De Voorzitter van de Tweede Kamer der
Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA Den Haag
Datum Uw brief Ons kenmerk
(Kenmerk)
Fin 2003-00202 M
Onderwerp
Beloningsbeleid bij staatsdeelnemingen
Inleiding
Op 15 april 2003 is met uw Kamer overleg gevoerd
over het beloningsbeleid voor bestuurders bij de
NV Luchthaven Schiphol. Kort daarvoor is met uw
Kamer ook al gesproken over het beloningsbeleid
bij KPN. Naar aanleiding van dit debat is door
mevrouw Verburg gevraagd naar een notitie van de
bewindslieden van Financiën en SZW over de
gewenste inkomensontwikkeling van hoog tot laag
bij ondernemingen waarvan de Staat aandeelhouder
is en het gewenste gedrag van commissarissen op
dit terrein. Met dit stuk wordt op dat verzoek
ingegaan.
Als het gaat om de gewenste inkomensontwikkeling
bij bedrijven waarvan de overheid aandeelhouder
is, is van belang een onderscheid te maken
tussen de rol van de Staat als aandeelhouder en
de rol van de Staat als beleidsmaker (wet- en
regelgever). Zoals ook is uiteengezet in de nota
deelnemingenbeleid Rijksoverheid (december
2001/TK 28165) is het uitgangspunt van de Staat
als aandeelhouder dat zoveel mogelijk als een
'gewone' aandeelhouder wordt opgetreden, dat wil
zeggen dat op zakelijke wijze de
financieel-economische belangen worden
behartigd. Het is niet wenselijk dat de Staat
als aandeelhouder deze bedrijven heel anders
behandelt dan gewone aandeelhouders in een
vergelijkbare situatie zouden doen. Dit zou het
level playing field voor staatsdeelnemingen ten
opzichte van andere (concurrerende)
ondernemingen verstoren. In situaties waar de
Staat één van de aandeelhouders is zou dit
bovendien tot gespannen verhoudingen binnen de
vennootschap kunnen leiden.
De opstelling als 'gewoon' zakelijk
aandeelhouder betekent dus dat de rol van de
Staat als beleidsmaker op het gebied van
sociaal-economisch beleid en corporate
governance in beginsel gescheiden is van de
wijze waarop de Staat zijn aandeelhoudersrol
uitoefent. Hieronder zal derhalve afzonderlijk
worden ingegaan op de bevoegdheden en rol van de
Staat als aandeelhouder en op de rol van de
Staat als beleidsmaker als het gaat om
beloningsbeleid. In dat laatste geval moet
worden bedacht dat de rol van de Staat breder is
dan met betrekking tot staatsdeelnemingen.
Verder zal worden ingegaan op de specifieke
vraag naar de rol van commissarissen die 'namens
de overheid' bij staatsdeelnemingen werkzaam
zijn op het gebied van beloningsbeleid.
Formele rol Staat als aandeelhouder bij
beloningsbeleid voor bestuurders
In het algemeen lijkt directe bemoeienis van de
Staat als aandeelhouder bij individuele
beloningen van bestuurders op detailniveau
onwenselijk. Een te nadrukkelijke operationele
betrokkenheid past niet goed binnen het
vennootschapsrechtelijke systeem waarbij de
aandeelhouder(s) op afstand staan van de
bedrijfsvoering. Voor alle vennootschappen geldt
weliswaar dat voor zover statutair niet anders
is bepaald, de bezoldiging van bestuurders wordt
vastgesteld door de aandeelhouders. In de
praktijk is het echter zo dat in de meeste
gevallen, zeker als het gaat om
beursvennootschappen, in de statuten is
opgenomen dat de raad van commissarissen ("RvC")
de bezoldiging van het bestuur vaststelt. Dit is
ook het geval voor de meeste staatsdeelnemingen,
zeker de wat grotere, zoals KPN, TPG en
Schiphol. De aandeelhouder(s) kan zich in
beginsel beperken tot kaderstelling en
monitoring op hoofdlijnen.
Aandeelhouders staan in de meeste gevallen wat
verder af van het operationele proces waardoor
het ook minder logisch is dat men zich op
detailniveau met individuele beloningen bezig
houdt. Dit geldt zowel voor de rol bij
beursvennootschappen als voor die bij kleinere
niet genoteerde ondernemingen. Bij
beursgenoteerde ondernemingen geldt bovendien
het meer praktische argument dat het
aandeelhouderschap veelal zodanig gefragmenteerd
is dat het lastig zal zijn voor de
aandeelhouders om zelf individuele beloningen
uit te onderhandelen en vast te stellen. De RvC
is als toezichthouder op het functioneren van
het bestuur bij uitstek het orgaan dat zich in
eerste instantie operationeel met beloningen
voor bestuurders bezig dient te houden.
Echter, recentelijk is in de markt een tendens
zichtbaar geworden dat een grotere mate van
directe betrokkenheid van de algemene
vergadering van aandeelhouders ("AvA") bij het
beloningsbeleid gewenst is. Wij achten het
vanuit die optiek wenselijk dat vooraf door de
AvA de algemene lijnen van het beloningsbeleid
worden goedgekeurd, waarbinnen de RvC vervolgens
de individuele beloningen vaststelt. De
aandeelhouder(s) kunnen vervolgens via een
actieve monitoring achteraf toetsen of de RvC
bij de vaststelling van de individuele
beloningen binnen de afgesproken kaders is
gebleven. Eén en ander kan geregeld worden via
informele afspraken met de RvC of door deze
systematiek statutair vast te stellen. De
minister van Financiën zal vanuit de
aandeelhoudersrol bezien in hoeverre het
mogelijk is hierover met de RvC's van
staatsdeelnemingen afspraken te maken (de Staat
is immers niet in al zijn deelnemingen
meerderheidsaandeelhouder met doorslaggevende
zeggenschap). Zoals hieronder aangegeven is
overigens ook wetgeving op dit punt in
voorbereiding. Een dergelijke toetsing op
hoofdlijnen vormt een gezonde prikkel voor de
RvC als toezichthouder op het bestuur. Door het
vooraf vaststellen van kaders kunnen conflicten
over individuele beloningen mogelijk worden
voorkomen.
Wettelijke ontwikkelingen verruiming
bevoegdheden aandeelhouders bij beloningsbeleid
Op 1 september 2002 is de Wet betreffende de
openbaarmaking van de bezoldiging en het
aandelenbezit van bestuurders en commissarissen
in werking getreden (Stb. 225). Door middel van
de nieuwe artikelen 2:383b, c, d en e BW kunnen
belanghebbenden, zoals aandeelhouders en
werknemers, kennis nemen van de omvang van de
bezoldiging van en het aantal toegekende opties
per individuele bestuurder en commissaris.
Bestuur en raad van commissarissen kunnen aan de
hand van artikel 2:391 BW tijdens de algemene
vergadering van aandeelhouders ter
verantwoording worden geroepen over het gevoerde
bezoldigings- en optiebeleid.
Genoemde wet heeft reeds gezorgd voor meer
transparantie en een grotere druk op het
afleggen van verantwoording door het bestuur en
de raad van commissarissen. De mate van
verantwoording zal nog verder worden vergroot
door de uitvoering van de afspraak in het
Hoofdlijnenakkoord om het te voeren
bezoldigingsbeleid vooraf ter goedkeuring voor
te leggen aan de algemene vergadering van
aandeelhouders. Een daartoe strekkend voorstel
voor wet is in voorbereiding. Mocht het handelen
en de daarover afgelegde verantwoording
tekortkomingen vertonen, dan kan de algemene
vergadering van aandeelhouders het bestuur en de
raad van commissarissen goedkeuring van het
gevoerde beleid en het daarop uitgeoefende
toezicht onthouden, de jaarrekening niet
goedkeuren of niet doen vaststellen of, in het
uiterste geval, de raad van commissarissen
ontslaan. Het wetsvoorstel betreffende de
aanpassing van de structuurregeling
(kamerstukken II 2001/02, 28 179, nrs. 1-19)
beoogt dat dit ook bij structuurvennootschappen
mogelijk wordt.
Inhoudelijke toetsing beloningsbeleid door Staat
als aandeelhouder
Aandeelhouders hebben er belang bij dat het
beloningsbeleid zodanig is, dat er de juiste
prikkels van uitgaan om de
(financieel-economische) belangen van de
aandeelhouders zo goed mogelijk te dienen. Het
Kabinet is van mening dat hiervoor van belang is
dat goede prestaties beloond worden.
De structuur en de omvang van de beloningen
moeten zodanig zijn dat deze een redelijke
afspiegeling vormen van prestaties, schaarste en
risico. Evenwichtigheid en maatvoering zijn
daarbij van groot belang. Evenwichtigheid is van
belang om een goede "alignment" met
aandeelhoudersbelangen te waarborgen. Vooral
dient te worden gelet op een goede koppeling met
de vooraf geformuleerde strategische (korte en
lange termijn) doelstellingen van de
onderneming. Voor bonussen is plaats mits er een
duidelijke en aantoonbare link is met prestaties
en vooraf geformuleerde concrete doelstellingen.
Maatvoering is van belang voor de onderlinge
verhoudingen binnen de onderneming en voor het
behoud van een verantwoorde
loonkostenontwikkeling ondernemingsbreed. Wat
dat betreft heeft de minister van Financiën in
het recente verleden ten aanzien van een aantal
deelnemingen reeds benadrukt dat in moeilijke
tijden voor een onderneming waarbij ook grote
(loon) offers van het personeel worden gevraagd,
geen plaats is voor generieke salarisstijgingen
aan de top. Ook dit laatste is een duidelijk
aandeelhoudersbelang.
Het totale beloningspakket zal door de Staat als
aandeelhouder worden getoetst aan de vraag of
het onder de gegeven omstandigheden als redelijk
kan worden beschouwd. Bij toetsing kan de Staat
onder meer gebruik maken van de eigen
ervaringsgegevens bij andere staatsdeelnemingen
en de gegevens die in de markt beschikbaar zijn
(vanwege de openbaarmakingsverplichting). De
Staat kan eventueel ook van externe deskundigen
op dit gebied gebruik maken. Voor zover
benchmarking aan de orde is moet deze
representatief zijn, hetgeen wil zeggen dat niet
alleen omhoog wordt gekeken.
Verder zal speciaal worden gelet op
exitregelingen. Een opeenstapeling van hoge
(variabele) beloningen en ruime
afvloeiingsregelingen is in principe
onaanvaardbaar. In de hoge (variabele)
beloningen zit immers al een risicopremie
verwerkt. Compensatie voor waardeloos geworden
opties wordt om dezelfde reden afgekeurd.
Bij de hiervoor genoemde punten zal de Staat
zich, in ieder geval bij beursgenoteerde
deelnemingen, mede laten leiden door de 'best
practice bepalingen' uit de corporate governance
code - die naar verwachting in de komende
maanden zal worden afgerond - die op het gebied
van de bezoldiging van de raad van bestuur een
normstellend kader bieden. De commissie
corporate governance heeft op 1 juli 2003 haar
conceptcode gepubliceerd. De commissie heeft
drie principes en 18 best practice bepalingen
over de hoogte en samenstelling, de
openbaarmaking en de vaststelling van de
bezoldiging van de leden van de raad van bestuur
opgenomen. Een belangrijk element uit deze
bepalingen is de opmaak van het zogenoemde
remuneratierapport door de raad van
commissarissen. In dit remuneratierapport dient
het te voeren bezoldigingsbeleid te worden
uiteengezet, aan de hand van gedetailleerde
informatie over o.a. de gehanteerde
prestatiecriteria, het relatieve belang van het
variabele en niet-variabele deel van de
bezoldiging en een samenvatting en
verantwoording van het beleid van de
vennootschap met betrekking tot de duur van de
contracten met bestuurders, de geldende
opzegtermijnen en afvloeiingsregelingen. Het
remuneratierapport is een belangrijke
informatiebron voor de beoordeling of de Staat
als aandeelhouder goedkeuring kan verlenen aan
de kaders van het bezoldigingsbeleid.
De rol van de commissarissen
Binnen het vennootschapsrecht zijn
commissarissen wettelijk verplicht om zich bij
de vervulling van hun taak te richten naar het
belang van de vennootschap (art. 2:140/250 BW).
Deze wettelijke taakopdracht geldt voor alle
commissarissen, ongeacht of zij commissaris zijn
bij een structuurvennootschap of een gewone
vennootschap en of zij eventueel door de
overheid zijn benoemd. Indien gesproken wordt
over het gewenste gedrag van commissarissen
vanuit de optiek van de aandeelhouder - bij
beloningsbeleid of op welk ander terrein dan ook
- levert het vennootschapsrechtelijke kader dus
een spanningsveld op. De wettelijke taakopdracht
laat immers geen instructiebevoegdheid toe van
de aandeelhouder(s). Dit geldt ook voor
commissarissen die door de overheid zijn benoemd
bij staatsdeelnemingen. Alle commissarissen
zitten in de raad op persoonlijke titel en
dienen zich te richten naar het belang van de
vennootschap.
Dit spanningsveld is door een voorgaand Kabinet
ook al geconstateerd en vormt het uitgangspunt
van de nota beleid Commissarissen van
overheidswege van (februari 2001/TK 22064). Dit
was de belangrijkste reden om de lijn in te
zetten om geen ambtenaren meer als commissaris
bij staatsdeelnemingen te benoemen. Immers,
sturing van deze commissarissen is niet mogelijk
terwijl wel een dubbele pettenproblematiek
ontstaat. Effectiever is als de Staat op een
actieve manier gebruik maakt van gewone
aandeelhoudersrechten om zijn zakelijke belangen
binnen de vennootschap te waarborgen. Deze
beleidslijn is ook vastgelegd in de nota
deelnemingenbeleid Rijksoverheid.
Los daarvan wordt door de Staat als
aandeelhouder het functioneren van de RvC bij
staatsdeelnemingen wel kritisch gevolgd.
Voorzover de RvC belast is met de vaststelling
van het beloningsbeleid van bestuurders kan de
Staat als aandeelhouder (ondershands of op de
aandeelhoudersvergadering) aangeven hoe zij de
handelswijze van de RvC op dit terrein
beoordeelt. Het Kabinet is van oordeel dat het
goed is dat commissarissen in het algemeen, maar
zeker bij staatsdeelnemingen, rekening houden
met alle betrokken belangen als het gaat om
beloningsbeleid van bestuurders. Eén en ander
uiteraard binnen het gegeven van ons
vennootschapsrecht dat commissarissen zich
primair dienen te richten naar het belang van de
vennootschap.
De gewenste inkomensontwikkeling bij
ondernemingen (waaronder staatsdeelnemingen)
In het Nederlandse stelsel van
arbeidsverhoudingen is het uitgangspunt dat de
loonvorming als zodanig primair de
verantwoordelijkheid van werknemers en
werkgevers is. De feitelijke loonontwikkeling
wordt daarbij voor een groot deel bepaald door
de uitkomsten van het CAO-overleg. Sociale
partners, verenigd in de Stichting van de Arbeid
(StvdA) gaan uit van een in beginsel
functiegerelateerde beloningssystematiek.
Daarnaast pleiten zij voor een motiverend
beloningsbeleid dat aansluit bij de mate van
inzetbaarheid, kwalificaties en ervaring van de
individuele werknemer. In het licht van de
uiteenlopende situaties waarin bedrijfstakken en
ondernemingen kunnen verkeren, bevelen partijen
bovendien aan om waar dat mogelijk en gewenst is
naast generieke loonsverhogingen in het
CAO-overleg ook andere (flexibele)
beloningscomponenten te betrekken.
In meer algemene zin staat al jaren een
verantwoorde loon(kosten)ontwikkeling centraal
in de aanbevelingen die de StvdA opstelt ten
behoeve van het CAO-overleg op decentraal
niveau. In de verklaring van de StvdA voor het
arbeidsvoorwaardenbeleid in 2003 wordt een
ernstige verslechtering van de economische
situatie vastgesteld, waardoor - aldus de StvdA
- de loonkostenontwikkeling aanmerkelijk lager
zou moeten uitkomen dan de afgelopen jaren
(maximaal de destijds geraamde inflatie, te
weten 2,5 procent).
Van belang is dat de StvdA ook pleit voor
terughoudendheid ten aanzien van de
niet-CAO-lonen. Hierbij refereert de StvdA aan
het in 1999 geformuleerde uitgangspunt van een
verantwoorde loonkostenontwikkeling voor allen
in de onderneming. Het uitgangspunt van een
verantwoorde loonontwikkeling is het fundament
geweest van de gunstige ontwikkeling van de
werkgelegenheid zoals die zich in de jaren
negentig in Nederland heeft voltrokken. Juist
onder de huidige economische ontwikkelingen en
gegeven de verslechtering van onze
concurrentiepositie in de afgelopen jaren is
voortzetting van het beleid van een verantwoorde
loon(kosten)ontwikkeling van groot belang.
De door partijen gekozen uitgangspunten dienen
ook leidend te zijn voor ondernemingen waarvan
de Staat aandeelhouder is.
De Minister van Financiën,
De Minister van Sociale Zaken en
Werkgelegenheid,
---
De ambtenaar-commissarissen bij
staatsdeelnemingen zijn inmiddels nagenoeg
allemaal teruggetrokken. Voorzover de Staat in
zijn gewone rol als aandeelhouder nieuwe
commissarissen benoemt, gaat het om
niet-ambtenaren.
Ministerie van Financiën