Actueel

Cafébrand Volendam: eigenaar veroordeeld, vrijspraken dochter en bedrijfsleider

Bron: Rechtbank Haarlem

Datum actualiteit: 18-07-2003

Samenvatting uitspraken

Op 18 juli 2003 heeft de rechtbank Haarlem bewezen verklaard dat J.N. V., de eigenaar van het Volendamse café De Hemel, aanmerkelijke schuld heeft aan de brand in de nieuwjaarsnacht van 2000 op 2001, en de zeer ernstige gevolgen daarvan. De rechtbank heeft hem daarom wegens 1) brand door schuld de dood tengevolge hebbend, 2) dood door schuld, en 3) zwaar lichamelijk letsel door schuld veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden voorwaardelijk, alsmede tot een werkstraf van 240 uur en een ontzetting uit het beroep van horecaondernemer voor 2 jaar.
Zijn dochter L.G. V. en de bedrijfsleider J.G.M. V., die gelijktijdig voor dezelfde delicten terechtstonden, heeft de rechtbank vrijgesproken.


1) Brand door schuld de dood tengevolge hebbend achtte de rechtbank bewezen omdat de eigenaar brandbare kerstversiering zo laag had laten ophangen (en had laten hangen) dat, naar hij had kunnen vermoeden, brandende aanstekers of sterretjes daarmee in aanraking zouden kunnen komen, en brandende sterretjes ook daadwerkelijk daarmee in aanraking zijn gekomen, waardoor die kerstversiering vlam heeft gevat en brand is ontstaan, terwijl die brand de dood van 14 personen tot gevolg had.
2) Dood door schuld en 3) zwaar lichamelijk letsel door schuld achtte de rechtbank - behalve op grond van het laten aanbrengen en in brand raken van die kerstversiering - ook bewezen nu meerdere aanwezigen het café niet tijdig konden verlaten toen daar de brand ontstond. Dit werd mede veroorzaakt doordat in het café op de deur van de nooduitgang een balk vlak boven de -ondersteboven gemonteerde- panieksluiting aanwezig was, waardoor die panieksluiting bij een noodsituatie onvoldoende direct zichtbaar en onvoldoende direct bruikbaar was, en voorts doordat achter een andere deur, waarboven de aanduiding nooduitgang hing, een naar binnen draaiende draai/kanteldeur zonder panieksluiting aanwezig was die uitkwam op een plat dak zonder vluchttrap, en ten slotte doordat de eigenaar in die nacht ongeveer 250 à 300 personen - en aldus aanmerkelijk meer dan verantwoord was - heeft toegelaten in het café De Hemel, terwijl hij dit alles beging in de uitoefening van zijn beroep. Naast de dodelijke slachtoffers hebben 109 personen mede als gevolg daarvan zwaar lichamelijk letsel bekomen.

In haar strafmotivering heeft de rechtbank allereerst overwogen dat zij rekening houdt met de zeer ernstige gevolgen van de brand die
-mede- het gevolg was van de aanmerkelijke nalatigheid, onoplettendheid, onachtzaamheid en onnadenkendheid van de eigenaar. Door de korte, hevige brand zijn 14 jonge mensen om het leven gekomen en zijn honderden andere jonge mensen gewond geraakt, van wie velen ernstig. Voor de familie en vrienden van de dodelijke slachtoffers heeft de ramp onpeilbaar en blijvend verdriet tot gevolg gehad. Velen van de gewonden zullen hun leven lang met de - veelal ernstige en zichtbare - gevolgen van de opgelopen verwondingen geconfronteerd blijven. De rechtbank heeft aangegeven zich er van bewust te zijn dat geen enkele bestraffing recht kan doen aan de pijn en het verdriet die de slachtoffers en nabestaanden tengevolge van de ramp te dragen hebben gekregen.
Het gebrek aan blijken van medeleven met slachtoffers en nabestaanden heeft de rechtbank eveneens in het nadeel van de eigenaar meegewogen. Anderzijds heeft de rechtbank rekening gehouden met de inzet van de eigenaar bij de hulpverlening direct na de brand en met het verlies van zijn neef bij de ramp, waardoor hij ook persoonlijk is getroffen. Verder nam de rechtbank in aanmerking dat hij in de Volendamse gemeenschap door velen wordt aangekeken op zijn - als weinig fijngevoelig en coöperatief ervaren - houding bij de afwikkeling van de gevolgen van de ramp en dat er voor deze zaak veel - deels belastende - media-aandacht is (geweest).
Voorts betrok de rechtbank in haar oordeel dat ook de eigenaar de ramp niet heeft gewild, en dat ook andere feiten en omstandigheden hebben bijgedragen aan het ontstaan van de ramp en aan de ernst van de gevolgen daarvan.

Met betrekking tot de concrete verwijten die de eigenaar worden gemaakt nam de rechtbank tot uitgangspunt dat de eigenaar als exploitant van De Hemel een bijzondere verantwoordelijkheid had voor de gezondheid en veiligheid van de bezoekers van die bar. Over die concrete verwijten overwoog de rechtbank onder meer het volgende: De eigenaar heeft als horeca exploitant gehandeld in strijd met de plaatselijke regelgeving doordat hij op sommige plaatsen in het café op een hoogte van minder dan 2,5 meter kerstversiering had laten aanbrengen, terwijl die versiering bovendien gemakkelijk ontvlambaar was.
Ook overigens heeft hij er onvoldoende zorg voor gedragen dat de kerstversiering niet gemakkelijk met door barbezoekers ontstoken open vuur in aanraking kon komen.
Hem valt ook te verwijten dat hij juist op een avond als die van oud op nieuwjaar, waarop zich onverwachte en ongewenste gebeurtenissen kunnen voordoen, niet in die bar aanwezig is geweest. Daarmee heeft hij zich voorafgaand aan de ontstane brand de mogelijkheid ontnomen om voldoende toezicht te houden.
Hij heeft daarnaast onvoldoende maatregelen getroffen om te voorkomen dat er op het moment van het ontstaan van de brand aanzienlijk meer publiek in de bar De Hemel aanwezig was dan uit veiligheidsoverwegingen verantwoord was. Daarbij heeft hij ook onvoldoende maatregelen getroffen om te voorkomen dat er te jeugdige personen in die bar aanwezig waren.
Ten slotte heeft hij er in de loop der tijd blijk van gegeven dat het eerst en vooral hijzelf is die bepaalt aan welke regels hij zich heeft te houden. Deze eigenzinnige houding heeft er in belangrijke mate toe bijgedragen dat er ten tijde van de ramp onvoldoende goed bruikbare vluchtwegen in de bar De Hemel aanwezig waren. De eigenaar heeft er, hoewel hij daartoe op grond van zijn hiervoor bedoelde bijzondere zorgplicht gehouden was, niet voor gezorgd dat de nooduitgang aan de zijkant van de bar gemakkelijk bruikbaar was, terwijl hij evenmin - door de wijze waarop de nooduitgang aan de achterzijde was geconstrueerd en aangegeven en het ontbreken van een trap naar beneden
- voor een gemakkelijk bruikbare vluchtweg aan de achterkant van de bar had gezorgd. In dit verband verwees de rechtbank ook naar brieven van de gemeente waarin hij erop was gewezen dat zijn horecagelegenheid niet voldeed aan de eisen van brandveiligheid.

Over de strafmaat overwoog de rechtbank dat er op zich voldoende grond was om een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, maar dat zij koos voor een voorwaardelijke straf, mede om de eigenaar niet de mogelijkheid te ontnemen om tot een voor alle betrokkenen bevredigende afwikkeling van de gevolgen van de ramp te komen. Naast die voorwaardelijke gevangenisstraf achtte de rechtbank oplegging van de maximaal mogelijke werkstraf op zijn plaats, allereerst om in zekere mate te vergelden hetgeen de eigenaar door zijn aanmerkelijke schuld mede heeft veroorzaakt, maar bovendien omdat het de rechtbank passend voorkwam dat hij zijn - door de bewezenverklaarde feiten veroorzaakte - schuld aan de gemeenschap inlost, door om niet in het belang van de gemeenschap werkzaam te zijn.
Omdat de eigenaar juist als exploitant van een bar in verschillende opzichten aanmerkelijk tekort geschoten is in de bijzondere zorgplicht die op hem rustte, achtte de rechtbank het passend en geboden dat hij als bijkomende straf voor de duur van 2 jaar uit het recht wordt ontzet het horecabedrijf uit te oefenen, waarbij de rechtbank in aanmerking nam dat hij er ook ter terechtzitting onvoldoende blijk van heeft gegeven zich bewust te zijn van de verantwoordelijkheden die op een horecaondernemer rusten.

De dochter van de eigenaar is vrijgesproken omdat zij formeel geen leidinggevende rol had binnen het horecabedrijf van haar vader en haar rol ook feitelijk te beperkt was om haar strafrechtelijk verantwoordelijk te houden voor de gebreken in de bedrijfsvoering. Voor de bedrijfsleider geldt eveneens dat zijn rol te beperkt was om hem strafrechtelijk verantwoordelijk te houden voor de gebreken in de bedrijfsvoering, nu zijn dienstverband bij het bedrijf nog maar kort had geduurd en hij slechts een zeer beperkte bevoegdheid had om in het bedrijf zelfstandig beslissingen te nemen.

In haar vonnissen heeft de rechtbank het beroep van de verdediging op het gelijkheidsbeginsel en de daaruit voortvloeiende de niet-ontvankelijkheid van het OM verworpen omdat zij - gezien alle omstandigheden van het geval - vond dat het OM in redelijkheid tot het oordeel kon komen dat slechts deze drie verdachten moesten worden vervolgd.

Ten slotte had het OM aan de eigenaar nog een drietal overtredingen (van de plaatselijke Bouwverordening en de Drank- en horecawet) ten laste gelegd. De rechtbank achtte het OM met betrekking tot die overtredingen echter niet-ontvankelijk, omdat de verjaringstermijn van 2 jaar was verstreken zonder dat de eigenaar wist of kon weten dat hij voor die overtredingen nog zou worden vervolgd.

Deze samenvatting en de volledige geanonimiseerde uitspraken zijn eveneens beschikbaar op de site www.rechtspraak.nl (rechtbank Haarlem).
Verdere informatie: 023-5126179, mr. V. van den Brink, persrechter.

Rechtbank Haarlem
18 juli 2003