Uitspraak Rechtbank Amsterdam in zaak AH9489 Zaaknr: AWB 01/2453 BESLU, AWB 01/2454 BESLU, AWB
01/2455 BESLU
Bron: Rechtbank Amsterdam
Datum uitspraak: 7-07-2003
Datum publicatie: 29-07-2003
Soort zaak: bestuursrecht - bouwen
Soort procedure: eerste aanleg - enkelvoudig

Rechtbank Amsterdam
Sector Bestuursrecht Algemeen
enkelvoudige kamer

UITSPRAAK

in het geding met reg.nr. AWB 01/2453 BESLU, AWB 01/2454 BESLU/ AWB 01/2455 BESLU

van:

A, B, C,
wonende te D,
eisers,
vertegenwoordigd door mr. M. H. J.van Driel, advocaat te Amsterdam,

tegen:

het dagelijks bestuur van stadsdeel Oost/Watergraafsmeer van de gemeente
Amsterdam, verweerder,
vertegenwoordigd door mr. J.E. Panneman, werkzaam bij verweerders stadsdeel.

Tevens hebben als partij aan het geding deelgenomen: E en F,
wonende te D,
vertegenwoordigd door mr. S.D. Arnold, advocaat te Amsterdam.


1. PROCESVERLOOP

De rechtbank heeft op 5 juli 2001 respectievelijk op 6 juli 2001 de beroepschriften ontvangen gericht tegen het besluit van verweerder van 5 juni 2001, verzonden 7 juni 2001 (hierna: het bestreden besluit).

Het onderzoek is gesloten ter zitting van 10 april 2003.


2. OVERWEGINGEN

E en F, voornoemd, hebben op 26 november 1998 een bouwplan ingediend voor het oprichten van een ateliergebouw aan de (...) 79D te D. Het bouwplan is gelegen op een binnenterrein tussen de (...)straat en de (...)straat.

Bij primair besluit van 17 augustus 1999 heeft verweerder de bouwvergunning van rechtswege verleend aan E en F (hierna: de vergunninghouders). Overwogen is dat het bouwplan in overeenstemming is met het bestemmingsplan Wibautstraat- Amstel. Verweerder heeft niet binnen de gestelde termijn in artikel 46, vierde lid, van de Woningwet beslist zodat de bouwvergunning van rechtswege is verleend. Nu het een van rechtswege verleende vergunning betreft moet conform het Bouwbesluit en de door de commissie van welstand en monumenten goedgekeurde tekeningen worden gebouwd.

Eisers hebben op 25 december 2000 respectievelijk op 29 december 2000 en op 3 januari 2001 bezwaarschriften ingediend.

Bij het bestreden besluit heeft verweerder de bezwaarschriften van eisers niet-ontvankelijk verklaard en het primaire besluit gehandhaafd. Verweerder heeft overwogen dat geen schriftelijke inkennisstelling zoals bedoeld in artikel 58 van de Woningwet is medegedeeld aan de eigenaren of hoofdgebruikers van naburige gebouwen. Op 25 augustus 1999 is wel een kennisgeving geplaatst in een Amsterdams huis-aan-huis-blad maar hiermee is niet voldaan aan het gestelde uit artikel 58 van de Woningwet en artikel 2.1.12 van de Bouwverordening, aldus verweerder. Een dergelijke omissie kan met zich meebrengen dat termijnoverschrijding bij het indienen van bezwaren verschoonbaar moet worden geacht. Nu eisers eerst een jaar nadat is gestart met de bouw van het gebouw hun bezwaarschriften hebben ingediend kan niet geconcludeerd worden dat er sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding.

Namens eisers is -zakelijk samengevat- gesteld dat verweerder ten onrechte hun bezwaarschriften niet-ontvankelijk heeft geacht.

De rechtbank overweegt als volgt.

De rechtbank ziet zich allereerst gesteld voor de vraag of eisers tijdig bezwaar hebben gemaakt tegen de van rechtswege verleende bouwvergunning. In dat verband zal eerst moeten worden bezien of de aanvraag van 26 november 1998 in overeenstemming is met het geldende bestemmingsplan, aangezien alleen dan artikel 46, eerste en vierde lid, van de Woningwet van toepassing kunnen zijn.

Ten tijde van de bouwaanvraag vigeerde ter plaatse het bestemmingsplan Wibautstraat-Amstel. Blijkens de plankaart heeft het perceel de bestemming "Doeleinden van handel en bedrijf", aangewezen voor "kantoorbebouwing c.a.", BB4. Ingevolge artikel 4 van de voorschriften van dit bestemmingsplan mogen de krachtens het bestemmingsplan te bebouwen gronden, bestemd voor doeleinden van handel en bedrijf, aangewezen voor "kantoorbebouwing c.a.", op de kaart aangegeven met BBI tot en met BB6, voor wat betreft bebouwing, slechts worden gebruikt voor het oprichten en in stand houden van gebouwen, welk naar hun aard slechts kunnen worden bestemd en ingericht als kantoren en daarbij behorende nevenruimten en andere bouwwerken. Dit dient plaats te vinden overeenkomstig de uitwerking van het bestemmingsplan ingevolge paragraaf 1 van hoofdstuk II. Bij besluit van 19 april 1993 heeft het Dagelijks Bestuur van het stadsdeel Oost Uitwerking 19 van het bestemmingsplan "Wibautstraat-Amstel" vastgesteld, waarin bouwvoorschriften zijn gegeven. Gesteld noch gebleken is dat het bouwplan, dat de bouw van een architectenbureau omvat, in strijd is met dit bestemmingsplan en het uitwerkingsplan.

Ingevolge artikel 50, eerste lid, van de Woningwet (oud) houden burgemeester en wethouders in afwijking van artikel 46, eerste lid, de beslissing op een aanvraag om bouwvergunning aan indien er geen grond is om de vergunning te weigeren en voor het gebied, waarin het bouwwerk zal worden uitgevoerd, voordat de aanvraag is ingekomen een voorbereidingsbesluit als bedoeld in artikel 21 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in werking is getreden, een ontwerp voor een bestemmingsplan of voor een herziening daarvan is vastgesteld, dan wel een bestemmingsplan of een herziening daarvan na vaststelling ter inzage is gelegd.

De rechtbank stelt vast dat op 28 november 1997 het voorbereidingsbesluit Weesperzijdestrook in werking is getreden. Dit voorbereidingsbesluit is op 27 november 1998 vervallen. De aanvraag om bouwvergunning is bij verweerder ingekomen op 26 november 1998. De stadsdeelraad van stadsdeel Oost/ Watergraafsmeer heeft op 16 november 1998 wederom een voorbereidingsbesluit Weesperzijdestrook genomen waarin de bepaling is opgenomen dat dit besluit met ingang van 27 november 1998 inwerking treedt. De bouwaanvraag van vergunninghouders is echter ingekomen voordat het tweede voorbereidingsbesluit Weesperzijdestrook in werking is getreden zodat de bouwaanvraag ingevolge artikel 50, eerste lid, van de Woningwet niet meer moest worden aangehouden na het vervallen van het eerste voorbereidingsbesluit op 27 november 1998. De beslistermijn zoals genoemd in artikel 46 Woningwet (oud) begon derhalve op 27 november 1998 te lopen.

Op grond van artikel 46, eerste lid van de Woningwet beslissen burgemeester en wethouders omtrent een aanvraag om bouwvergunning binnen dertien weken na de dag waarop zij de aanvraag hebben ontvangen.
Op grond van artikel 46, tweede lid van de Woningwet (oud) kunnen burgemeester en wethouders in afwijking van het eerste lid hun beslissing eenmaal voor ten hoogste dertien weken verdagen. Een beslissing tot verdaging behoeft de goedkeuring van de gemeenteraad.

Gesteld noch gebleken is dat de beslissing op de bouwaanvraag is verdaagd. Dit betekent dat de bouwvergunning op 27 februari 1999 van rechtswege is verleend, en niet op 17 augustus 1999, zoals verweerder heeft vastgesteld.

Ingevolge artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken. Op grond van artikel 6:8 van de Awb vangt de termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt. De termijn om een bezwaarschrift in te dienen eindigde in dit geval derhalve op 11 april 1999.

Eisers hebben op 25 december 2000 respectievelijk op 29 december 2000 en op 3 januari 2001 hun bezwaarschriften ingediend. Vastgesteld wordt dat eisers te laat bezwaar hebben gemaakt.

Artikel 6:11 van de Awb bepaalt dat ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift niet- ontvankelijkverklaring achterwege blijft indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.

Ingevolge artikel 58 van de Woningwet wordt de eigenaar of hoofdgebruiker van een naburig ander gebouw overeenkomstig bij de bouwverordening gegeven voorschriften, door burgemeester en wethouders binnen twee weken na de dag waarop een bouwvergunning van rechtswege is verleend, schriftelijk van deze verlening in kennis gesteld.

De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich in het bestreden besluit terecht op het standpunt heeft gesteld dat de schriftelijke inkennisstelling als bedoeld in artikel 58 van de Woningwet niet heeft plaatsgevonden en dat weliswaar een kennisgeving is geplaatst in het Amsterdams Stadsblad op 25 augustus 1999 maar dat hiermee niet is voldaan aan de eisen als gesteld in artikel 58 Woningwet en artikel
2.1.12 van de Bouwverordening.

Verweerder heeft zich in het bestreden besluit evenwel op het standpunt gesteld dat, nu reeds in het begin van 2000 was begonnen met de bouw, het op de weg had gelegen van eisers om informatie over het bouwplan in te winnen. Zij hadden alsdan kennis kunnen nemen van het bouwplan en van de oranje kleur van de gevels. Nu zij dit hebben nagelaten is de termijnoverschrijding niet verschoonbaar, aldus verweerder.

Deze gedachtegang van verweerder is in zijn algemeenheid niet onjuist maar is in dit geval naar het oordeel van de rechtbank niet redelijk. Eisers hebben er terecht op gewezen dat als zij eind 1999 of begin 2000 het bouwplan zouden hebben geraadpleegd, zij weliswaar op de hoogte zouden zijn geraakt van het bouwplan, doch niet van de combinatie van kleur en materiaal van de gevelbedekking, terwijl hun bezwaren zich -uitsluitend- richten tegen de combinatie van glad en reflecterend polyurethaan in samenhang met de oranje kleur van de gevelbedekking, en niet tegen de situering of afmetingen van het gebouw. Immers, uit de tekeningen bij de aanvraag kon niet worden afgeleid dat dit de kleur en het materiaal van de gevelbedekking zouden worden, omdat daarin een andere kleur en materiaal waren aangeven. Kennelijk is, nadat de Commissie voor welstand en monumenten (verder: de welstandscommissie) op 20 januari 1999 had aangegeven "de behandeling met doek (?) van de gevels een storende en detonerende werking op zowel het gebouw als het binnengebied had", een als "artist impression" aangeduide compositiefoto van het gebouw aan de welstandscommissie overgelegd. Ook deze compositiefoto komt niet overeen met het nadien feitelijk gerealiseerde gebouw. Niet in geschil is dat op 16 augustus 2000, mitsdien ruim na de verlening van de bouwvergunning van rechtswege, de kleur- en materiaalmonsters ter beschikking zijn gesteld aan de welstandscommissie die daarmee op 30 augustus 2000, ondanks bedenkingen tegen het gekozen materiaal, het stempel "geen bezwaar" aan heeft verleend.

De rechtbank stelt dus vast dat eisers noch vóór noch ruim na verlening van de bouwvergunning van rechtswege bij raadpleging van de stukken op het stadsdeelkantoor kennis hadden kunnen nemen van de combinatie van kleur en materiaal van de gevels, aangezien niet op de tekeningen bij de bouwaanvraag was aangegeven dat de gevel met oranje polyurethaan zou worden bekleed en het materiaal- en kleurmonster weliswaar aan de welstandscommissie is overgelegd maar niet voor verzoekers ter inzage is gelegd. Dit betekent dat de stelling van verweerder dat eisers bij tijdig onderzoek hadden kunnen ontdekken wat het bouwplan inhield, feitelijke grondslag mist. De rechtbank komt tot het oordeel dat de termijnoverschrijding in dit geval derhalve verschoonbaar is.

Gelet op het feit dat verweerder niet deugdelijk heeft gemotiveerd waarom de termijnoverschrijding niet verschoonbaar kan worden geacht, kan het besluit niet in stand blijven. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd wegens strijd met artikelen 3:2 van de Awb en 7:12 van de Awb.

De gemeente Amsterdam (stadsdeel Oost/Watergraafsmeer) dient het door eisers gestorte griffierecht te vergoeden. Voorts ziet de rechtbank aanleiding de gemeente Amsterdam (stadsdeel Oost/Watergraafsmeer) te veroordelen in de proceskosten van eisers. Die kosten zijn onder toepassing van het Besluit proceskosten begroot op EUR 322,-- (zegge: driehonderdentweeentwintig euro).

Verweerder zal mitsdien een nieuwe beslissing op bezwaar dienen te nemen. Gelet op de omstandigheid dat het bouwplan reeds in december 2000 is gerealiseerd en partijen zich in dit beroep tevens uitvoerig hebben uitgelaten over de zaak ten gronde, ziet de rechtbank aanleiding, mede uit het oogpunt van de proceseconomie, hieromtrent het volgende te overwegen.

Ingevolge artikel 44 van de Woningwet (oud) mag de bouwvergunning alleen en moet deze worden geweigerd indien het bouwwerk naar het oordeel van burgemeester en wethouders niet voldoet aan artikel 12, eerste lid, van de Woningwet. Ingevolge artikel 12 van de Woningwet, voorzover van toepassing, mogen het uiterlijk en de plaatsing van een bouwwerk, zowel op zichzelf als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, niet in strijd zijn met redelijke eisen van welstand. De bouwvergunning van rechtswege is verleend op een moment dat noch verweerder noch de welstandscommissie beschikten over het juiste materiaal- en kleurmonster van de gevelbedekking van het naderhand feitelijk gerealiseerde gebouw. Nadat de welstandscommissie op 30 augustus 2000 had aangegeven geen bezwaar tegen het oranje polyurethaan te hebben heeft de welstandscommissie bij brief van 24 januari 2001 geschreven: "(..) Omwonenden geven aan last te hebben van reflectie van de oranje kleur van het gebouw in hun woningen. De commissie heeft zich bij de beoordeling van de kleurstelling dit effect onvoldoende gerealiseerd en kan zich voorstellen dat hiervoor een oplossing moet worden gezocht." Hieruit volgt dat verweerder het akkoord van de welstandscommissie van 30 augustus 2000 thans niet zonder meer ten grondslag aan de bouwvergunning kan leggen. De welstandscommissie geeft immers onverbloemd aan dat zij zich het effect van de kleur in combinatie met het materiaal op de woonomgeving onvoldoende heeft gerealiseerd en dat hiervoor een oplossing dient te worden gezocht. Bij de te nemen beslissing op bezwaar zal verweerder, eventueel aan de hand van een nieuw, op dit punt terdege onderbouwd advies van de welstandscommissie, dienen te beoordelen of het uiterlijk van het gebouw op zichzelf als in relatie met de omgeving al dan niet in strijd is met de redelijke eisen van welstand. In de tot dusverre ter beschikking gestelde stukken heeft de rechtbank geen overweging aangetroffen terzake van het uiterlijk van dit gebouw in relatie tot de omgeving. Daarbij rijst de vraag of de gevelbekleding van het gebouw, dat blijkens de verklaringen van de vergunninghouders ter zitting is bedoeld als een "statement", passend is op een binnenterrein dat niet gelegen is aan de openbare weg maar omsloten is door tientallen woningen, die allen aan de achterzijde uitkijken op het oranje gebouw. Indien de stelling juist is van de omwonenden dat de oranje kleur van het gebouw, gelet op het materiaal, een oranje schijnsel in hun woningen veroorzaakt, is een zorgvuldige afweging op zijn plaats terzake van de vraag of de gekozen gevelbedekking in deze omgeving in overeenstemming is met de redelijke eisen van welstand. Daarbij dient dan tevens in het oordeel te worden betrokken dat ook het thans geldende bestemmingsplan Weesperzijdestrook vermeldt dat het bouwen passend dient te zijn in de omgeving.

Beslist wordt als volgt.


3. BESLISSING

De rechtbank:


- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt het bestreden besluit;

- bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt op het bezwaarschrift van eisers binnen zes weken na de dag van de verzending van deze uitspraak en met inachtneming van hetgeen hierin is overwogen.
- bepaalt dat de gemeente Amsterdam (stadsdeel Oost/Watergraafsmeer) aan eisers het door hen gestortte griffierecht ad EUR 306,-- (zegge driehonderdenzes euro) vergoedt;

- veroordeelt verweerder in de kosten van het geding, aan de zijde van eisers begroot op EUR 322,-- (zeggen driehonderdentweeentwintig euro), te betalen door de gemeente Amsterdam(stadsdeel Oost/Watergraafsmeer).

Gewezen door mr. Y.A.A.G. de Vries, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. S.H.A. Rinsma, griffier,

en openbaar gemaakt op:

De griffier, De rechter,

Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan gedurende zes weken na toezending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State te 's-Gravenhage.

Afschrift verzonden op:

Coll:
D:B

(transparant.gif)