Persbericht Wageningen Universiteit, 28 juli 2003, nr 049
Vernieuwde gewassen helpen kleine Andes-boeren
Tot boven de vierduizend meter hoogte verbouwen lokale kleine boeren in de Zuid-Amerikaanse Andes gewassen die zij van oudsher kennen: quinoa (Incarijst), maïs, aardappelen, tarwe, gerst en pofbonen. Ziektes, plagen en het harde klimaat beperken de kwaliteit en opbrengsten. In samenspraak met de inheemse boeren zijn met technologische kennis van Wageningen Universiteit de voedingsgewassen ter plekke verbeterd waardoor de mogelijkheden in dit marginale landbouwgebied aanzienlijk zijn toegenomen. Zeer tot tevredenheid van plaatselijke bevolking die zich geen vreemde gewassen laten opdringen. Een evaluatiecommissie bezocht het berggebied en schreef een enthousist rapport. Deze maand zijn weer drie nieuwe variëteiten vrijgegeven en is de stichting Preduza in het leven geroepen om de projecten te continueren.
In de hooglanden en bergen van Peru, Ecuador en Bolivia leven zo'n vijftien miljoen mensen die voor hun primaire levensbehoeften afhankelijk zijn van de plaatselijke oogsten. De opbrengsten van het land zijn niet hoog doordat de gewassen blootstaan aan vorst, hagel, droogte en een gering bodemvruchtbaarheid. In de traditie van de bergbewoners komen dan ook slechts enkele gewassen voor. Deze zijn op grote hoogte te telen en passen in de streekeigen keuken en gebruiken. De gerst die er groeit dient geschikt te zijn voor zowel de soep als voor máchica (met gemalen gerst), kleur en smaak van maïs moeten voldoen aan de verwachtingen. Het stro van tarwe voor brood moet lang zijn, zodat de boeren het ook als voeder gebruiken en de kooktijd, die op drie- tot vierduizend meter aanzienlijk langer is, moet acceptabel zijn.
Aan zulke hoge eisen is al moeilijk te voldoen, de voedingsgewassen worden ook nog eens bedreigd door allerlei ziekten en plagen. Door fusarium-schimmels gaan de maïskolven vroegtijdig rotten, de bonen lijden onder bonenroest, gele roest teistert de tarwe, phytophthora de aardappelen en valse meeldauw de quinoa-planten. Hoe veredel je deze gewassen dan tot resistente planten die de aantastingen overleven, smakelijk en voedzaam zijn, passen in de traditionele keuken en door de lokale bevolking als 'eigen' worden ervaren?
In het samenwerkingsproject Preduza, (Proyecto Resistencia Duradera en la Zona Andina), traden onderzoekers van Wageningen Universiteit in contact met gewasonderzoekers uit de drie Andeslanden. Met financiële steun van het directoraat-generaal Internationale Samenwerking van het ministerie van Buitenlandse Zaken werden twaalf onderzoeksprojecten gestartt op het gebied van verdelen, klonen en kruisen.
Uitgangspunt was om de lokale boeren, waaronder de vrouwen, de onderzoeksagenda te laten bepalen. Zij gaven aan waarom zij de graan- en andere gewassen waardeerden of juist negeerden. Zo keurden zij een variëteit van mais af omdat de kolven slecht gevuld bleken. Door lokale boeren de gewassen en rassen te laten selecteren, werd bovendien de genetische erosie aan landbouwgewassen een halt toegeroepen. Via trainingen aan Wageningen Universiteit, intensieve samenwerking met de nationale landbouwonderzoeksinstellingen en door de uitgaven van Spaanstalige handboeken voor lokale voorlichters is het gebruik van de dure en voor de gebruiker ongezonde pesticiden afgenomen, terwijl de opbrengsten stegen. Daarnaast is de kwaliteit van de oogst verbeterd. Zo bevat de nieuw veredelde quinoa vijftien tot achttien procent eiwitten, tegenover ca. tien procent bij andere graangewassen.
Dit jaar zijn al vijf nieuwe variëteiten van lokale gewassen vrijgegeven. Tientallen zijn in ontwikkeling. In 2006 wil de stichting Preduza er hiervan meer dan een dozijn geïntroduceerd hebben. Zij zoekt daartoe nog naar middelen om haar activiteiten te continueren.
Wageningen Universiteit