Kamerstuk, 15-08-2003
Om het kamerstuk op te halen:
Zie het origineel
http://www.minvws.nl/document...er=393&page=20042
Standpunt evaluatie Gezondheidsraad
Met deze brief geeft de Minister aan de Voorzitter van de Tweede Kamer
der Staten-Generaal zijn standpunt op de evaluatie van de
Gezondheidsraad De staat van dienst.
Standpunt evaluatie Gezondheidsraad
1.
Standpunt evaluatie Gezondheidsraad
Kamerstuk, 15-8-2003
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Postbus 20350
2500 EJ DEN HAAG
Telefoon (070) 340 79 11
Fax (070) 340 78 34
Bezoekadres:
Parnassusplein 5
2511 VX DEN HAAG
Correspondentie uitsluitend
richten aan het postadres
met vermelding van de
datum en het kenmerk van
deze brief
Internetadres:
www.minvws.nl
De Voorzitter van de Tweede
Kamer der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA DEN HAAG
Ons kenmerk Inlichtingen bij Doorkiesnummer Den Haag
IBE-I-2386015 15 augustus 2003
Onderwerp Bijlage(n) Uw brief
Standpunt evaluatie Gezondheidsraad
Met deze brief geef ik u mijn standpunt op de evaluatie van de Gezondheidsraad 'De staat
van dienst'. Dit standpunt neem ik in mede namens mijn collega's van VROM en SZW, als
belangrijkste medeopdrachtgevers aan de Raad.
Inleiding
Op 27 september 2002 heeft de Gezondheidsraad aan mij de publicatie 'De staat van
dienst' aangeboden. Deze publicatie heeft als ondertitel 'Vier jaar advisering door de
Gezondheidsraad onder de loep' en betreft een (zelf-)evaluatie van de Gezondheidsraad over
de jaren 1997 tot en met 2000.
De Kaderwet adviescolleges is van toepassing op de Gezondheidsraad. Met de publicatie
'De staat van dienst' heeft de Gezondheidsraad voldaan aan de verplichting die voortkomt
uit artikel 28, lid 2 van de Kaderwet. Dit artikel stelt dat een adviescollege elke vier jaar een
evaluatieverslag dient uit te brengen, waarin het college aandacht besteedt aan zijn
taakvervulling. Lid 4 van artikel 28 geeft aan dat de Minister aan wie het evaluatieverslag
gericht is, de beide Kamers der Staten-Generaal in kennis stelt van zijn standpunt over het
verslag. Dit standpunt treft u hierbij aan.
Totstandkoming evaluatie
De Kaderwet geeft geen richtlijnen op welke wijze een adviescollege vorm moet geven aan
de evaluatie. De Gezondheidsraad heeft gekozen voor een zelfevaluatie, die bestond uit een
tweeledige aanpak. Twee medewerkers van de Raad hebben vraaggesprekken gevoerd met
DG's en andere hoge ambtenaren van de ministeries van VWS, VROM, SZW en LNV.
Daarnaast zijn gegevens verkregen tijdens een speciale bijeenkomst van de
Presidiumcommissie van de Gezondheidsraad, die bestaat uit het bestuur van de Raad en uit
de vice-voorzitters van de beraadsgroepen.
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Blad
---
Kenmerk
IBE-I-2386015
Conclusies in de evaluatie
De Gezondheidsraad stelt dat de evaluatie 'grosso modo' tot tevredenheid stemt. "De Raad
wordt gezien als gezaghebbend, en men prijst de kwaliteit van de adviezen, hetgeen zowel
voor de Raad als voor 'het beleid' belangrijk is, omdat het naar verwachting kan bijdragen
aan de implementatie van op Gezondheidsraadadviezen gebaseerde maatregelen", aldus de
evaluatie. Ik kan mij vinden in deze algemene conclusie van de Raad. Het is naar mijn inzicht
een juiste weergave van de meningen zoals die zijn geventileerd in de interviews met de
departementen.
In de evaluatie wordt daarnaast opgemerkt dat "er zaken zijn die nadere aandacht vragen
van raad en secretariaat." De Raad stipt naar mijn oordeel daarbij de juiste punten aan. Ik
wil onderstaand dieper op deze aandachtspunten ingaan.
Snel en slagvaardig
De Gezondheidsraad ondervond in de gesprekken dat het snel kunnen beschikken over een
advies hoog op het wensenlijstje van de opdrachtgevers staat. In een aantal gevallen bleek
de oplevering te traag of te laat.
De Gezondheidsraad karakteriseert een 'typisch' Gezondheidsraadadvies als breed en diep.
'Breed' omdat bij de behandeling van een probleem de vele kanten ervan onder de loep
worden genomen: zowel de wetenschappelijke als de maatschappelijke, ethische en
eventueel juridische aspecten. 'Diep' verwijst naar de grondigheid van het literatuuronderzoek
en de probleemanalyse. Juist de combinatie van deze twee aspecten - zo ben ik
met de Gezondheidsraad eens - geven de adviezen van de Raad zoveel krediet. De
Gezondheidsraadadviezen worden in de regel opgesteld door een multidisciplinair
samengestelde commissie van ongeveer 8 tot 15 deskundigen. Dit leidt er toe dat de
adviezen van de commissies niet alleen van hoge wetenschappelijke kwaliteit zijn, maar ook
dat zij in het algemeen kunnen steunen op een groot draagvlak in het veld. Ik ben het
daarom met de Raad eens dat de formule van de Gezondheidsraadcommissie in principe
moet worden aangehouden.
Keerzijde is dat deze werkwijze veel tijd vergt en het gevaar dreigt dat een advies als
mosterd na de maaltijd komt. Ik ben erg ingenomen met de erkenning van de
Gezondheidsraad dat meer prioriteit gegeven moet worden aan de snelheid van oplevering.
Ik zal in mijn contacten met de Raad het belang van verbetering op dit punt blijven
benadrukken. De Gezondheidsraad noemt zelf als mogelijkheden een meer gerichte inzet van
werkconferenties en geeft aan dat advisering ook vaker in de vorm van 'signalementen' kan
gebeuren. Daarnaast stelt de Gezondheidsraad dat niet in alle gevallen de inzet van een
multidisciplinair team nodig is. Dit geldt met name bij adviesaanvragen die van doen hebben
met een ééndimensionaal probleem. Ik, op mijn beurt, heb met mijn collega's afgesproken
om in de fase waarin de adviesaanvragen inhoudelijk met de Gezondheidsraad worden
doorgesproken, meer dan voorheen de doorlooptijd van het onderzoek te benadrukken. Dat
kan er ook toe leiden dat een aanvraag wordt geherformuleerd van 'breed en diep' naar
'smal en diep'. Want ik hecht er sterk aan dat de diepgang altijd gewaarborgd blijft. De
Gezondheidsraad is er niet voor 'quick en dirty'.
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Blad
---
Kenmerk
IBE-I-2386015
Adviezen met een interdepartementale strekking.
De Gezondheidsraad merkt op dat er bijzondere zorg vereist is voor de afstemming tussen
departementen wanneer het gaat over adviezen die zich richten tot meerdere bewindslieden.
Door dit punt op te voeren suggereert de Gezondheidsraad dat dit proces nog niet optimaal
verloopt. Mijn collega's en ik nemen het voorstel van de Gezondheidsraad dat wijst
op de mogelijkheid van waarnemerschap in de Gezondheidsraad-adviescommissies door
medewerkers van de departementen ter harte. Wanneer dat bijdraagt aan een verbetering
van de interdepartementale afstemming zullen wij het gebruik ervan vaker overwegen.
Overigens treffen de departementen elkaar in principe reeds op de belangrijke momenten. Zo
maakt een interdepartementaal overleg op DG-niveau deel uit van de voorbereiding van het
Werkprogramma van de Gezondheidsraad. In dat overleg worden de onderwerpen die voor
advisering in aanmerking komen, tegen het licht gehouden. Ook bij de opstelling van de
eigenlijke adviesaanvragen, die terreinen bestrijken van meerdere ministeries, vindt in
beginsel interdepartementaal overleg plaats. Evenzo geldt dat in de afsluitende fase bij de
bepaling van een kabinetsstandpunt.
Ten aanzien van een kabinetsstandpunt op Gezondheidsraadadviezen wil ik nog het
volgende opmerken. De Kaderwet adviescolleges stelt in artikel 24 dat de Minister een
standpunt uitbrengt op gevraagde adviezen over een vast te stellen ministeriële regeling of
over te voeren beleid (lid 1a) dan wel over een door de Raad uit eigen beweging uitgebracht
advies over hoofdlijnen van beleid (lid 1b). Artikel 24 biedt de Minister de keuzevrijheid om
al dan niet een standpunt op te stellen op (gevraagde of ongevraagde) adviezen die niet tot
de - in lid 1a en 1b - genoemde categorieën behoren. Dit geldt voor adviezen die zich richten
op het terrein van één bewindspersoon als ook de adviezen met een interdepartementale
strekking. Mijn collega's en ik behouden ons derhalve het recht voor om niet op alle
adviezen te reageren.
Voor- en nazorg / risico's.
De Gezondheidsraad geeft aan dat de Raad onderwerpen, waarover hij reeds een advies
heeft uitgebracht, blijft volgen. Ik vind dat een goede zaak. Wanneer departementen tijdig
geïnformeerd worden over nieuwe ontwikkelingen, zal een zo mogelijk gewenste bijstelling
van beleid ook efficiënter kunnen gebeuren. Niet zozeer bijstelling van beleid als wel proactieve
beleidsvorming is aan de orde bij het thema van de 'Early Warning', dat ik hier
nadrukkelijk wil toe voegen. Early warning houdt in het vroegtijdig identificeren van - voor
de zorgpraktijk en het beleid - betekenisvolle nieuwe en opkomende gezondheidstechnologieën
op het gebied van preventie, cure en care. Early warning heeft betrekking op
technologieën die zich binnen een tijdsspanne van 0 tot 3, hooguit 5 jaar, zullen aandienen.
Ik ben reeds met de Gezondheidsraad in overleg op welke wijze de Raad zijn signalering over
nieuwe technologieën en trends meer adequaat vorm kan geven. Een en ander kan goed
aansluiten bij een ander thema dat de Raad terecht als aandachtsgebied aanstipt, te weten
de signalering van (nieuwe) risico's en omgang met risico's. Immers, risicoanalyse,
risicobeheersing, preventie en risicoperceptie beheersen in steeds grotere mate de politieke
agenda.
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Blad
---
Kenmerk
IBE-I-2386015
Adviseren over stand van wetenschap
Wetenschappelijke bronnen zijn de basis voor het werk van de Gezondheidsraad. In de
evaluatie wordt opgemerkt dat er echter vaak vragen worden voorgelegd waarover weinig
wetenschappelijk materiaal voorhanden is. De Gezondheidsraad heeft door het aanboren van
aanwezige ervaringskennis toch nuttige adviezen kunnen publiceren. Genoemd worden
onder meer de adviezen over 'Diagnostiek en behandeling van ADHD' (2000) en 'Dyslexie'
(1995). Ik ondersteun de Raad in zijn beleid om - waar dat van toepassing is - in zijn
adviezen substantieel plaats in te ruimen voor relevante praktijkervaring.
Evenzo ben ik ingenomen met het belang dat de Gezondheidsraad hecht aan de deelname
van gedragwetenschappers in de commissies. Dat voorkomt dat vraagstukken alleen vanuit
een medisch-technische invalshoek benaderd worden.
In aansluiting hierop moet naar mijn mening de Gezondheidsraad er voor waken dat de Raad
zich bij keuze van onderwerpen uit de gezondheidszorg waarover hij adviseert, niet beperkt
tot de cure of de geestelijke gezondheidszorg. Juist ook de care verdient veel aandacht en
het aantal adviezen die van doen hebben met verzorging en verpleging is zeer beperkt.
Internationale speelveld.
De bronnen waarop de Gezondheidsraad zijn werk baseert zijn zowel nationaal als
internationaal. Terecht stelt de Gezondheidsraad dat door steeds grotere invloed van de EU
op het gezondheids- en millieubeleid in de nationale lidstaten, de internationale dimensie van
het werk van de Gezondheidsraad toeneemt. De Gezondheidsraad uit daarom het
voornemen om de internationale contacten verder te intensiveren. Ik stel mij voor dat de
Raad de mogelijkheden daartoe bekijkt in het licht van de dienstverlening aan de
departementen, bijvoorbeeld door de toegankelijkheid van internationale kennis te verbreden.
Ik ben van plan om deze gedachte met de Gezondheidsraad verder uit te werken.
Tot slot
'De staat van dienst' betreft een evaluatie over de laatste 4 jaar. De Gezondheidsraad
bestaat echter al 100 jaar. In deze periode heeft de Raad zich ontwikkeld tot een instituut
dat - zowel in zijn opzet als in zijn werkwijze - uniek is. De Gezondheidsraad bestaat uit 200
leden behorend tot het puikje van de wetenschap en kan daarbij nog een beroep doen op
zo'n 200 overige deskundigen. Er bestaat in het buitenland geen soortgelijk voorbeeld waar
een Minister van Volksgezondheid voor zijn beleid kan putten uit zo'n groot reservoir van
wetenschappers. Gelijkertijd wordt de Gezondheidsraad alles behalve ervaren als een
verlengde arm van het VWS-beleid, maar ontleent de Raad zijn gezag juist door zijn
onafhankelijke en onpartijdige opstelling.
Ter gelegenheid van zijn 100-jarig bestaan heeft de Gezondheidsraad door de
Universiteit van Maastricht een onderzoek laten uitvoeren naar de maatschappelijke invloed
van zijn adviezen. Het lijvige onderzoeksverslag, 'Paradox van het wetenschappelijk gezag'
geheten, constateert een aantal tegenstrijdige trekken bij de Gezondheidsraad. Dit betreft de
positie van de Raad: "Enerzijds past een prominente rol van de Raad bij het beeld van onze
samenleving als een technische cultuur, (maar) anderzijds lijkt de Gezondheidsraad beter te
passen in een vervlogen tijd waarin artsen en (hoog)leraren nog vanzelfsprekend gezag
hadden."
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Blad
---
Kenmerk
IBE-I-2386015
De tegenstrijdigheid slaat ook op het functioneren van de Raad: "De Gezondheidsraad blijkt
zijn gezag als wetenschappelijk adviseur namelijk niet alleen te verkrijgen door
wetenschappelijke kwaliteit, maar juist ook door heel goed rekening te houden met de
buitenwetenschappelijke wereld van politiek, beleid en maatschappelijk debat." En juist in
deze 'buitenwetenschappelijke wereld' blijken geleerden ook mensen van
vlees en bloed, met daarmee het gevaar van relativering van het belang van de kennis die zij
uitdragen.
Bovenstaande beschouwingen staan als zodanig niet opgenomen in 'De staat van dienst'.
Daar leent een evaluatie over de afgelopen 4 jaar zich ook niet voor. Het siert de Raad dat
hij besloten heeft tot het Maastrichtse onderzoek met een openhartige publicatie als
resultaat. De conclusies daarin zijn van wezenlijk belang voor een daadkrachtig functioneren
voor de lange termijn. Ik stel mij op het standpunt dat de Gezondheidsraad in zijn evaluatie
over 4 jaar uitgebreid terugkomt op hoe de Raad met de uitdagingen uit 'Paradox van het
wetenschappelijk gezag' is omgegaan.
Het belang van een visie van de Gezondheidsraad op zijn positie is ook aan de orde waar het
de relatie betreft met de twee 'collega'-adviesraden, te weten de Raad voor de
Volksgezondheid en Zorg (RVZ) en de Raad voor Gezondheidsonderzoek (RGO). Te
signaleren is dat de grenzen van werkterreinen waarop de Gezondheidsraad, de RVZ en de
RGO adviseren, soms zeer subtiel liggen. Het moet helder blijven waar de Gezondheidsraad
voor staat en waar de Raad op aanspreekbaar is. Aan de zijde van VWS zal bij de opstelling
van adviesvragen extra aandacht worden geschonken aan het voorkomen van
grensoverschrijding. Dat laat onverlet dat synergie tussen de Raden denkbaar is en waar
deze mogelijk is door mij ten zeerste wordt toegejuicht.
de Minister van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport,
H. Hoogervorst