Uitspraak Rechtbank Amsterdam in zaak AI1182 Zaaknr: 13/009035-02
Bron: Rechtbank Amsterdam
Datum uitspraak: 19-08-2003
Datum publicatie: 19-08-2003
Soort zaak: straf -
Soort procedure: eerste aanleg - meervoudig
RECHTBANK AMSTERDAM
Parketnummer: 13/009035-02
Datum uitspraak: 19 augustus 2003
op tegenspraak
VERKORT VONNIS
van de rechtbank Amsterdam, meervoudige economische strafkamer, in de
strafzaak tegen:
(verdachte)
geboren te Ede op (geboortedatum),
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens
op het adres (woonplaats)
De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op
de terechtzittingen van 10 juli 2003 en 5 augustus 2003.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd hetgeen staat omschreven in de
dagvaarding, waarvan een kopie als bijlage aan dit vonnis is gehecht.
De in die dagvaarding vermelde tenlastelegging geldt als hier
ingevoegd.
De rechtbank leest het in de elfde regel van het tenlastegelegde
vermelde "de ABN AMRO te Ede" als "de ABN AMRO Bank te Ede", aangezien
hier sprake is van een kennelijke omissie. Door de verbetering van
deze omissie wordt verdachte niet in de verdediging geschaad.
De rechtbank leest het in de negenentwintigste regel van het
tenlastegelegde vermelde "tegen een koers van 60 euro" als "tegen een
koers van 60 euro per aandeel", aangezien hier sprake is van een
kennelijke omissie. Door de verbetering van deze omissie wordt
verdachte niet in de verdediging geschaad.
2. Voorvragen
---
3. Waardering van het bewijs
3.1. De rechtbank ontleent aan de inhoud van de bewijsmiddelen het
volgende.
1. Op 24 en 26 november 1999 heeft de ABN AMRO Bank ten behoeve van
verdachte aandelen HIM Furness gekocht. Deze aankoop betrof 4.836
aandelen tegen een gemiddelde koers van EUR 47,58, respectievelijk
3.250 aandelen tegen een gemiddelde koers van EUR 48,75. Verdachte
heeft deze aandelen verkocht op 7 maart 2000 voor EUR 485.160,- en
realiseerde derhalve een winst van EUR 94.186,41.
2. Op 30 november 1999 vond een perspublicatie plaats waarin melding
werd gemaakt dat de koers van het aandeel HIM Furness de "afgelopen
week" 20 procent was gestegen en dat die koersstijging aanleiding was
bekend te maken dat een grootaandeelhouder de mogelijkheid onderzocht
om te komen tot een openbaar bod (tegen een koers van ongeveer EUR
60,00) op alle niet door die grootaandeelhouder gecontroleerde
aandelen.
3. Het bestaan van dit voornemen van de grootaandeelhouder was (in
besloten kring) sedert 6 oktober 1999 bekend bij medewerkers van HIM
Furness, de ABN AMRO Bank -Investment Capital-, Mees Pierson
-Investment Bank-, Deloitte&Touche -Corporate Finance, Trenité van
Doorne, Arthur Anderson en Beheersmaatschappij L. B.V.
4. HIM Furness stond ten tijde van de onderhavige effectentransactie
genoteerd aan de Amsterdamse effectenbeurs (AEX). Het relatief
onbekende fonds kende een geringe liquiditeit (lage omzetten). Tegen
die achtergrond was de aankooporder van Nlg. 1.000.000,00 zeer
aanzienlijk van omvang.
5. Verdachte heeft het tenlastegelegde ontkend. Hij noemt als redenen
voor het verstrekken van de aankooporder de volgende:
- de vennootschap waarvan hij toen Directeur-Grootaandeelhouder was
beschikte over omvangrijke liquide middelen die op laag rentende
bankrekeningen stonden. Daarom was hij al enige tijd op zoek naar een
beter renderende belegging in solide fondsen genoteerd aan de
effectenbeurs;
- uit diverse bronnen had hij begrepen dat de aandelen HIM Furness
ondergewaardeerd waren. Ook boezemde het hem vertrouwen in dat de
familie L. belang had in het fonds.
6. Verdachte heeft in zijn contacten met de accountmanager van de ABN
AMRO Bank geen interesse getoond in de effectenhandel. Integendeel:
adviezen van de accountmanager om met beleggingen in aandelen meer
rendement te behalen werden niet opgevolgd omdat verdachte voorkeur
had voor een meer solide belegging in onroerend goed. Dit rijmt niet
met de verklaring van verdachte dat hij al langere tijd op zoek was
naar een belegging in effecten.
7. Onderzoek van de toenmalige Stichting Toezicht Effectenverkeer en
de eigen verklaring van verdachte wijzen uit dat verdachte geen actief
belegger was.
8. Naar het oordeel van de rechtbank is het derhalve opmerkelijk dat
verdachte vlak voor de perspublicatie van 30 november 1999 zonder een
beleggingsadviseur te raadplegen en zonder de terugkomst van de op dat
moment afwezige accountmanager af te wachten aan een - op het terrein
van effecten - onervaren bankmedewerkster op resolute wijze opdracht
heeft gegeven tot een zo substantiële effectenorder in het minder
courante fonds HIM Furness. Het is daarbij te meer opvallend dat
verdachte heeft aangedrongen op spoed en discretie bij de afhandeling
van de transactie, waartoe speciaal een beleggingsrekening moest
worden geopend.
9. Verdachte heeft verklaard zich bij zijn besluit tot aankoop van de
effecten te hebben gebaseerd op een positief artikel over HIM Furness
in de oktober editie van het blad Beleggings Express, op welk blad hij
al jaren geabonneerd zou zijn. Het strafrechtelijk onderzoek heeft
daarentegen uitgewezen dat verdachte zelf, noch zijn onderneming, op
dit blad geabonneerd waren. Hiermee geconfronteerd heeft verdachte
verklaard niet te weten hoe het blad in zijn bezit is gekomen.
10. De informatie over HIM Furness die verdachte zegt te hebben
ontleend aan een uitgave van "Beurs '98-'99" van Elsevier-
PriceWaterhouseCoopers acht de rechtbank zodanig beknopt en beperkt
dat het niet aannemelijk is dat op grond daarvan de onderhavige
beleggingsbeslissing zou zijn genomen.
11. De rechtbank acht het evenmin aannemelijk geworden dat verdachte
het koersverloop van de aandelen HIM Furness op internet volgde.
Immers bij een illiquide aandeel als van het onderhavige fonds is dat
verspilde moeite.
12. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij zich niet op
de hoogte heeft gesteld van de specifieke bedrijfsactiviteiten van de
onderneming HIM Furness alvorens te investeren, terwijl dat bij een
conservatieve belegger -waarvoor verdachte zichzelf houdt- toch
bepaald voor de hand zou hebben gelegen.
13. Opmerkelijk is voorts dat het beleggingsgedrag van verdachte
voorafgaande aan het verstrekken van de gewraakte order behoudend was,
terwijl hij daarna steeds gespreid is gaan beleggen in grote en
liquide fondsen, met bedragen van telkens ongeveer Nlg. 100.000,00.
Daarbij liet verdachte zich juist wel door de bank adviseren.
De voorbereiding en de wijze van uitvoering van de onderhavige
effectentransactie wijken derhalve in alle opzichten opmerkelijk af
van het reguliere beleggings- en investeringsgedrag van verdachte.
14. Opvallend is bovendien dat verdachte de belegging met van De
Wekerom B.V. geleende gelden heeft gedaan maar met het oogmerk de
winst in privé te laten vallen. Dat maakt het niet geloofwaardig dat
hij een solide belegging voor De Wekerom B.V. op het oog had, zoals
hij heeft verklaard.
15. Verdachte kent een zekere K. vanuit de Bouwwereld. Deze K. wordt
eveneens verdacht van de handel met voorkennis in aandelen HIM Furness
omstreeks dezelfde periode.
Hoewel dit bepaaldelijk vraagt om een uitleg heeft verdachte over zijn
relatie met K. niets willen verklaren.
16. Weliswaar is er geen rechtstreeks bewijs voorhanden dat verdachte
het tenlastegelegde heeft begaan, maar op grond van voormelde
omstandigheden in onderling verband en samenhang bezien concludeert de
rechtbank dat verdachte bij het bewerkstelligen van de transactie
bekend moet zijn geweest met de koersgevoelige bijzonderheden
betreffende HIM Furness als vermeld in het persbericht, althans met de
essentie ervan.
De rechtbank acht het gezien het grote aantal personen dat bekend was
met de eventuele bieding op de aandelen van HIM Furness mogelijk dat
verdachte langs enigerlei weg daarmee eveneens bekend is geworden. De
rechtbank acht het eveneens mogelijk dat verdachte daaraan de
zekerheid heeft ontleend om op het voor hem onbekende terrein van
belegging in aandelen met spoed een substantiële order te plaatsen.
De hiervoor vermelde omstandigheden wekken immers de stellige indruk
dat verdachte daarvoor een bijzondere aanleiding heeft gehad. De door
verdachte daartegenover gestelde motieven die de aanleiding tot de
transactie zouden zijn geweest acht de rechtbank niet aannemelijk
geworden. Verdachte heeft derhalve geen bevredigende verklaring
gegeven voor het aangaan van de transactie. Daarmee staat volgens de
rechtbank vast dat verdachte over de verweten voorwetenschap
beschikte.
17. Tot de overtuiging dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan
heeft bijgedragen dat hij in strijd met de waarheid heeft ontkend dat
hij over het verloop van de effectentransactie meermalen telefonisch
contact met de ABN AMRO Bank heeft gehad, waarbij hij zich met de
gevolgde aanpak akkoord heeft verklaard en met het resultaat daarvan
tevreden heeft betoond. Eerst na het persbericht van 30 november 1999
over de forse koersstijging blijkt verdachte opeens ontevreden over de
afhandeling van de transactie. Deze gewijzigde opstelling wekt
bevreemding. Verdachte had immers zijn doel met de aankoop van bijna
Nlg. 1.000.000,- aan aandelen HIM Furness beneden de door hem gestelde
limiet bereikt. De wens om de transacties onopgemerkt te doen verlopen
wordt gewoonlijk slechts verklaard met de bedoeling koersopdrijving te
voorkomen.
3.2. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op tijdstippen in de periode van 23 november 1999 tot en met 30
november 1999 te Amsterdam en te Ede meermalen beschikkende over
voorwetenschap als bedoeld in artikel 46, tweede lid, van de Wet
toezicht effectenverkeer 1995 telkens in Nederland transacties
heeft bewerkstelligd in effecten die waren genoteerd aan een op grond
van artikel 22 van die wet erkende en in Nederland gevestigde
effectenbeurs, te weten de Amsterdam Exchanges (thans Euronext
Amsterdam NV),
immers heeft hij, verdachte,
- op 23 november 1999 een telefonische opdracht verstrekt aan een
medewerker van de ABN AMRO Bank te Ede tot aankoop van aandelen HIM
Furness voor een bedrag van ongeveer 1 mln (de rechtbank leest:
miljoen) gulden, waarna vervolgens
- op 24 november 1999 4.836 aandelen van het fonds HIM Furness, welke
hoeveelheid is samengesteld uit verscheidene orders, uitgevoerd op 23
november 1999 en 24 november 1999 en
- op 26 november 1999 3.250 aandelen van het fonds HIM Furness, welke
hoeveelheid is samengesteld uit verscheidene orders, uitgevoerd op 25
en 26 november 1999, welk fonds genoteerd stond aan de Amsterdam
Exchanges, heeft doen kopen,
terwijl hij, verdachte telkens bekend was met bijzonderheden omtrent
de handel in bovengenoemde effecten, te weten
- dat Beheersmaatschappij L. BV (zijnde grootaandeelhouder van HIM
Furness) de mogelijkheid onderzocht een bod uit te brengen op alle
niet door haar gecontroleerde aandelen HIM Furness tegen een koers van
60 Euro per aandeel en
- dat Beheersmaatschappij L. BV nog enkele weken nodig dacht te hebben
om
haar onderzoek af te ronden en
- dat snel naar buiten getreden zou moeten worden met een
biedingsbericht en
- dat men reeds in een stadium was beland om derden een fairness
opinion over een bedrag van 60 euro per aandeel te vragen en dat een
dergelijke opinion snel beschikbaar zou komen, althans de essentie van
de hierboven genoemde omstandigheden,
terwijl die bijzonderheden telkens, niet openbaar waren gemaakt en
openbaarmaking van die bijzonderheden telkens, tezamen en in samenhang
dan wel een of meer van bovengenoemde omstandigheden afzonderlijk,
naar redelijkerwijs te verwachten viel, invloed zouden kunnen hebben
op de koers van de effecten in het fonds HIM Furness, ongeacht de
richting van de koers.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen,
zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging
geschaad.
4. Het bewijs
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte
heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen
zijn vervat.
5. De strafbaarheid van het feit
Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van
een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
6. De strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van
verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
7. Motivering van de straffen en maatregelen
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst
van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en
de persoon en de draagkracht van verdachte, zoals van een en ander ter
terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een
vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in
het bijzonder het volgende laten meewegen.
Het ordelijk functioneren van de Nederlandse kapitaalmarkt is van
belang voor het goed functioneren van de economie en het aanzien van
die markt in de nationale en internationale financiële wereld.
Beleggers dienen vertrouwen te kunnen stellen in de integriteit van de
effectenhandel. Daarbij speelt de gelijktijdigheid van
informatievoorziening aan de beleggers een belangrijke rol. Verdachte
heeft door met voorkennis te handelen dat vertrouwen van beleggers
daadwerkelijk geschaad. HIM Furness werd genoopt tot een voortijdige
perspublicatie om verdere schade te voorkomen.
De rechtbank houdt er rekening mee dat verdachte door zijn vervolging
en daarmee samenhangende publiciteit schade heeft geleden in
maatschappelijk en persoonlijk opzicht en voorts met het gegeven dat
hij niet eerder is veroordeeld. Anderzijds heeft de rechtbank gelet op
de niet onaanzienlijke financiële draagkracht van verdachte.
Naast een gevangenisstraf acht de rechtbank tevens het opleggen van
een werkstraf passend. Rekening is gehouden met het tijdsverloop van
meer dan 2 jaren sedert het eerste verhoor van verdachte in dier voege
dat een korting van 20 uur is toegepast.
Het voorgaande leidt er voorts toe dat de rechtbank verdachte tot de
maximaal op te leggen geldboete zal veroordelen.
In dit verband overweegt de rechtbank nog het volgende.
Ingevolge het bepaalde in de artikelen 1 onder 3º, 2 eerste lid en 6
eerste lid onder 2º van de Wet op de economische delicten dient het
opzettelijk handelen in strijd met artikel 46 van de Wet toezicht
effectenverkeer 1995 als misdrijf te worden beschouwd, waarop een
maximale gevangenisstraf van 2 jaar staat en/of een geldboete van EUR
11.250,00.
Indien de waarde van de goederen met betrekking tot welke het
economisch delict is begaan hoger is dan een vierde deel van het
maximum van de geldboete, kan de rechter een geldboete van de
naast-hogere categorie opleggen, te weten een geldboete van EUR
45.000,00.
Nu hiervan in dit geval sprake is en gelet op het voorgaande en de
draagkracht van verdachte zal de rechtbank van die mogelijkheid
gebruik maken.
8. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c,
22c, 22d, 23, 24 en 24c van het Wetboek van Strafrecht, artikel 46 van
de Wet toezicht effectenverkeer 1995 en de artikelen 1 en 6 van de Wet
op de economische delicten.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende
beslissing.
9. Beslissing
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan zoals
hiervoor in rubriek 3.2 is aangegeven.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is
telastegelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte
daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
Overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 46 van de Wet
toezicht effectenverkeer 1995.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, (verdachte), daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 4
maanden.
Beveelt dat deze straf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later
anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor
het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf bestaande uit een werkstraf
voor de duur van 60 uren, met bevel, voor het geval dat de
veroordeelde de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat
vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 30 dagen.
Veroordeelt verdachte voorts tot een geldboete van EUR 45.000
(vijfenveertig duizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te
vervangen door hechtenis voor de tijd van 360 dagen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr.T.G. van der Schroeff, voorzitter,
mrs. A.A.M. van Oosten en O.P.G. Vos, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. B.J. Kuipers, griffier
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van
19 augustus 2003.
De jongste rechter is buiten staat te tekenen.
RECHTBANK AMSTERDAM
Parketnummer: 13/009035-02
Datum uitspraak: 19 augustus 2003
op tegenspraak
VERKORT VONNIS
van de rechtbank Amsterdam, meervoudige economische strafkamer, op
vordering van de officier van justitie als bedoeld in artikel 36e van
het Wetboek van Strafrecht, in de zaak, behorende bij de strafzaak met
parketnummer 13/009035-02, tegen:
(verdachte)
geboren te (geboorteplaats) op (geboortedatum),
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens
op het adres (woonplaats)
De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van de vordering van
de officier van justitie en het onderzoek op de terechtzitting van 10
juli 2003 en 5 augustus 2003.
1. De vordering
De vordering van de officier van justitie d.d. 17 juni 2003 strekt tot
het vaststellen van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen
voordeel als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht
wordt geschat en het aan (verdachte) opleggen van de verplichting tot
betaling aan de Staat van dat geschatte voordeel tot een maximumbedrag
van
EUR 94.186,41 (vierennegentig duizend honderd zesentachtig euro en
éénenveertig eurocent).
Gezien de stukken waarop de vordering berust en waarnaar deze
vordering verwijst, verstaat de rechtbank de vordering aldus dat deze
betreft het feit waarvoor (verdachte) in de onderliggende strafzaak is
veroordeeld.
2. Voorvragen.
---
3. Grondslag van de vordering.
(verdachte) is bij vonnis van de rechtbank van het arrondissement
Amsterdam d.d. 19 augustus 2003 veroordeeld terzake van het navolgende
strafbare feit.
Overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 46 van de Wet
toezicht effectenverkeer 1995
4. Het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft (verdachte) door middel van
voornoemd strafbaar feit voordeel verkregen dat de rechtbank schat op
een bedrag van EUR 94.186,41 (vierennegentig duizend honderd
zesentachtig euro en éénenveertig eurocent).
De rechtbank ontleent deze schatting aan de feiten en omstandigheden
die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
5. De verplichting tot betaling.
De rechtbank bepaalt het te ontnemen bedrag op EUR 94.186,41
(vierennegentig duizend honderd zesentachtig euro en éénenveertig
eurocent).
6. Toepasselijke wettelijke voorschriften.
De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen 24d en 36e van
het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende
beslissing.
7. Beslissing:
Stelt vast als wederrechtelijk verkregen voordeel een bedrag van EUR
94.186,41 (vierennegentig duizend honderd zesentachtig euro en
éénenveertig eurocent).
Legt op aan (verdachte) de verplichting tot betaling van EUR 94.186,41
(vierennegentig duizend honderd zesentachtig euro en éénenveertig
eurocent) aan de Staat, bij gebreke van betaling en verhaal te
vervangen door 556 dagen hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. T.G. van der Schroeff, voorzitter,
mrs. A.A.M. van Oosten en O.P.G. Vos, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. B.J. Kuipers, griffier
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van
19 augustus 2003.
De jongste rechter is buiten staat te tekenen.
(transparant.gif)