Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit

De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA Den Haag
uw brief van

uw kenmerk

ons kenmerk
Viss. 2003/4701
datum
25-08-2003

onderwerp

Brief LNV inzake referentieniveau Nederlandse Visserijvloot

TRC 2003/6413

bijlagen

Geachte Voorzitter,

Zoals u bekend is, heeft de afgelopen jaren tussen de Europese Commissie en Nederland veelvuldig overleg plaats gehad over de toegestane omvang van de Nederlandse visserijvloot, waarbij recentelijk de nadruk lag op het zogenaamde pelagische vlootsegment.

Ik ben verheugd u te kunnen meedelen dat in deze gesprekken nu overeenstemming is bereikt met de Europese Commissie over de toegestane vlootomvang. Voor Nederland betekent dit akkoord dat in het kader van de nieuwe basisverordening voor het Gemeenschappelijk Visserijbeleid geen verdere inkrimping van de nationale vloot noodzakelijk is.

De Europese Commissie heeft dit resultaat opgenomen in Verordening (1438/2003) die zij 12 augustus jongstleden heeft gepubliceerd. Daarin zijn de referentieniveaus voor de verschillende Europese vloten vastgelegd die bepalend zijn voor de maximale omvang van deze vloten. Met deze verordening geeft de Commissie invulling aan de bepalingen van artikel 12 van de Basisverordening voor het nieuwe Gemeenschappelijk Visserijbeleid. Naast de referentieniveaus zijn in deze Verordening ook een aantal uitvoeringsbepalingen inzake het communautaire vlootbeleid uitgewerkt.

datum
25-08-2003

kenmerk
Viss. 2003/4701

bijlage

Met de publicatie van het referentieniveau van de Nederlandse visserijvloot zijn langdurige besprekingen met de Europese Commissie afgerond. Dit betrof in het bijzonder de toegestane omvang van het pelagische vlootsegment. Over de problematiek van het pelagische vlootsegment werd u op 21 november 2000 door mijn voorgangster geïnformeerd (kenmerk Viss00/8154). In die periode was de Commissie van mening dat de pelagische vloot groter was dan de doelstellingen van het Europese vlootbeleid (MOP IV) toestonden.

Met de Commissie is nu een akkoord bereikt, waarin de omvang van de pelagische vloot op het huidige niveau wordt geaccepteerd, daarbij rekening houdend met de visserijmogelijkheden in de West-Afrikaanse wateren. Basis voor dit laatste is dat het meerjarige bestandsonderzoek (in FAO-kader) naar de kleinere pelagische bestanden in die wateren duidelijk heeft aangetoond dat de visserij door de Nederlandse diepvriestrawlers met als uitgangspunt het duurzaam beheer van deze bestanden zeer goed mogelijk is.

De in het kader van de Europese vlootdoelstellingen eerder vastgestelde toegestane omvang van de pelagische vloot is nu opgehoogd, van respectievelijk circa 49.000 brutoton en 63.000 kiloWatt tot circa 94.000 brutoton en 105.000 kiloWatt.

Voor de Europese en Noord-Atlantische wateren dient de pelagische vloot wel de in MOP IV vastgelegde inspanningslimieten te respecteren. Hieraan moet nog nadere uitwerking worden gegeven.

In overeenstemming met de bepalingen in de nieuwe basisverordening GVB is in genoemde verordening voor het eerst de omvang van de Nederlandse schelpdiervloot in het referentieniveau opgenomen. Voor de schelpdiervloot is hiertoe gerekend met een vlootomvang van circa 22.000 brutoton en 60.000 kiloWatt. Dit houdt in dat voor deze vloot ook zal gelden dat de totale capaciteit (motorvermogen en volume) niet verder mag toenemen. Nieuwe capaciteit mag pas dan tot deze vloot worden toegelaten als hieraan voorafgaand tenminste even veel capaciteit is uitgeschreven. Dit 'entry/exit-regiem' gold in Nederland al per 1 maart van dit jaar voor de zeevisserijvloot. Thans geldt dit dus ook voor de schelpdiervloot.

Ik teken hierbij overigens aan dat de verordening de mogelijkheid biedt om schelpdiervaartuigen die uitsluitend ingezet worden voor de aquacultuur niet te onderwerpen aan het entry/exit-regiem. Een herziening van het referentieniveau als gevolg van een dergelijke uitsplitsing is mogelijk. In overleg met het bedrijfsleven zal ik hieraan nadere invulling geven.

Het thans gepubliceerde referentieniveau accepteert de gehele varende Nederlandse communautair gereguleerde visserijvloot, en bedraagt nu circa 213.000 brutoton en 527.000 kiloWatt. Dit impliceert (als gevolg van bovengenoemde aanpassingen in de pelagische en de schelpdiervloten) een toename met respectievelijk circa 67.000 brutoton en 104.000 kiloWatt ten opzichte van de onder het MOP IV communautair gereguleerde Nederlandse vlootomvang.

De Verordening gaat voorts nog in op twee andere zaken van belang. Dit betreft in de eerste plaats bepalingen die de overgang regelen tussen het vlootbeheer zoals dat gold tot 31 december 2002 en het vlootbeheer zoals dit geldt met ingang van dit jaar. In het kader van deze overgang is in Nederland op 1 maart van dit jaar het al genoemde 'entry/exit-regiem' van kracht geworden. De Verordening bepaalt nu dat de destijds in aanbouw zijnde vaartuigen waarvan de investeringsbeslissing genomen was onder het 'oude regiem', alsnog zonder bijkomende 'uitschrijfverplichtingen' tot de vloot toegelaten kunnen worden.

Als laatste punt noem ik de mogelijkheid die de Verordening biedt voor vergroting (volume) van vaartuigen ten behoeve van veiligheidsvoorschriften, arbo-maatregelen, en verbetering van de kwaliteit van het visproduct, mits deze capaciteitstoename geen verhoging van de visserijdruk tot gevolg heeft. Van belang is dat de Commissie de uitwerking bij de lidstaten legt. In overleg met het bedrijfsleven zal ik ook hieraan nadere invulling geven.

De minister van Landbouw, Natuur
en Voedselkwaliteit,

dr. C.P. Veerman


---