Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport

Antwoorden op Kamervragen van het Kamerlid Arib over depressiviteit bij kinderen. (2020313430)


---
Kent u het bericht "Ook een kind kan depressief zijn"?


---
Ja


---
Is het waar dat het niet duidelijk is hoeveel kinderen aan depressiviteit lijden. Zo ja wat gaat u ondernemen om inzicht te krijgen in de omvang van de doelgroep?


---
Deelt u de mening dat - zoals uit het artikel blijkt - er nog veel onduidelijkheid is over de oorzaken van depressiviteit bij kinderen. Zo ja, wat gaat de minister ondernemen om ook deze onduidelijkheid op te lossen?

2 en 3
Over de mate waarin depressiviteit bij kinderen in Nederland voorkomt, alsmede over de oorzaken daarvan is nog relatief weinig bekend. Voor zover daarnaar onderzoek is gedaan, is dat van oudere datum.
Over de mate waarin depressiviteit bij kinderen in de schoolgaande leeftijd voorkomt, zijn meer gegevens voorhanden. Uit recent onderzoek1 blijkt bijvoorbeeld dat ruim 8% van de scholieren in de leeftijd van 11 tot 18 jaar kampt met verschijnselen van depressiviteit en angst. Inmiddels is het onderzoeksprogramma Geestkracht van start gegaan bij ZonMw. In dit programma, dat een looptijd heeft van 10 jaar, wordt ook onderzoek gedaan naar onder meer de mate waarin psychische problemen (waaronder depressiviteit) bij kinderen en adolescenten voorkomen, alsmede naar de biologische, psychologische en omgevingsfactoren, die deze problemen veroorzaken, en naar het verloop van die problemen.


---
Deelt u de mening - zoals in het artikel weergegeven - dat huisartsen onvoldoende in staat zijn te beoordelen of antidepressiva moeten worden voorgeschreven aan kinderen? Zo ja wat gaat u hieraan doen?


---
Nu nog weinig bekend is over de lange termijn effecten van antidepressiva die worden voorgeschreven aan kinderen, lijkt een terughoudend voorschrijfbeleid voor alle beroepsbeoefenaren verstandig. Het is aan de beroepsbeoefenaren om - ondersteund door de wetenschappelijke beroepsverenigingen - aan dit terughoudend voorschrijfbeleid uitvoering te geven. Dat is niet de taak van de overheid. In het kader van de wet BIG zijn de beroepsbeoefenaren zelf verantwoordelijk voor de kwaliteit van hun handelen en dus ook voor de kwaliteit van hun voorschrijfbeleid. De wetenschappelijke beroepsverenigingen van huisartsen en psychiaters (en apothekers) kunnen de beroepsbeoefenaren daarbij ondersteunen, bijvoorbeeld door het opstellen van multidisciplinaire richtlijnen en het organiseren van na- en

1 Psychische gezondheid, risicogedrag en welbevinden van Nederlandse scholieren, HSBC-Nederland, Trimbosinstituut, Utrecht, april 2003.


---

bijscholing. Ook farmacotherapeutisch (transmuraal) overleg kan daaraan bijdragen, zoals blijkt uit een recente evaluatie van de proeftuinen geneesmiddelen in de geestelijke gezondheidszorg.


---
Is het inderdaad zo - zoals in het artikel gesteld - dat de samenwerking tussen huisarts en kinderpsychiater te wensen overlaat?. Zo ja, hoe kan dit worden verbeterd?


---
Mij zijn geen signalen bekend waaruit blijkt dat de samenwerking tussen huisartsen en (kinder- en jeugd)psychiaters structureel te wensen overlaat. Mocht verbetering van samenwerking noodzakelijk zijn, dan ligt het ook hier primair op het terrein van de wetenschappelijke beroepsverenigingen om daarvoor het initiatief te nemen.


---
Deelt u de mening dat door de Gezondheidsraad onderzoek gedaan moet worden naar de eventuele schadelijkheid van antidepressiva bij kinderen? Zo ja op welke termijn mag een dergelijk onderzoek worden verwacht. Zo nee, waarom niet.


---
Neen, de Gezondheidsraad voert niet zelf onderzoek uit, maar inventariseert de voorhanden internationale wetenschappelijke kennis, weegt deze en brengt daarover - gevraagd dan wel ongevraagd - advies uit. Voor een gerichte adviesaanvraag aan de Gezondheidsraad is het op dit moment nog te vroeg omdat niet duidelijk is of er voldoende wetenschappelijke kennis voorhanden is om te inventariseren en te wegen.
Ik zal daarom het Kenniscentrum kinder- en jeugdpsychiatrie vragen om in een kort signalement aan te geven welke kennis voorhanden is en welke lacunes er nog bestaan op dit specifieke terrein.


---- --