Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
`s -Gravenhage,
Directie Sociale Verzekeringen
Nr. SV/V&V/03/25311
Goedkeuring van het op 24 juni 2002 te Rabat
tot stand gekomen Verdrag tot wijziging van het
op 14 februari 1972 te Rabat ondertekende
Algemeen Verdrag inzake sociale zekerheid
tussen het Koninkrijk der Nederlanden en
het Koninkrijk Marokko,
zoals gewijzigd en ondertekend op 30 september 1996,
en Administratief Akkoord houdende wijziging
van het Administratief Akkoord van 3 november 1972,
zoals herzien en ondertekend op 30 september 1996
en 22 juni 2000, met betrekking tot de wijze
van toepassing van het op 14 februari 1972
te Rabat ondertekende Algemeen Verdrag
inzake sociale zekerheid tussen het
Koninkrijk der Nederlanden en
het Koninkrijk Marokko (Trb. 2002, 132)
Nader rapport inzake het Verdrag tot wijziging van het op 14
februari 1972 te Rabat ondertekende Algemeen Verdrag inzake
sociale zekerheid tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het
Koninkrijk Marokko, zoals gewijzigd en ondertekend op 30
september 1996, en Administratief Akkoord houdende wijziging
van het Administratief Akkoord van 3 november 1972, zoals
herzien en ondertekend op 30 september 1996 en 22 juni 2000,
met betrekking tot de wijze van toepassing van het op 14 februari
1972 te Rabat ondertekende Algemeen Verdrag inzake sociale
zekerheid tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk
Marokko; Rabat, 24 juni 2002 (Trb.2002, 132), met toelichtende
nota.
Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 18
december 2002, nr. 02.005814, machtigde Uwe Majesteit de Raad
van State zijn advies inzake het bovenvermelde verdrag
rechtstreeks aan de Minister van Buitenlandse Zaken te doen
Aan de Koningin toekomen. Dit advies, gedateerd 21 maart 2003, nr.
W12.02.0571/IV, bied ik U hierbij aan.
1. De Raad van State geeft u in overweging het verdrag niet over
te leggen aan de beide kamers der Staten-Generaal. De Raad vindt
onder meer dat artikel 29a van het goed te keuren verdrag (hierna:
de sanctiebepaling) in strijd is met het rechtstreeks werkende
discriminatieverbod naar nationaliteit van de
Associatieovereenkomst EEG-Marokko.
Het kabinet bestrijdt niet dat het discriminatieverbod van deze
Associatieovereenkomst rechtstreekse werking heeft. Los van de
vraag of er sprake is van een al dan niet rechtstreeks werkende
bepaling inzake het discriminatieverbod, wordt met toepassing
van de sanctiebepaling naar het oordeel van het kabinet geen
verschil in behandeling gemaakt tussen Marokkaanse werknemers
en werknemers met de Nederlandse nationaliteit dan wel
uitkeringsgerechtigden van Marokkaanse afkomst, dat als
discriminatoir kan worden beschouwd. Het kabinet merkt hierover
op dat de sanctiebepaling formeel geen onderscheid maakt naar
nationaliteit. Voorzover het door de Raad gewraakte onderscheid
erin bestaat dat de sanctiebepaling feitelijk meer werknemers of
uitkeringsgerechtigden zal treffen van de Marokkaanse
nationaliteit dan die van de Nederlandse, merkt het kabinet op dat
een dergelijk onderscheid pas verboden is als dit niet berust op
een objectieve rechtvaardigingsgrond. Ter ondersteuning van deze
visie wijst het kabinet op een recente uitspraak van de Centrale
Raad van Beroep (CRvB) (11 april 2003, LJN-nummer AF8703,
Zaaknr: 99/3846 AAW) waarin wordt bevestigd dat het
onderscheid waar het discriminatieverbod van de
Associatieovereenkomst op doelt, kan worden gerechtvaardigd
door een objectieve en redelijke rechtvaardigingsgrond, waarbij
weer van belang is of een legitieme doelstelling wordt nagestreefd
en of het gekozen middel geschikt en proportioneel is. De CRvB
staat op het standpunt dat een indirect onderscheid naar
nationaliteit op zich zelf niet verboden is op grond van de
Associatieovereenkomst EEG-Marokko.
Het kabinet kwalificeert de aan de sanctiebepaling ten grondslag
liggende argumenten als een objectieve en redelijke grond voor
het maken van een indirect onderscheid naar nationaliteit. Het
regeringsbeleid inzake de handhaafbaarheid van uitkeringen met
een (al dan niet bijkomend) grensoverschrijdend karakter
(waaronder het beleid in het kader van de Wet beperking export
uitkeringen) is het legitieme doel. Voor de controle op het
verstrekken van uitkeringen buiten Nederland is de uitvoering
afhankelijk van informatie van buitenlandse instanties. Anders dan
Nederlandse instanties kunnen die niet verplicht worden hun
medewerking te verlenen. Omdat deze Nederlandse zeggenschap
ontbreekt dienen samenwerkingsafspraken te worden gemaakt in
verdragen. Immers, onder deze vlag worden op dit moment reeds
uitkeringen beëindigd indien met het desbetreffende verdragsland
niet tot overeenstemming gekomen kan worden over de inhoud van
een handhavingsverdrag. Ook in dat geval worden - als ultimum
remedium - uitkeringen beëindigd op grond van het niet willen
meewerken aan afspraken die met derden - de desbetreffende
regering - gemaakt moeten worden in de vorm van een verdrag. De
proportionaliteit ten aanzien van het opschorten van de uitkering
ligt daarin dat hiermee voorkomen kan worden dat een
socialezekerheidsverdrag met een verdragsland opzegging
behoeft.
Het kabinet kan het met de Raad dan ook niet eens zijn dat het met
de goedkeuring van dit verdrag in strijd handelt met de
gemeenschapstrouw bedoeld in artikel 10 van het EG-verdrag.
De Raad constateert dat een sanctiebepaling als in het verdrag
opgenomen, in de interne Nederlandse wetgeving niet voorhanden
is. Tijdens de evaluatie van de Wet beperking export uitkeringen
heeft de toenmalige Staatssecretaris van Sociale Zaken en
Werkgelegenheid reeds een toezegging gedaan de mogelijkheid
van het opnemen van een dergelijke bepaling in de nationale
wetgeving te onderzoeken. Dit onderzoek heeft, in samenhang met
het hier besproken advies van de Raad, het kabinet doen besluiten
om met voorstellen hieromtrent te komen, waarbij dan tevens het
wettelijke kader in welke gevallen van een dergelijke
bevoegdheid gebruik kan worden gemaakt wordt vastgelegd. Dit
wettelijke kader zal de voorwaarden stellen die minimaal vervuld
dienen te zijn voordat het uitvoeringsorgaan bevoegd is tot
schorsing van de uitbetaling van de uitkering. Deze voorwaarden
hebben onder andere betrekking op de termijn gedurende welke
een instantie nalatig dient te zijn geweest, de omvang van de
onderzoeksinspanning die het uitvoeringsorgaan heeft, de reden
van het uitblijven van de gevraagde inlichtingen, en de wijze
waarop de uitkeringsgerechtigde bij de schorsingsprocedure moet
worden betrokken.
Het kabinet hecht aan een spoedige afronding van de
goedkeuringsprocedure van dit verdrag met Marokko. Het nu
treffen van deze aangekondigde wettelijke voorziening is niet
nodig om tot goedkeuring van het onderhavige verdrag over te
gaan. De Marokkaanse autoriteiten bieden thans voldoende
medewerking, overeenkomstig de in het verdrag neergelegde
afspraken, die tevens reeds voorlopig worden toegepast. Van
Marokkaanse zijde heeft inmiddels ratificatie van het verdrag
plaatsgevonden.
Gezien de inhoud van het advies van de Raad van State heeft het
kabinet besloten de stilzwijgende goedkeuringsprocedure van dit
verdrag om te zetten in een uitdrukkelijke goedkeuringsprocedure.
2. De redactionele kanttekening is verwerkt in de memorie van
toelichting bij het wetsvoorstel.
3. Het wetsvoorstel tot goedkeuring wordt gecombineerd met de
goedkeuring van het socialezekerheidsverdrag met Tunesië
aangezien zowel het advies van de Raad hieromtrent als de inhoud
van dat verdrag vergelijkbaar is. Het algemene deel van de
toelichtende nota is aangepast.
Ik moge U, mede namens de Minister van Buitenlandse Zaken,
verzoeken het hierbij gevoegde voorstel van wet en de gewijzigde
toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden.
De Staatssecretaris van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid,
(M. Rutte)