LJN-nummer: AI0298 Zaaknr: 10/150076-03
Bron: Rechtbank Rotterdam
Datum uitspraak: 22-07-2003
Datum publicatie: 22-07-2003
Soort zaak: straf -
Soort procedure: eerste aanleg - meervoudig

Parketnummer van de berechte zaak: 10/150076-03 Datum uitspraak: 22 juli 2003
Tegenspraak

VONNIS

van de RECHTBANK ROTTERDAM, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen:

(verdachte),
geboren op (geboortedatum) 1942 te (geboorteplaats), ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie op het adres (woonplaats), (adres), ten tijde van het onderzoek ter terechtzitting preventief gedetineerd in de penitentiaire inrichting "De Torentijd", 4337 PE Middelburg, Torentijdweg 1.

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 8 juli 2003.

TENLASTELEGGING

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen vermeld is in de inleidende dagvaarding onder parketnummer 10/150076-03. Van deze dagvaarding is een kopie in dit vonnis gevoegd (bladzijde genummerd
1A).

DE EIS VAN DE OFFICIER VAN JUSTITIE

De officier van justitie heeft gerekwireerd - zakelijk weergegeven de bewezenverklaring van het ten laste gelegde en de veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden waarvan
6 maanden voorwaardelijk met aftrek van voorarrest met een proeftijd van 2 jaren.

BEWEZEN

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op de wijze als vermeld in de hierna ingevoegde bijlage (bladzijde genummerd 1B), die van dit vonnis deel uitmaakt.

Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

Voor zover in de bewezen verklaarde tenlastelegging kennelijke verschrijvingen voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

BEWIJS

De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de inhoud van wettige bewijsmiddelen. De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist, in een bijlage bij dit vonnis worden opgenomen.

STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Het bewezen feit levert op:

medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, eerste lid, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod, strafbaar gesteld bij artikel 11, vierde lid van de Opiumwet, in verbinding met artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht.

Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is strafbaar.

STRAFBAARHEID VAN DE VERDACHTE

Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is strafbaar.

MOTIVERING VAN DE STRAF

De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.

Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.

Verdachte heeft samen met anderen per vrachtwagen ongeveer 1000 kg hasjiesj Nederland ingevoerd.
Nadat hij aan een latere medeverdachte blijk had gegeven in grote financiële moeilijkheden te verkeren, heeft hij zich zeer snel nadat hij daarover was benaderd, bereid verklaard drugs in zijn vrachtauto mee te willen nemen vanuit Spanje. Hij heeft - na instructies terzake te hebben ontvangen - op een afgesproken plaats in Spanje de drugs laten verstoppen. Na aankomst in Rotterdam was net een aanvang gemaakt met het lossen van de drugs toen hij en een medeverdachte bij de vrachtwagen werden aangehouden.

Verdachte heeft zich aldus schuldig gemaakt aan internationale drugshandel. Het gebruik van drugs is schadelijk voor de gezondheid en met het gebruik ervan gaan allerlei vormen van criminaliteit gepaard. Verdachte heeft zich enkel laten leiden door zijn eigen drang er financieel beter van te worden en is daarbij aan de gevolgen voor de maatschappij geheel voorbij gegaan.

Het gaat om een ernstig feit. Op dit feit kan in beginsel niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een vrijheidsbenemende straf van geruime duur.

In het voordeel van verdachte is rekening gehouden met de omstandigheid dat hij blijkens een op zijn naam gesteld uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 9 april 2003 niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten.

De rechtbank zal gelet op de rol van verdachte bij het betreffende transport een deel van de overwogen straf voorwaardelijk opleggen. Het voorwaardelijke deel dient tevens om verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst opnieuw schuldig te maken aan dergelijke strafbare feiten.

Alles afwegende acht de rechtbank na te noemen straf passend en geboden.

TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De op te leggen straf is behalve op de reeds genoemde artikelen gegrond op de artikelen 14a, 14b en 14c van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

De rechtbank:


- verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;


- verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;


- stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;


- verklaart de verdachte terzake van het feit strafbaar;


- veroordeelt de verdachte terzake van het bewezen verklaarde feit tot een gevangenisstraf voor de tijd van TWAALF (12) MAANDEN;


- bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot VIER (4) MAANDEN, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten;


- stelt daarbij een proeftijd vast en bepaalt dat deze 2 (twee) jaren bedraagt; de tenuitvoerlegging kan worden gelast indien:
* de veroordeelde zich vóór het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt;


- beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.

Dit vonnis is gewezen door:
mr. Flint-van Noort, voorzitter,
en mrs. Verbeek en Heevel, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Jonker-den Besten, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 22 juli 2003.
(transparant.gif)