European Commission

MEMO/03/159

Brussel, 29 juli 2003.

Toepassing van de mededingingsregels op de gassector

Het Directoraat-generaal Concurrentie van de Europese Commissie heeft vandaag meegedeeld dat het een geschil over de toegang tot het pijpleidingennet van het Duitse gasbedrijf BEB heeft beslecht (zie IP/03/1229). Het gaat hier om de meest recente zaak van een lange reeks die de Commissie in de loop van de voorbije drie jaar heeft moeten behandelen naarmate de handhaving van het concurrentiebeleid de geleidelijke liberalisering van de sector in de hand werkt.

Hierna volgt een samenvatting van eerdere zaken: Concurrentie tussen producenten

GFU (IP/02/1084 van 17 juli 2002):

De zaak had betrekking op de gezamenlijke verkoopregeling voor Noors gas. De met de betrokken Noorse maatschappijen bereikte schikking leidde tot de afzonderlijke verkoop van de gasproductie van de maatschappijen die op het Noors continentaal plat actief zijn en tot de reservering door Statoil en Norsk Hydro van 15,2 miljard kubieke meter gas voor nieuwe klanten over een periode van vier jaar. Corrib (IP/01/578 van 20 april 2001):

De zaak hield verband met het verzoek van drie gasproducenten (Enterprise Oil, Statoil en Marathon) om hun gas afkomstig van het nieuwe gasveld van Corrib in Ierland gedurende vijf jaar gezamenlijk op de markt te brengen. De zaak werd afgesloten nadat overleg met de betrokken maatschappijen hen ertoe bracht het verzoek in te trekken. DONG/DUC (IP/03/91 van 24 april 2003):

De zaak had betrekking op de gezamenlijke marketingactiviteiten van drie Deense gasproducenten (Shell, Maersk en ChevronTexaco), alsook op de concurrentiebeperkende regelingen in hun gasleveringscontracten met de Deense gevestigde groothandelsonderneming DONG. Het akkoord voorziet in de opheffing van de concurrentiebeperkende bepalingen in de leveringscontracten (gebruiksbeperkingen, reductieclausule en prioriteitsrechten voor DONG). Daarenboven hebben de gasproducenten zich ertoe verbonden hun gas voortaan afzonderlijk te verkopen. Ook hebben zij in totaal 7 miljard kubieke meter gas voor nieuwe afnemers gereserveerd.
Concurrentie tussen leveranciers

Endesa/GasNatural (IP/00/297 van 27 maart 2000):

De zaak had betrekking op een "gebruiksbeperkingsclausule" in een gasleveringscontract tussen de Spaanse gasmaatschappij GasNatural en de Spaanse elektriciteitsmaatschappij Endesa. Deze clausule belette Endesa het gas voor andere doeleinden te gebruiken dan voor de productie van elektriciteit. De zaak werd afgesloten na de schrapping van de clausule uit het contract.
EdF Trading/WINGAS (IP/02/1293 van 12 september 2002):

De zaak had betrekking op een concurrentiebeperkende clausule in twee gasleveringscontracten tussen de in het Verenigd Koninkrijk gevestigde gasleverancier EdF Trading en de Duitse gasmaatschappij WINGAS. Deze zogeheten "reductieclausule" stelde WINGAS in staat de van EdF Trading afgenomen hoeveelheden terug te schroeven mocht EdF Trading in bepaalde delen van Duitsland gas beginnen te verkopen aan concurrenten van WINGAS. De zaak werd afgesloten na de schrapping/aanpassing van de clausule. Dit zal de eventuele toetreding van EdF Trading tot de Duitse markt vergemakkelijken.
Nigeria LNG (IP/02/1869 van 12 december 2002):

Deze zaak maakt deel uit van het lopende onderzoek naar de zogeheten "territoriale verkoopsbeperkingen" die in een aantal contracten tussen gasproducenten van buiten de EU en Europese gasmaatschappijen zijn vervat. Het betrof in het bijzonder een gasleveringscontract van Nigeria LNG (NLNG) dat de Europese invoerder verbood het gas buiten een bepaalde lidstaat te verkopen. De zaak werd afgesloten na de schrapping van de clausule uit het contract en de toezegging van NLNG om in toekomstige gasleveringscontracten geen territoriale en gebruiksbeperkingen meer op te nemen. NLNG verbond zich er tevens toe geen gebruik te zullen maken van zogeheten "winstdelingsmechanismen", die de koper ertoe verplichten een bepaald percentage van zijn winst te delen wanneer hij het gas buiten een van tevoren overeengekomen gebied verkoopt. Dit vormt een belemmering voor parallelle uitvoer. Oprichting van gemeenschappelijke ondernemingen voor de exploitatie van gasgestookte elektriciteitscentrales

Synergen (IP/02/792 van 31 mei 2002):

De zaak hield verband met de bouw van een gasgestookte centrale van 400 MW in Dublin (Ierland). Deze centrale, Synergen genaamd, is een gemeenschappelijke onderneming van de gevestigde Ierse elektriciteitsmaatschappij ESB en de Noorse gasleverancier Statoil, een potentiële toetreder tot de Ierse elektriciteitsmarkt. De gemeenschappelijke onderneming kreeg groen licht nadat ESB had toegezegd de veilingen van elektriciteit met een capaciteitsbereik van 400 MW voort te zetten totdat een nieuwe onafhankelijke elektriciteitsproducent met een elektriciteitscentrale van een minimumcapaciteit van 300 MW zich op de Ierse markt heeft begeven. In het kader van dezelfde zaak heeft het Directoraat-generaal Concurrentie van de Commissie ook zijn fiat gegeven aan een 15-jarig exclusief gasleveringscontract, onder meer omdat het contract de langdurige aanwezigheid garandeerde van Statoil op de Ierse gasmarkt, die tot dan toe door de gevestigde Ierse gasleverancier BGE werd gedomineerd.
Toegang van derden

Marathon/Thyssengas (IP/01/1641 van 23 november 2001) en Marathon/Gasunie (IP/03/547 van 16 april 2003):

De zaak hield verband met het feit dat vijf belangrijke Europese gasmaatschappijen in de jaren negentig hadden geweigerd de Noorse gasproducent Marathon toegang te verlenen tot hun pijpleidingen op het Europese vasteland. Met de Duitse gasmaatschappij Thyssengas en de Nederlandse gasmaatschappij Gasunie werd tot een vergelijk gekomen nadat deze maatschappijen beloofden hun respectieve regelingen voor de toegang van derden te verbeteren om het makkelijker te maken voor anderen om van hun pijpleidingen gebruik te maken. De verbeteringen hadden betrekking op de transparantie, de balancering, de kortetermijntrading en het congestiebeheer. Het onderzoek ten aanzien van de andere Europese ondernemingen wordt voortgezet. Gasinterconnector Verenigd Koninkrijk/België (IP/02/401 van 13 maart 2002):

De zaak was het gevolg van een klacht van de Britse autoriteiten, die hun bezorgdheid uitten omtrent het vermogen van de enige gasinterconnector die het Verenigd Koninkrijk met het Europese vasteland verbindt om op schommelingen in vraag en aanbod te reageren. Uit het onderzoek van de overeenkomsten waarbij de werking van de interconnector wordt geregeld, bleek dat er sprake was van enige starheden in met name de procedure voor de omkering van de gasstromen en die voor capaciteitsoverdrachten op korte termijn. Deze problemen werden verholpen door de ondertekening van een nieuwe overeenkomst tussen de gasleveranciers, waarna het onderzoek werd afgesloten