Gemeente Zevenaar

Aanvullende onderzoeksresultaten brand Sicpa-Sinclair (13-08-2003)

563/03/IMD JvB 7 augustus 2003

N.J.C. van Belle, F. Fortezza, D. Gielen, G.S. Groenemeijer, R.S. den Hartog, A.C. den Boer en H.J.W.J. van de Wiel

Aanvullende grasanalyses in de nabijheid van Sicpa-Sinclair te Zevenaar

Inleiding
Tijdens en na een brand in Zevenaar bij het inkt producerende bedrijf Sicpa-Sinclair zijn door de milieu-ongevallendienst (MOD) van het RIVM milieumetingen uitgevoerd. Na analyse van de monsters bleek een grasmonster dat op korte afstand van de brand genomen was niet te voldoen aan de dioxinenorm voor veevoeder. Omdat het grasland een landbouwdoel heeft en tijdens de brand werd begraasd door runderen, werd het noodzakelijk geacht de verdere verspreiding van dioxine in het gras te monitoren. Daartoe werden op 30 juli aanvullende bemonsteringen uitgevoerd van zowel gras als bodem in het weiland. In eerste instantie werd besloten alleen grasmonsters te analyseren. Het was logistiek niet mogelijk om meer dan zeven monsters te analyseren en gras is voor een inschatting van de blootstelling relevanter dan grond.

Bemonstering
De weide werd verdeeld in twee rijen van elk vijf vlakken. De rijen werden zo genomen dat zij evenwijdig aan het water ten noord-oosten van de brand lagen. Vervolgens werd in ieder vak een monster genomen. Zodoende werden er (gerekend vanaf de westzijde van het perceel) monsters genomen op 50, 100, 200, 400 en 900 meter. De twee rijen lagen circa 30 meter uit elkaar.
In verband met de beperkte beschikbaarheid van de analyseapparatuur bleek het noodzakelijk het aantal monsters te reduceren tot zeven. Uiteindelijk werden de monsters 1A1 tot en met 4A1 en 2A2 tot en met 4A2 geanalyseerd.

Resultaten
De zeven geselecteerde monsters zijn tezamen met een grasmonster dat nog aanwezig was van het tijdstip van de brand en dat ook afkomstig was uit het weiland geanalyseerd. Daarnaast is ook een stukje verast materiaal afkomstig van de brand geanalyseerd. Deze asrest werd ten tijde van de brand in het weiland gevonden. De resultaten van de grasanalyses staan weergegeven in tabel 1.

Tabel 1. Concentratie WHO-TEQ dioxine in pg per gram droge stof

Monster

20/7


1A1


2A1


3A1


4A1

2A2

3A2

4A2

Dioxine

2,77

0,82

0,69

0,64

0,49

0,62

0,85

0,30

In de asrest was de dioxineconcentratie 229 pg WHO-TEQ per gram droge stof.

Discussie
Uit de gegevens blijkt dat de dioxineconcentratie in het gras nog steeds verhoogd is ten opzicht van de achtergrond. Wel is duidelijk dat de concentratie in vergelijking met de bemonsteringen direct na de brand gedaald is. Het resultaat van de analyse van de asrest lijkt erop te wijzen dat de dioxine afkomstig is van de brand. De veevoedernorm voor dioxine is 0,75 pg WHO-TEQ per gram veevoeder. Hierbij dient te worden opgemerkt dat er bij deze norm wordt uitgegaan van een vochtgehalte van 12%. Omdat de metingen van het gras uit praktische overwegingen in droge stof zijn uitgevoerd moeten bovenstaande getallen gecorrigeerd worden met een factor 100/88 =
1,136. Alle gegevens moeten dan dus door dit getal gedeeld worden. Dit leidt tot de volgende getallen (zie tabel 2).

Tabel 2. Getallen gecorrigeerd voor vochtgehalten in pg WHO-TEQ per gram.

Monster

20/7


1A1


2A1


3A1


4A1


2A2


3A2


4A2

Dioxine

2,44

0,72

0,61

0,56

0,43

0,55

0,75

0,26

Uit bovenstaande gegevens blijkt dat geen overschrijdingen van de veevoedernorm meer waargenomen zijn ten tijde van de tweede bemonstering. Wel liggen enkele metingen zeer dicht bij de norm en het is op basis van deze gegevens dan ook niet uit te sluiten dat op enkele plaatsen de veevoeder norm overschreden wordt. Wanneer het gras echter als één partij wordt beschouwd die door een koe aselect wordt genuttigd kan op basis van bovenstaande meetgegevens worden berekend dat de kans kleiner dan één procent is dat een koe gedurende een dag een te hoge concentratie dioxine binnen zal krijgen. Uit de gegevens blijkt verder dat de dioxineconcentraties na tien dagen al duidelijk gedaald zijn. Er zal dus potentieel sprake zijn van een relatief kortdurende blootstelling. Het is bekend van kortdurende blootstellingen dat deze nagenoeg geen invloed hebben op de consumptiekwaliteit van vlees en melk. Alleen relatief langdurige blootstellingen kunnen effecten geven.

Conclusie
Uit het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat er een potentieel risico is van minder dan één procent dat een koe een overschrijding van zijn maximaal aanvaardbare dagdosis dioxine op zal lopen bij begrazing van de weide. Het actuele risico voor de mens bij begrazing van de weide door runderen is echter te verwaarlozen.