president
Kabila de banden met de Ex-Far en Interahamwe verbreken. De president
gaf aan dat de relatie met Uganda weliswaar gevoelig was, maar dat er
verbetering optreedt. Vele van de huidige leiders in Rwanda zijn in
Uganda opgegroeid en het Ugandese leiderschap dient in te zien dat
Rwanda een onafhankelijk land met een eigen koers is. Met betrekking
tot Burundi deden wij een beroep op de president het buurland te
steunen bij het herstel van vrede, veiligheid en stabiliteit. De
president gaf aan in contact te zijn met zijn Burundese ambtgenoot en
onderstreepte het belang van regionaal overleg met de leden van de
internationale gemeenschap. Het INICA-initiatief werd door de
president verwelkomd. Tenslotte spraken wij steun uit voor de
activiteiten van de echtgenote van president Kagame, die zich zeer
inzet in de strijd tegen HIV/AIDS. Tijdens het gesprek werden tevens
twee plaatsen aangeboden voor de deelname van twee Rwandese officieren
aan de VN-waarnemerscursus aan de School voor Vredesmissies in
Amersfoort (SVV) van september 2003.
Met minister van Buitenlandse Zaken Murigande werd de situatie in de
DR Congo en Burundi besproken, waarbij onze inzet was te bevorderen
dat Rwanda druk uitoefent op de strijdende partijen in de Kivu's en
Ituri om de strijd in het oosten van Congo te beëindigen. Voorts werd
van gedachten gewisseld over de voorgenomen toetreding van Rwanda tot
de East African Community (EAC), waarvan Kenya, Uganda en Tanzania
deel uitmaken en waarvan ook Burundi voornemens is het lidmaatschap te
verwerven. Deze uitbreiding van de EAC en de daaruit voortvloeiende
mogelijkheden voor nauwere politieke en economische samenwerking
werden door ons verwelkomd.
Minister Kaberuka van Financiën gaf op ons verzoek een overzicht van
de macro-economische situatie, de overheidsbegroting en de
aangekondigde verbetering van de regelgeving voor het midden- en
kleinbedrijf. Met betrekking tot het laatste punt gaf de minister aan
dat de Rwandese overheid veel heeft gedaan om de regelgeving en
klimaat voor het midden en kleinbedrijf gunstiger te maken, maar dat
nu versterking van de capaciteit van bedrijven om zich aan de nieuwe
situatie aan te passen nodig is, alsmede hervorming van de banksector
gericht op ondersteuning van het midden- en kleinbedrijf. Voorts
ontkende de minister dat er sprake zou zijn van overheidsuitgaven
buiten de staatsbegroting om. Wel gaf hij aan dat verouderde en
chaotische administratie van bijdragen van donoren onterecht de indruk
van "off-budget" uitgaven had gewekt en dat Rwanda de interne
controle van de overheid op de staatsuitgaven zou moeten verbeteren.
Sprekend over het herstel van de economie, wees de minister op de
noodzaak de export van koffie en thee te bevorderen alsmede
werkgelegenheid buiten de landbouw te scheppen.
In het overleg met de onafhankelijke presidentskandidaat Faustin
Twagiramungu, met vertegenwoordigers van niet-gouvernementele
organisaties, de kerken en met vertegenwoordigers van internationale
organisaties, diplomaten, journalisten en zakenlieden kwam naar voren
dat velen zich zorgen maken over het politieke klimaat in het land in
de aanloop naar de verkiezingen. Het verloop van de verkiezingen zal
een zeer belangrijke indicator zijn van de wijze waarop het
ontwikkelingsproces in Rwanda zich in de komende periode zal kunnen
ontwikkelen. Tijdens ons bezoek aan het indrukwekkende Genocide
Monument te Kigali, dat in 2004 - tien jaar na de laatste genocide -
zal worden geopend, beseften wij eens te meer hoezeer Rwanda in de
komende periode stabiliteit en een democratisch klimaat nodig zal
hebben om de trauma's uit het verleden te kunnen verwerken en kansen
te kunnen scheppen voor duurzame ontwikkeling.
De gesprekken in Uganda Top
In Kampala werd gesproken met minister van Defensie Mbabazi, met
vertegenwoordigers van niet-gouvernementele organisaties, van de
kerken en internationale organisaties en met parlementariërs,
diplomaten, journalisten en zakenlieden.
Tot onze spijt bleek het gesprek met president Museveni niet plaats te
kunnen vinden. De reeds bevestigde afspraak werd verschoven naar een
moment waarop wij naar Kinshasa moesten vertrekken voor onze afspraak
met president Kabila, die een zitting van zijn kabinet onderbrak om
met ons te spreken.
Minister van Defensie Mbabazi onderstreepte het belang dat zijn land
hecht aan de totstandkoming van vrede, veiligheid en stabiliteit in de
regio. Wij spraken onze waardering uit voor de actieve rol die Uganda
speelt om een oplossing te bewerkstelligen in de burgeroorlog in
Burundi. Minister Mbabazi bevestigde dat Uganda zich ten volle zal
blijven inzetten om het conflict in Burundi langs vreedzame weg te
beslechten. Hij bleek uitvoerig op de hoogte van de in Tanzania en
Burundi gevoerde gesprekken die naar hij kon meedelen er toe hadden
bijgedragen dat de Burundese regering een versoepeling in haar
onderhandelingspositie ten aanzien van de CNDD/FDD had aangebracht.
Indien het FNL niet aan de onderhandelingstafel bijschoof, diende zij
geïsoleerd te worden. Hij benadrukte dat Uganda ten volle bereid is om
mee te werken aan de oplossing van de conflicten in het oosten van de
DR Congo. Uganda had volledige medewerking aan de EU operatie Artemis
verleend en een groot deel van de militairen die deel namen aan deze
operatie verbleef te Entebbe. Van onze kant werd gewezen op de
verantwoordelijkheid van Uganda voor de situatie waarin het oosten van
de DR Congo zich thans bevindt en werd onderstreept dat de cyclus van
illegale import van wapens naar het oosten van de DR Congo en illegale
export van natuurlijke rijkdommen uit dat gebied tot een einde dient
te komen. Uganda dient zijn invloed aan te wenden om de strijdende
partijen in het oosten van de DR Congo naar de onderhandelingstafel te
brengen. Beide partijen concludeerden dat de perspectieven voor een
vreedzame regeling van de conflicten in de DR Congo zijn toegenomen
omdat de politieke ontwikkelingen in Kinshasa als positief beoordeeld
konden worden en dat er in de Kivu's en Ituri sprake was van een
geleidelijke stabilisering van de situatie. Tijdens de gesprekken werd
tevens geconcludeerd dat de risico's groot bleven en dat de
uitdagingen waarvoor de bij de oplossing van de conflicten in de DR
Congo betrokken partijen, waaronder MONUC, zich gesteld zagen, van een
enorme omvang waren.
Uit de gesprekken met vertegenwoordigers van niet-gouvernementele
organisaties, kerken en internationale organisaties, en met
diplomaten, journalisten en zakenlieden kwam de grote zorg naar voren
die men voelt over de situatie in het noorden van Uganda waar de
strijd tussen het regeringsleger en de rebellenbeweging Lord's
Resistance Army (LRA) in hevigheid toeneemt. De situatie in de
"protected camps" werd als zeer slecht omschreven en zorg werd
uitgesproken over de achterblijvende sociaal-economische ontwikkeling
in het noorden van Uganda alsmede over de aanhoudende ontvoeringen
door het LRA. De gesprekspartners uit kerkelijke kring gaven aan
teleurgesteld te zijn over het geringe succes van hun pogingen de
strijdende partijen tot elkaar te brengen, maar evenzeer vastbesloten
te zijn deze pogingen voort te zetten. Alle gesprekspartners gaven aan
groot belang te hechten aan internationale aandacht voor het conflict,
dat tot nu toe "vergeten" leek te zijn.
Uit het overleg met organisaties actief op het terrein van HIV/AIDS
kwam naar voren dat het aantal personen dat met HIV-AIDS wordt
geïnfecteerd geleidelijk aan afneemt. Dit werd toegeschreven aan de
sterk toegenomen openheid in Uganda over HIV/AIDS en over preventie,
aan het betrekken van het probleem van HIV/AIDS in de verschillende
beleidsterreinen waarop regering en niet-gouvernementele organisaties
actief zijn, in het bijzonder onderwijs en gezondheidszorg, aan goede
afstemming tussen regering en niet-gouvernementele organisaties en aan
de toegenomen rol van het bedrijfsleven bij de voorkoming en
bestrijding van HIV/AIDS. De voortgang bij het voorkomen van AIDS
onder militairen verloopt echter nog moeizaam.
De gesprekken in de Democratische Republiek Congo Top
In de DRC Congo werd gesproken met president Kabila, vice-president
Rubezwa (RCD-Goma), minister van Buitenlandse Zaken Ghonda (MLC),
minister van Defensie Ondekane, (RCD Goma), met de vertegenwoordiger
van UNDP M'cLeod, met de Speciale Vertegenwoordiger van de Verenigde
Naties en hoofd van MONUC, ambassadeur Swing, en met
vertegenwoordigers van niet-gouvernementele organisaties, de kerken,
internationale organisaties en met diplomaten, journalisten en
zakenlieden.
President Kabila gaf een overzicht van de recente politieke
ontwikkelingen in zijn land. De voortgaande strijd in het oosten van
zijn land baarde de president grote zorgen, maar hij toonde zich
eveneens optimistisch over een spoedige beëindiging van de gewapende
strijd. Bovendien gaf de president aan niet bevreesd te zijn dat
problemen in het oosten van zijn land het transitieproces op nationaal
niveau nog langer zouden kunnen verstoren. Daartoe was de voortgang
die er thans op nationaal niveau in Kinshasa werd gemaakt te groot.
Straffeloosheid noemde de president als het grootste probleem in het
oosten van Congo. Daarom beschouwde hij de opbouw van de justitiële
sector als een prioriteit. Hij schreef het voortgaan van de strijd in
het oosten vooral toe aan onenigheid tussen locale leiders en
benadrukte dat onder de bevolking grote bereidheid tot verzoening
bestaat. De president gaf aan op korte termijn, in de tweede helft van
augustus, leiders van gewapende groeperingen te zullen vragen naar
Kinshasa te komen voor overleg. Voorts gaf hij aan dat er een
demobilisatie plan zal worden opgesteld door het ministerie van
Defensie, waarin aandacht zal worden besteed aan het scheppen van
werkgelegenheid voor oud-strijders na demobilisatie.
Jegens Rwanda en Uganda, zo bepleitte de president, zou Nederland
moeten bepleiten dat deze landen zich onthouden van inmenging in het
oosten van Congo. Nederland had met deze landen goede banden en was
derhalve goed geplaatst om op beide landen een dergelijk beroep te
doen. Over de illegale exploitatie van grondstoffen in het oosten van
Congo maakte de president zich grote zorgen en hij achtte deze kwestie
een prioriteit zowel voor MONUC als voor zijn regering.
Van onze kant onderschreven wij de ernst van de humanitaire situatie
in het oosten van Congo en deden wij een beroep op de president en
zijn regering om verantwoordelijkheid te nemen voor het bevorderen van
vrede, veiligheid en stabiliteit in het oosten. Ter leniging van de
directe nood zegden wij een additionele bijdrage toe van 1 miljoen
Euro aan noodhulp voor het oosten van Congo. Voorts stelden wij 1
miljoen Euro ter beschikking voor het door de EU en de Wereld Bank
beheerde Trustfund voor institutionele ontwikkeling van de
transitie-regering in Kinshasa.
In de gesprekken met minister van Buitenlandse Zaken Ghonda en met
minister van Defensie Ondekane werd gesproken over de ontwikkelingen
in de regio en in het oosten van het land. De Nederlandse bijdrage van
100 miljoen Euro aan het Multi Country Programme for Demobilisation
and Reintegration werd beproken, waarbij werd aangedrongen op een
spoedige aanvang van het demobilisatieproces. In dit verband werd
tevens het belang van een diepgaande hervorming van de
veiligheidssector onderstreept.
Door de vertegenwoordiger van UNDP M'cLeod en zijn staf en door de
Speciale Vertegenwoordiger van de Verenigde Naties en hoofd van MONUC,
ambassadeur Swing en zijn staf werden wij geïnformeerd over de
sociaal-economische en militaire situatie in het land. Evenals in de
gesprekken met vertegenwoordigers van niet-gouvernementele
organisaties, de kerken, internationale organisaties en met
diplomaten, journalisten en zakenlieden klonk in de contacten met UNDP
en MONUC optimisme door over de kansen op herstel van vrede en
veiligheid in de DR Congo. Tegelijkertijd werden wij doordrongen van
het besef van de omvang van de uitdagingen waarvoor de regering te
Kinshasa zich thans ziet gesteld alsmede van de lange tijd die nodig
zal zijn voordat er in de DR Congo gesproken kan worden van een
stabiele samenleving.
Bevindingen Top
De conflicten in het oosten van de DR Congo, Burundi en het noorden
van Uganda oefenen een sterk negatieve invloed uit op de situatie in
de regio als geheel. Onze bezoeken hebben plaats gehad in het kader
van de bijdrage die de internationale gemeenschap tracht te leveren
aan het langs vreedzame weg beslechten van genoemde conflicten. De
perspectieven op het tot stand komen van vreedzame verhoudingen in de
regio zijn thans aanwezig en de druk van de internationale gemeenschap
op de strijdende partijen dient verder te worden opgevoerd. Wij hebben
onze gesprekspartners dan ook duidelijke boodschappen meegegeven, maar
eveneens open gestaan voor de boodschappen die zij op hun beurt aan
ons hebben willen geven.
Het conflict in Burundi Top
Ons bezoek aan Burundi was het eerste buitenlandse bezoek op politiek
niveau na het aantreden van de nieuwe president en zijn regering. In
het licht van de voortgang in het vredesproces die er sindsdien is
geboekt, hebben wij na het bezoek dat de President in juli aan Den
Haag bracht, geconcludeerd dat er alle aanleiding was om juist nu
Bujumbura te bezoeken en ook in Dar es Salaam in dialoog te gaan met
CNDD/FDD en FNL. Onze conclusie is dat regering en CNDD/FDD goede
voortgang maken in het onderhandelingsproces. Onze boodschap dat er
thans kansen liggen voor vrede die men ten volle dient te benutten,
werd door beide partijen met instemming begroet. Zowel de regering als
de CNDD/FDD gaven te kennen vastbesloten te zijn om het momentum dat
het vredesproces thans kenmerkt, te handhaven. In dat licht is er van
Nederlandse kant aangegeven dat financiële steun - van beperkte omvang
- bij het scheppen van voorwaarden voor herstel van vrede, veiligheid
en stabiliteit en beter bestuur en beleid in overweging wordt genomen.
Rwanda Top
Uit de gesprekken die wij in Rwanda voerden kwam duidelijk naar voren
dat de regering in Kigali er veel aan gelegen is het beeld van een
democratisch Rwanda te versterken. Het land heeft internationale
waarnemers uitgenodigd de verkiezingen bij te wonen. Wij hebben de
president en de ministers opheldering gevraagd over incidenten in de
aanloop naar de verkiezingen, waaronder de verdwijning van een vijftal
politieke opponenten. Zolang geen bevredigend antwoord is verkregen,
is betaling opgeschort van een eerder toegezegd bedrag van 250.000
Euro voor de verkiezingen. Ook hebben wij het belang van persvrijheid
en gelijke toegang tot de media in het verkiezingsproces benadrukt. In
het gesprek met de onafhankelijke residentskandidaat Twagiramungu
hebben wij deze punten ook benadrukt.
Rwanda speelt een belangrijke rol bij de oplossing van het conflict in
het oosten van Congo. Wij hebben de Rwandese gesprekspartners met klem
gewezen op de noodzaak positief bij te dragen aan het stopzetten van
illegale wapen- en grondstoffenstromen naar het oosten van Congo en
aan het bevorderen van reintegratie van gedemobiliseerde rebellen uit
de DRC.
Het oosten van Congo Top
In de gesprekken die wij voerden te Kigali en Kampala is de
verantwoordelijkheid van Rwanda en Uganda voor de situatie waarin het
oosten van de DR Congo zich thans bevindt, uitgebreid aan de orde
geweest. Onze gesprekspartners in Kigali en Kampala benadrukten dat
zij zo spoedig mogelijk vrede, veiligheid en stabiliteit in het oosten
van Congo tot stand wilden zien komen en onderstreepten dat zij al het
mogelijke wilden doen om dat te verwezenlijken. In beide hoofdsteden
werd de invloed die men werkelijk zou kunnen uitoefenen sterk
gerelativeerd. Dit gold eveneens voor de illegale exploratie van
natuurlijke rijkdommen. Van Nederlandse kant is met nadruk gewezen op
sterke indicaties van het tegendeel en er werd dan ook een klemmend
beroep gedaan op regeringen in Kigali en Kampala om hun
medeverantwoordelijkheid voor het op korte termijn verbeteren van de
humanitaire situatie in het oosten van Congo te nemen en voorts bij te
dragen aan het vervullen van de voorwaarden waaronder in het oosten
van Congo duurzame ontwikkeling op gang gebracht zou kunnen worden.
Uit de gesprekken die wij te Kinshasa voerden trekken wij de conclusie
dat er in de Democratische Republiek Congo belangrijke stappen worden
gezet op weg naar herstel van vreedzame verhoudingen. Regering en
parlement gaan geleidelijk aan functioneren en Kinshasa herneemt
daarmee de positie van politiek centrum van het land. Daarmee nemen de
mogelijkheden voor het langs politieke weg beslechten van de
geschillen in het oosten van het land eveneens toe. Hoewel nog een
lange en moeilijke weg wacht, is druk van de internationale
gemeenschap op de strijdende partijen nu dringend vereist. Ook in
Kinshasa was onze boodschap dan ook dat de kansen die er thans zijn
voor vrede ten volle benut dienen te worden. En ook te Kinshasa werd
onze boodschap door vertegenwoordigers van de verschillende partijen
waarmee wij contact hadden positief ontvangen. Wij kondigden steun ten
behoeve van het functioneren van de transitieregering aan.
Uit onze gesprekken met de leiding van operatie Artemis, die plaats
vonden te Entebbe in Uganda hebben wij geconcludeerd dat de operatie
een wezenlijke bijdrage heeft kunnen leveren aan de bevordering van
veiligheid en stabiliteit in het gebied rond Bunia. De situatie blijft
echter zorgelijk en de thans voorziene aansluiting van MONUC op
operatie Artemis is door ons dan ook verwelkomd. Te Kinshasa hebben
wij in de gesprekken met de Speciale Vertegenwoordiger van de
Verenigde Naties en hoofd van MONUC, ambassadeur Swing, bevestiging
gekregen van de goede voortgang die er wordt gemaakt met de
voorbereidingen voor de voortzetting van MONUC. Hoewel het verheugend
is dat MONUC zal worden uitgebreid tot 10.800 man en dat van dit
aantal ruim 4.000 man in het oosten van Congo zal worden geplaatst, is
deze omvang relatief gering in het licht van de enorme uitdagingen
waarvoor men zich gesteld ziet.
Dit neemt niet weg dat in de huidige situatie in de DR Congo gesproken
kan worden van duidelijke voortgang in het vredesproces, waarbij
politieke, diplomatieke en militaire instrumenten en middelen van
ontwikkelingssamenwerking in toenemende mate op samenhangende wijze
worden ingezet. Hoewel de DR Congo geen partnerland is en ook niet
voorzien wordt de DR Congo die status te geven, zal in het kader van
het Nederlandse beleid jegens de regio Grote Meren, met de DR Congo
worden samengewerkt waar zulks een bijdrage kan leveren aan de
totstandkoming van vrede, veiligheid en stabiliteit in de regio.
Het conflict in het noorden van Uganda Top
Gesprekspartners die niet tot de regering behoorden toonden zich zeer
bezorgd over het conflict in het noorden van het land. Genoemde
gesprekspartners wezen er op dat het conflict tot nu toe relatief
weinig internationale aandacht heeft gekregen en onderstreepten het
belang van een spoedige beëindiging van het conflict voor zowel Uganda
als de regio. In de voortgaande dialoog met de regeringen in de regio,
in het bijzonder die van Uganda en Soedan zal deze problematiek aan de
orde worden gesteld. Voorts zullen wij in Europees verband de
mogelijkheden bezien om bij te dragen aan de totstandkoming van
vreedzame verhoudingen in het noorden van Uganda.
Het Initiative for Central Africa
De gesprekpartners hebben zonder uitzondering positief gereageerd op
het door Nederland in samenwerking met de OESO genomen Initiative for
Central Africa (INICA). Het initiatief is er op gericht het overleg in
de regio over de oplossing van de verschillende conflicten te
stimuleren. Ontmoetingen in het kader van INICA vonden reeds plaats,
laatstelijk in juli in Nairobi. INICA beoogt informeel overleg tussen
betrokkenen actief in de regio mogelijk te maken. De door de Speciale
Vertegenwoordiger voor de Grote Meren van de Secretaris-generaal van
de VN voor de Grote Meren, Ibrahima Fall te beleggen conferentie over
vrede, veiligheid, democratie en ontwikkeling in de regio, die naar
verwachting in 2004 zal plaats vinden, wordt door ons ten volle
gesteund; INICA kan een belangrijke bijdrage leveren aan deze
conferentie.
Demobilisatie en reïntegratie
Nederland heeft met meer dan 100 miljoen euro een substantiële
bijdrage ter beschikking gesteld voor demobilisatie- en
reïntegratieprogramma's in de regio. Demobilisatie en reïntegratie van
ex-combattanten zijn immers een essentieel onderdeel in het
vredesproces in de Grote Meren, aangezien deze laatsten bij uitstek in
staat zijn dit fragiele proces met gewelddadige middelen te
ondermijnen. In met name Burundi en de DRC bevinden de voorbereidingen
van deze programma's zich op dit moment in een cruciale fase. Om het
programma in Burundi te doen slagen, is in de eerste plaats een
duidelijke politieke overeenstemming van belang tussen de regering en
de (voormalige) rebellen over de militaire integratie in het leger van
de gewapende rebellengroepen, de nieuwe commandostructuur en
bijbehorend tijdspad. Ten tweede zal de voorziene ontwapening van
rebellen en reintegratie in de samenleving onderdeel moeten uitmaken
van een strategische aanpak die inzicht biedt in het vervolgtraject en
implementatiemodaliteiten. Tenslotte zal het DDR-programma alleen dan
succesvol kunnen zijn indien dit het resultaat is van een transparant
consultatieproces waarbij alle betrokken partijen worden betrokken.
De voorbereidingen van DDR-activiteiten in de DRC zijn wellicht nog
complexer dan in Burundi. Het betreft hier zowel de ontwapening,
demobilisatie en repatriëring naar Rwanda van gewapende Rwandese
groepen als ontwapening, demobilisatie en reïntegratie van Congolese
combattanten. Het aantal gedemobiliseerde Rwandese rebellen is tot nu
toe teleurstellend (3.500). Met de totstandkoming van de nationale
overgangsregering in de DRC is het mogelijk geworden de formulering
van het DDR-programma daadwerkelijk te starten. Evenals in Burundi zal
overeenstemming tussen betrokken partijen over hervorming van het
nationale leger en reïntegratie van een deel van de rebellenlegers de
timing, de fasering en de omvang van het programma bepalen. Daarnaast
zal de regering overeenstemming moeten bereiken over het
institutionele kader waarbinnen demobilisatie en reïntegratie zullen
moeten plaatsvinden. Inmiddels zijn de voorbereidingen van specifieke
programma's ten behoeve van de opvang van kindsoldaten en
ondersteuning van `op maat gesneden' DDR-activiteiten in afwachting
van een nationaal programma in een vergevorderd stadium. Het is
evident dat de implementatie van bovenstaande in hoge mate afhankelijk
zal zijn van de intensiteit van zowel de gevechten in met name
Oost-Congo als de cohesie in de nieuwe overgangsregering.
Na het verschijnen van Defence Review zal de Ugandese regering een
voorstel voor het demobilisatie/reïntegratie programma opstellen. Mede
in dit verband zal de Ugandese regering zich meer dan voorheen dienen
te committeren aan het vinden van een vreedzame politieke oplossing
voor het alsmaar voortdurende conflict in het noorden van Uganda
Ministerie van Buitenlandse Zaken