Nederlands Verbond van de Groothandel
Overheid moet onzorgvuldig handelen corrigeren bij uitvoering Auteurswet
De Nederlandse overheid is politiek verantwoordelijk voor de onzorgvuldige uitvoering van een wet die door een private organisatie wordt uitgevoerd. Centraal hierin staat het begrip 'onrechtmatig'. Het gaat hierbij om de Stichting Reprorecht. Zij is door de Minister van Justitie (Staatscourant 2003, 8, p. 11) aangewezen als enige incasso- en repartitieorganisatie voor reprorecht (de vergoeding die krachtens art. 16h van de Auteurswet moet worden betaald voor het kopiëren van bepaalde auteursrechtelijk beschermde geschriften).
De Stichting Reprorecht bepaalt de hoogte van de vergoeding door(vertrouwelijke) bedrijfsgegevens te verzamelen. Dat geschiedt met behulp van willekeurige werknemers van het kopiërend bedrijfsleven die het doel van de Stichting echter niet kenden. Opmerkelijk is ook dat de Stichting Reprorecht, noch het in haar opdracht werkende marktonderzoekbureau Veldkamp, toestemming aan de werkgevers heeft gevraagd en verkregen voor het verzamelen van bedrijfsgegevens. Sterker nog, dit bureau wenste niet dat bedrijven/werkgevers van deze activiteit op de hoogte waren. Men kiest niet voor de meest voor de hand liggende methode. Dat is het benaderen van degenen die verantwoordelijk zijn voor het kopiëren binnen bedrijven. Als motivering voor deze handelwijze hanteert de Stichting Reprorecht de facto kwade trouw van kopiërende bedrijven. Bij de "methode van dataverzameling" schrijft de uitvoerder van het onderzoek "Daarnaast treden bij een individuele benadering minder vertekeningen op als gevolg van het belang dat bedrijven hebben bij de uitkomsten van het onderzoek."
'Bedrijfsspionage' is ongetwijfeld een te zwaar woord. Maar wat is het verzamelen van bedrijfsgegevens zonder toestemming van de houder van die gegevens dan wel? Is dit bovendien niet strijdig met de ethiek van onderzoeksbureau's?
De Stichting Reprorecht hanteert het onderzoek als basis voor de berekening van de vergoeding die ondernemingen moeten betalen. Laat duidelijk zijn dat de Nederlandse groothandel het belang van intellectueel eigendom onderschrijft en ook de redelijkheid ziet van een billijke vergoeding voor het kopiëren van auteursrechtelijk beschermd werk. Maar dan wel een vergoeding die is gebaseerd op grondslagen die de praktijk weergeeft van het auteursrechtelijk relevant kopiëren.
Dát mankeert nu juist in sterke mate aan het onderzoek, uitgevoerd in opdracht van de Stichting Reprorecht. Onderzoeksmethodologisch en feitelijk is er veel mis; beter nog, er is weinig goeds in het onderzoek te vinden. Enkele kernpunten van kritiek:
De kwantitatieve representativiteit.
Een kern van minder dan 0,05% is onaanvaardbaar. Van de 556.074 personeelsleden van 71.188 groothandelsondernemingen met personeel hebben 278 werknemers zich aangemeld om mee te doen aan het onderzoek.
Ook als men kijkt naar de representativiteit op basis van het aantal bedrijven, is er met een deelname van minder dan 0,5% geen sprake van een statistisch verantwoorde representativiteit.
Om te komen tot het totaal kopieervolume binnen een onderneming lijkt de Stichting Reprorecht domweg het aantal kopieën dat door één werknemer is opgegeven over de periode van één week te vermenigvuldigen met een (geschat) totaal aantal werknemers. Dit kan geen getrouw beeld geven van de werkelijkheid.
De kwalitatieve representativiteit.
De 278 deelnemers uit de groothandel hebben via open uitnodiging aan het consumentenpanel van Veldkamp-moeder, NIPO, zich zelf aangemeld. Zij moesten thuis wel beschikken over een computer en modem. Op deze selectiemethodiek van de deelnemers is onderzoeksmethodologisch ernstige kritiek mogelijk.
De uiteenlopende karakteristieken van groothandelsondernemingen, tussen non-tech, low-tech -> high-tech, worden geheel genegeerd. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat hiermee rekening moet worden gehouden. De Nederlandse groothandel bestaat uit circa 140 verschillende groothandelsactiviteiten, met een eigen karakteristiek en met in hoge mate uiteenlopende patronen qua informatiegebruik.
Een ander bewijs van de onzorgvuldigheid van de Stichting Reprorecht is de incassomethodiek. Zij stuurde in juni 2003 facturen voor auteursrechtelijk relevante handelingen die nog moeten worden verricht. De betalingsverplichting is ontstaan bij het inwerkingtreden van de wijziging van de Auteurswet, 1 februari 2003. De facturen over het hele kalenderjaar 2003, moeten worden betaald vóór eind juli 2003. De verschuldigdheid kan echter pas achteraf worden vastgesteld; dan is het kopieervolume feitelijk bekend.
De analogie met de leenrechtvergoeding ligt voor de hand. Artikel 15g van de Auteurswet bepaalt dat betalingsplichtigen van de leenrechtvergoeding uiterlijk 1 april opgave doet van het aantal auteursrechtelijk relevante handelingen in het voorafgaande kalenderjaar.
Door de aanwijzing van de Stichting Reprorecht tot exclusieve incasso- en repartitieorganisatie, en door de aanwijzing van het onder de Minister van Justitie ressorterende College van Toezicht op de Stichting Reprorecht, neemt de overheid medeverantwoordelijkheid voor de correcte en zorgvuldige uitvoering van de Auteurswet en dus voor het handelen van de Stichting Reprorecht.
Maar de overheid heeft ook de plicht er voor te waken dat de (door haar geautoriseerde) organisaties zorgvuldig handelen en zich gedragen volgens de ethische waarden en normen die gelden in het maatschappelijk en economisch verkeer.
Er dreigt een impasse tussen het betalingsplichtige bedrijfsleven en de door de overheid aangewezen Stichting Reprorecht. Een impasse die zou kunnen leiden tot een (politieke en/of juridische) discussie over de zorgvuldigheid en wellicht zelfs rechtmatigheid, van het functioneren van de Stichting Reprorecht. Uiteindelijk zou dit kunnen leiden tot de fundamentele vraag of een op een dergelijke wijze opererende organisatie, wel mag worden aangewezen als exclusieve uitvoerder van een wet.
Met een dergelijke discussie is niemand gebaat. De overheid dient initiatieven te nemen die een zorgvuldige uitvoering van de wet mogelijk maakt.
Als eerste stap zou de overheid moeten bewerkstelligen dat ondernemingen betalen voor wat ze hebben gedáán, niet voor wat ze misschien gaan doen. Intrekking van de facturen van de Stichting Reprorecht ligt in de rede.
Als tweede stap zou de overheid moeten garanderen dat de methodiek voor de berekening van de vergoeding zorgvuldig is en de werkelijkheid van het kopieergedrag weerspiegelt. De overheid zou opdracht moeten geven voor een onafhankelijke wetenschappelijke contra-expertise op de methodologie en de uitvoering van het onderzoek.
Nederlandse (groothandels)ondernemingen willen best betalen. Als het maar terecht is.
mr. L. Antonini,
Algemeen secretaris Nederlandse Verbond van de Groothandel
(Het NVG is de koepelorganisatie van 60 groothandelsbrancheverenigingen)
---- --