Uitspraak Hoge Raad LJN-nummer: AI0924 Zaaknr: 38085
Bron: Hoge Raad der Nederlanden 's-Gravenhage
Datum uitspraak: 8-08-2003
Datum publicatie: 11-08-2003
Soort zaak: belasting -
Soort procedure: cassatie
Nr. 38.085
8 augustus 2003
wv
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van
het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 28 februari 2002, nr. 99/30310,
betreffende na te melden beschikking op grond van de Wet waardering
onroerende zaken.
1. Beschikking, bezwaar en geding voor het Hof
Ten aanzien van belanghebbende is bij beschikking de waarde van de
onroerende zaak a-straat 1 te Q voor het tijdvak 1 januari 1998 tot en
met 31 december 2000 vastgesteld op f 355.000. Op het daartegen
gemaakte bezwaar is niet tijdig beslist.
Belanghebbende is tegen het niet tijdig beslissen op zijn bezwaar in
beroep gekomen bij het Hof. Nadien heeft de heffingsambtenaar van de
gemeente Veere uitspraak op het bezwaar gedaan en het bezwaar
afgewezen.
Het Hof heeft het beroep ongegrond verklaard. De uitspraak van het Hof
is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie
ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en
maakt daarvan deel uit.
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Veere heeft
een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
3. Beoordeling van de klachten
3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
Belanghebbende heeft in augustus 1995 een nieuwe recreatiewoning
gekocht, met de bedoeling deze te verhuren. Belanghebbende is
ondernemer voor de omzetbelasting en heeft de aan haar te dier zake in
rekening gebrachte omzetbelasting in aftrek gebracht. Bij beschikking
van 30 september 1998 is met toepassing van het bepaalde in artikel
19, lid 1, letter b, van de Wet waardering onroerende zaken (hierna:
de Wet WOZ) de waarde van die recreatiewoning voor het tijdvak 1
januari 1998 tot en met 31 december 2000 vastgesteld op f 355.000.
3.2. Voor het Hof was in geschil of de waarde van de woning moet
worden bepaald inclusief of exclusief omzetbelasting. Dienaangaande
heeft het Hof geoordeeld dat de omstandigheden dat belanghebbende
ondernemer is en dat zij de woning niet zou hebben gekocht indien zij
de in rekening gebrachte omzetbelasting niet in aftrek zou kunnen
brengen, persoonlijke omstandigheden zijn die geen invloed hebben op
de waarde als bedoeld in artikel 17, lid 1, van de Wet WOZ.
3.3. Het Hof heeft met juistheid vooropgesteld dat de aan de
onroerende zaak toe te kennen waarde als bedoeld in artikel 17, lid 2,
van de Wet WOZ dient te worden vastgesteld op de prijs die bij
aanbieding ten verkoop op de voor die onroerende zaak meest geschikte
wijze na de beste voorbereiding door de meestbiedende gegadigde zou
zijn besteed.
3.4. Het Hof is voorts kennelijk ervan uitgegaan dat tussen partijen
niet meer in geschil was dat bij een veronderstelde verkoop als
hiervoor bedoeld op 1 januari 1995, waarbij aan de koper
omzetbelasting in rekening zou worden gebracht, voor de
onderwerpelijke zaak, naar de staat waarin deze op 1 januari 1998
verkeerde, door de meestbiedende gegadigde een prijs zou zijn besteed
van f 355.000 inclusief omzetbelasting. Dat uitgangspunt is in
cassatie niet bestreden.
3.5. Daarvan uitgaande heeft het Hof terecht geoordeeld dat de op de
voet van artikel 17 van de Wet WOZ aan de onderwerpelijke onroerende
zaak toe te kennen waarde f 355.000 is. Immers, bij een veronderstelde
verkoop als hiervoor in 3.4 weergegeven, maakt de aan de koper in
rekening gebrachte omzetbelasting deel uit van de prijs die de koper
bereid is gebleken te betalen ter verkrijging van de verkochte
onroerende zaak (vgl. HR 19 februari 1997, nr. 31590, BNB 1997/121).
Indien de koper de aan hem in rekening gebrachte omzetbelasting in
aftrek kan brengen, leidt zulks er niet toe dat deze omzetbelasting
niet deel uitmaakt van de prijs, nu de aftrekbaarheid van de
omzetbelasting een die koper persoonlijk betreffende omstandigheid is.
3.6. Belanghebbendes klacht over de onbegrijpelijkheid van 's Hofs
oordeel dat geen feiten of omstandigheden zijn gesteld op grond
waarvan aannemelijk is dat de waarde is beïnvloed door de mogelijkheid
de omzetbelasting in aftrek te brengen, houdt blijkens de toelichting
uitsluitend in dat belanghebbende meent voldoende feiten en
omstandigheden te hebben gesteld op grond waarvan aannemelijk zou zijn
dat in het onderhavige geval de omzetbelasting, verschuldigd bij een
veronderstelde verkoop, geen deel uitmaakt van de prijs welke voor de
onroerende zaak wordt betaald. Gelet op hetgeen hiervoor onder 3.5 is
overwogen, faalt deze klacht.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de
proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president E. Korthals Altes als
voorzitter, en de raadsheren L. Monné en A.R. Leemreis, in
tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en
in het openbaar uitgesproken op 8 augustus 2003.
Hoge Raad der Nederlanden